• No results found

omgevingsfactoren in relatie tot kleinschalige dynamiek langs de

Tekstkader 1: Waterafstotendheid en watererosie langs een duin chronosquentie

5.4.1 Kustligging en afstand t.o.v de kustlijn

Er is een discrepantie tussen de ontwikkeling van dynamiek in de zeereep en die in de binnenduinen. Het gebrek aan dynamiek in de achter de zeereep liggende duinen in de Delta en op de Waddeneilanden staat in schril contrast tot de enorme toename die plaatselijk zowel op de Waddeneilanden als in de Delta in de zeereep wordt gevonden. Met name langs de kust van Vlieland, Terschelling en Ameland, aan de zuidwestkust van Texel en langs de kop van Schouwen is de dynamiek van de zeereep sinds de start van dynamisch kustbeheer rond 1990 aanmerkelijk toegenomen (zie bijvoorbeeld Arens et al., 2007 en Van der Valk et al., 2012). Met name delen van Terschelling en de kop van Schouwen vertonen een mate van dynamiek die langs de Hollandse kust wel hier een daar te vinden is, maar toch op kleinere schaal. Deze ontwikkeling lijkt op geen enkele wijze verband te houden met de ligging van de kust. Tussen Schouwen en Ameland varieert de expositie van de kust van zuidwest tot noord, waardoor de

hoeveelheid aanlandige wind behoorlijk kan verschillen. Dit heeft blijkbaar geen invloed op de ontwikkeling van dynamiek, en zelfs maar een beperkte invloed op de aanzanding van de zeereep.

Verstuiving in de zeereep van de Noordvaarder (Terschelling)

Voor de binnenduinen zijn deze verschillen in kustexpositie veel minder belangrijk. Juist op de Waddeneilanden kunnen ook winden uit zuid en zuidwest sterk bijdragen aan verstuiving vanuit stuifkuilen, omdat in die gevallen de duinen niet in de luwte van de zeereep liggen, maar juist er voor (vanuit de wind gezien). Lijkt dit verschil in expositie voor de ontwikkeling van de zeereep al niet veel verschil te maken, dan is het niet voor te stellen dat dit voor de dynamiek van stuifkuilen wel het geval zou zijn. Met andere woorden, de expositie van de kust kan voor de gesignaleerde

stuifkuildynamiek geen verklarende factor zijn, omdat dit voor de zeereep zelf, waar het effect van een verschil in expositie het grootste zou moeten zijn, al niet op gaat. De mate van dynamiek in verschillende gebieden lijkt over het algemeen geen relatie te vertonen met afstand vanaf de kust. In sommige gevallen is afstand vanaf de kustlijn echter wel een belangrijke factor, namelijk in die gevallen waarbij de dynamiek van de zeereep zelf doorwerkt tot in de achterliggende duinen. In die gevallen bestaat er een gradiënt in de beïnvloeding die afneemt met toenemende afstand vanaf de kust. Het kan zijn dat de dynamiek van de zeereep het gevolg is van secundaire verstuiving, dus van het opnieuw in verstuiving gaan van zeereepzand zelf, of van doorvoer vanaf het strand, via de zeereep, naar de achterliggende duinen. In beide gevallen neemt de invloed op de achterliggende duinen af met toenemende afstand vanaf de kust.

Een kwalitatieve beoordeling aan de hand van de luchtfoto’s van 2000 en 2014 geeft de volgende resultaten. Met groen gemarkeerd zijn de gebieden die ook zijn

opgenomen in de database met steekproef.

• Schiermonnikoog, Kapenglop: afname van dynamiek tussen 2000 en 2014, geen duidelijke relatie met afstand vanaf de kust. Ingrepen ter bevordering van dynamiek.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

• Schiermonnikoog, Westerduinen: afname van dynamiek tussen 2000 en 2014, geen duidelijke relatie met afstand vanaf de kust, meest dynamiek in hoogste duinen. Ingrepen ter bevordering van dynamiek.

• Terschelling, Landerumerheide: toename van dynamiek, ligt op overgang van polder naar duinen, en daarmee vol op zuidwestenwind. Geheel geen relatie met afstand t.o.v. kustlijn. Deels begrazingseffect (terreurbegrazing is hier uitgevonden).

• Vlieland: afname van dynamiek, sterkere afname op grotere afstand vanaf kustlijn (maar ook verder vanaf fietspad, dus mogelijk ook afname van recreatiedruk).

• Texel, Sebastepol: twee gebieden waarbij het meest zeewaartse deel toeneemt in dynamiek, het meest landwaartse afneemt, terwijl in 2000 de dynamiek juist in het meer landwaartse deel groter was. Afstand t.o.v. kust, hoogte van de verstuivingen in het duin en konijnendynamiek lijken hier de drie belangrijke factoren.

• Texel, Eierlandsche duinen: effect van konijnen, verst van de zeereep afliggende deel (noord) minst dynamische ontwikkeling, midden meest, maar vanwege recreatie. Afstand vanaf de kust lijkt hier wel een rol te spelen, omdat bij de dichtst achter de zeereep liggende delen de zeereepdynamiek nog meespeelt, bij de verder afgelegen delen niet.

• Texel slufterbollen: direct aangrenzend aan intergetijdegebied van de Slufter. Interactie met dynamiek van het intergetijdegebied, maar ook behoorlijke invloed van recreatie.

• Texel, de Nederlanden, Korverskooi: omgekeerde relatie want hoe verder van de kust hoe dynamischer en ook hoe lagere duinen. Zou ook nog met konijnendynamiek samen kunnen hangen, die is in Korverskooi groter.

• Texel, Hoge nol: dicht achter zeereep iets meer dynamisch, maar is tegelijk ook een iets hogere duinenrij.

• Texel, Duinpark: ligt gelijk achter zeereep, waarschijnlijk enige invloed vanuit zeereep. Afstand hier dus wel belangrijk.

• Texel, Stooknol, Pieter Rozenvlak: relatie is hier eerder andersom, Pieter Rozenvlak ligt stuk verder van zee. Maar Pieter Rozenvlak is ook al in 2000 dynamisch en Stooknol geheel niet. Bij Stooknol lijkt konijnendruk hoger, bij Pieter Rozenvlak mogelijk ook begrazingseffect.

• Texel, Maffenvlak, Kapenol: net als Stooknol en Pieter Rozenvlak, alleen kleinere verschillen en duinen Kapenol zijn iets hoger, wat effect van kleinere afstand te niet kan doen.

• Texel, Boterpotsnollen, Wittenol: geen duidelijk verschil, hoewel afstand vanaf zee van Boterpotsnollen naar Wittenol toeneemt.

• Texel, Kelderhuispolder: zuidkant ligt verder van zee af, maar geen verschil in ontwikkeling.

• Grafelijkheidsduinen: omgekeerde relatie, maar verst van zee afgelegen is deels ook dichtst op bebouwing, wat waarschijnlijk een belangrijkere rol speelt (betreding).

• Zandloper, Zanddijk, Botgat, Groote Keeten: afstand en hoogte spelen beide een rol. Er is hier zeker een effect van de zeereep. Deze duinen liggen echter allemaal direct achter de zeereep.

• Schoorlse duinen, Camperduin: toename van dynamiek met toenemende afstand, op hogere duinen die hier achter een zeer hoge (35m NAP) zeereep liggen.

• Schoorlse duinen, centraal: geen relatie, nauwelijks dynamiek. Meeste dynamiek in hoge duingordel (20-25m NAP) ver van de kust, vóór het bos met de binnenduinrand (>40m NAP).

• Bergen-Egmond: hier lijkt wel een duidelijke gradiënt aanwezig, met een langzame afname van dynamiek met toenemende afstand en afnemende invloed van de zeereep.

• Egmond-Castricum-Wijk aan zee: de gradiënt bij Bergen-Egmond vervaagt hier. Afstand lijkt geen rol meer te spelen, maar zeereepdynamiek zelf is ook lager. • Zeeveld bij AWD: ligt allemaal achter zeereep, hier vooral omgekeerde relatie

met hoogte, bijna alle verstuivingen liggen in de valleien.

• Luchterzeeduinen: vooral duidelijke relatie met hoogte, maar de verder gelegen, even hoge massieven lijken wel iets minder dynamisch te zijn.

129 • De Blink: geen relatie met afstand, vrij homogene dynamiek. Hoogstens wordt een afname door toenemende afstand teniet gedaan door een toename door toenemende hoogte.

• Hollands duin: ligt direct achter zeereep, geen relatie met afstand, ook geen duidelijke relatie met hoogte.

• Coepelduynen: hoogstens relatie met hoogte, in hogere, noordelijk deel zit meer dynamiek dan in lagere, zuidelijke deel.

• Vlaggenduin: geen relatie met afstand tot de kust, wel met recreatie. Alle dynamiek in de hogere complexen.

• Berkheide: geen relatie met afstand, vooral dynamiek in de hogere complexen. • Meijendel: geen relatie met afstand vanaf de kustlijn.

• Solleveld: verstuivingen dicht bij zee zijn iets groter dan die verderaf. • Schouwen, Meeuwenduinen: hoe dichter bij zee, hoe minder gestabiliseerd. • Schouwen, Theunesses hil, Zeepeduinen: grote afstand van de zee, maar hoge

dynamiek, hier op hogere duinen

Conclusie is dat de afstand vanaf zee alleen een (duidelijke) rol speelt wanneer de zeereep dynamisch is. De afstand vanaf de bron van instuivend zand is dan de relevante factor. Soms lijkt de combinatie van afstand van zee en hoogte elkaar te versterken. Als op korte afstand vanaf de zeereep het duinmassief hoog is, dan heeft de wind hier een versterkte werking, doordat er nog weinig remming is van

voorliggend terrein en er een versnelling optreedt tegen het duinmassief. Zie voor de resultaten van de multivariate analyse Hoofdstuk 6.