• No results found

Hoofdstuk 5: Inzichten uit empirisch onderzoek

5.4 Overige bevindingen

Tot nu toe zijn in dit hoofdstuk de empirische bevindingen in twee delen besproken; enerzijds de bevindingen ten aanzien van de hoofdvraag (waar deel 1 zich met name op heeft gericht), anderzijds de bevindingen ten aanzien van de eerste twee deelvragen waarbij de reflectie van de participanten op de rol van emoties en de dynamiek tussen distantie en betrokkenheid nader in kaart is gebracht (deel 2).

Deze paragraaf bespreekt de data op meta-niveau, specifiek gekeken naar grotere betekenissen die niet direct met de hoofd- en deelvraagstellingen van dit onderzoek te maken hebben, maar wel vanuit de data zijn voortgekomen en aanvullend inzicht bieden ten aanzien van het centrale onderzoeksthema gespreksvoering over de laatste levensfase en het

levenseinde. Hierbij zal specifiek de reflectie op de rol van gesproken taal alsook de rol van de

setting op deze gespreksvoering besproken worden.

5.4.1 De rol van taal

Semantiek

In dit onderzoek werd met participanten gesproken over gespreksvoering, in het bijzonder reflecteerden ze hierbij op de dynamiek tussen betrokkenheid en distantie. Opvallend hierbij was dat de manier waarop dergelijke begrippen werden geïnterpreteerd, in het bijzonder het begrip ‘betrokkenheid’, verschilde per persoon. Zo sprak de ene participant in dit kader over ‘nabijheid’ of ‘dichtbij zijn’, een ander over ‘meeleven en meevoelen’ en ook het woord ‘empathie’ kwam ter sprake in verschillende gesprekken. Dit laat zien dat taal, in het bijzonder de interpretatie van taal, van invloed is op de manier waarop over zaken gesproken wordt en daarmee ook bepalend is voor de soort bevindingen die uit een onderzoek naar voren komen.

Contradicties

Wat ook opviel, waren de verschillende contradicties die door de participanten gebruikt werden bij het beschrijven en reflecteren op ervaringen. Steeds terugkerende contrasten die in het kader van ervaringen en reflecties hierop terugkwamen, waren bijvoorbeeld bewust versus onbewust handelen; afhankelijkheid versus onafhankelijkheid en rust versus onrust. Opvallend was hierbij ook een uitspraak van een participant over haar kijk op de dood, waarin tevens een aantal contradicties terug te vinden waren: “Het is de overgang van alles naar niets. (…) Van alle pijn

naar geen pijn. Of van alle leven naar geen leven.” Wellicht betekent het gegeven dat

contradicties op verschillende manieren in de data aan bod kwamen, dat het voordoen van tegenstrijdigheden beschouwd zou moeten worden als kenmerk van zorg in de laatste levensfase en het levenseinde. Echter zijn de data van dit onderzoek niet concreet genoeg om een dergelijke conclusie te kunnen trekken.

De impact van taal

In de interviews reflecteerden de participanten op de uitwerking en de impact die hun woorden op verschillende manieren hadden. Uit deze reflecties werd duidelijk dat het spreken over de dood een verandering ofwel overgang teweeg kan brengen. Een overgang van hoop naar geen

hoop, van onrust naar rust, van onzekerheid naar zekerheid. Of een verandering in informatie- en een daaraan gekoppeld machtsverschil of een verandering in realiteit zelfs. Onderstaande

quotes dienen ter illustratie van deze door de participanten beschreven veranderingen en overgangen.

P1: “En als ik dan een andere dag terugkwam en uitsprak dat ik me heel erg zorgen maakte en dat iemand wellicht daaraan zou kunnen komen te overlijden, om dat ook

in die woorden te benoemen, dat dat uiteindelijk wel rust gaf bij de meeste mensen.”

P2: “Nou ik heb wel eens een keer gehad bij een casus waar een mevrouw dan eigenlijk een tijd al achteruitging en volgens mij iedereen wel door had deze mevrouw gaat overlijden en waar ik in de dienst kwam en dat ik het uiteindelijk ook uitsprak ik zie

een mevrouw die gaat sterven. En ik zag gewoon dat er bij de familie toch een soort van last van hun schouders afviel, van oké er is een dokter die het zegt dus dan is het waar, terwijl ze dat eigenlijk al wisten.”

P7: “Het stomme is op het moment dat je het toch echt uitspreekt [dat iemand dood zal gaan], wat dit dan kan.. dan breekt er iets bij mensen, dan wordt het magische

doodgaan ofzo wordt opeens realiteit, als wij het noemen, en dan zie je mensen breken.”

Op basis van bovenstaande bevindingen, zou men zich kunnen afvragen wat taal eigenlijk ‘doet’. Het is een manier om informatie over te dragen, maar wellicht is het meer dan dat. In bovenstaande beschrijvingen lijkt het alsof taal, specifiek het uitspreken van de boodschap ‘u

zal doodgaan’, een nieuwe soort ‘werkelijkheid’ en realiteit teweeg brengt. Op basis van deze bevindingen kan dus gesteld worden dat taal meer is dan een communicatiemedium. Het is datgeen dat de confrontatie met de werkelijkheid brengt.

5.4.2 De rol van de setting

Het is interessant om te zien welke onderwerpen binnen het kader ‘gespreksvoering over de dood’ participanten zelf aan hebben gedragen tijdens de interviews. Zo was ‘euthanasie’ een veel besproken onderwerp, evenals allerlei medische ‘handelingen’ die gepaard gaan met de aanloop naar of tijdens het sterfproces. Klaarblijkelijk waren dit onderwerpen waarvan men het belangrijk vond dat ze aan bod kwamen. Opvallend hierbij was hoe de beroepsfunctie van de participanten – en daarmee indirect de setting waarbinnen zij werkzaam zijn als arts – verband leek te houden met hun (on)bewuste keuze in de onderwerpen die zij tijdens het interview aandroegen. In dit onderzoek was alleen de huisarts degene die tijdens het interview uitgebreid bij gespreksvoering over euthanasie in het bijzonder stilstond. De participanten die werkzaam zijn in een ziekenhuissetting bespraken op hun beurt uitgebreid gesprekken over de afweging tussen verschillende (be)handelingsopties. Indirect laten de aangedragen gespreksonderwerpen dus een tipje van de sluier zien van de wijze waarop een institutionele context sturend kan zijn voor de manier waarop artsen inhoudelijk met patiënten en familie spreken over de laatste levensfase en het levenseinde.

Daarnaast lijkt niet alleen de inhoud, maar ook de manier waarop participanten met patiënten en familie spreken over de dood onderhevig te zijn aan institutionele sturing. Zo bespraken de participanten die werkzaam zijn in een ziekenhuis veelal ervaringen waarin iemand op de spoedeisende hulp of op een afdeling in een acute situatie geholpen moest worden bij een levensbedreigende situatie (bijvoorbeeld plotselinge achteruitgang van een reeds bestaande ziekte) waardoor deze artsen genoodzaakt waren om snel en daadkrachtig zaken aangaande de naderende dood te bespreken en handelingsbeslissingen te nemen. Dit in tegenstelling tot de participanten die werkzaam zijn in een huisartspraktijk of verpleeghuis, waarbij de setting het toeliet om voor een gesprek met patiënt en familieleden veel tijd en ruimte te nemen.

Bij deze bevindingen moet de kanttekening worden geplaatst dat in dit onderzoek geen institutioneel etnografische onderzoeksmethode is toegepast en dat derhalve de in deze paragraaf besproken bevindingen vrij speculatief zijn. Doch waren ze het vernoemen waard met het oog op het plaatsen van de bevindingen van dit onderzoek in een breder kader.