Verhalen over verzonken kastelen en klokken, die op het platteland toch veel
voorkomen, zijn in ons gebied eigenlijk maar sporadisch. Het betreft hier meestal
slechts losse aanduidingen die nauwelijks tot de vorm van een verhaal te construeren
zijn.
Zo vertelde een vrouw in Neer over het in Haelen liggende landgoed ‘De Grote
Bedelaar’, alwaar zich een grondeloos diepe poel bevond. Hierin zou in vroeger
tijden een mooi kasteel met inwoners en al zijn verzonken. Er zou een rijke doch
vrekkige familie hebben gewoond, die niets voor arme mensen over had. Op zekere
kerstnacht kwam een haveloze bedelaar aan de deur en vroeg om eten en onderkomen,
maar in de koude winternacht joeg men hem als een hond van de deur. Plotseling
opende de bodem zich en verslond het kasteel. In de poel zou nog een brandklok
verzonken liggen die men in de Kerstnacht kan horen luiden.
Een merkwaardig verhaaltje werd me verteld in Maasbree. Een moerasven, gelegen
bij de ‘Aengen-brunk’ in het gehucht ‘het Heeske’, droeg vroeger de naam van
‘Klokkevèn’. Men vertelde dat zich hier vroeger een man, die klokken verkocht maar
er slechte zaken mee deed, uit wanhoop zou hebben verdronken, met medenemen
van
al zijn klokken. Men kan zich afvragen welk soort klokken deze man verkocht. Grote
torenklokken? Of simpele huisklokken?
In Helden zijn drie plaatsen bekend waar zich zogenaamde ‘schansen’ bevonden.
Deze schansen waren verdedigingswerken, omgeven door gracht en wallen. Op een
van deze plekken, genaamd ‘De Onderse Schans’, ligt reeds sinds jaren een perceel
bouwland. Hierover vertelde een oom van mij het volgende verhaal.
In mijn jeugd woonde ik als knecht bij ‘Dien-zie-Pierke’, die het perceel grond
aan ‘De Onderse Schans’ in gebruik had. Op zekere dag hoorde ik hem beweren dat
er binnen de schans nog stenen van fundamenten in de grond zouden zitten. Volgens
hem zou het een ommuurde schans zijn geweest, met grachten, poort en ophaalbrug.
Hij wees me een bepaalde plaats aan en ging daar graven om me te overtuigen. Twee
steken diep vonden we inderdaad een stenen muurfragment. Het restant van een
verzonken kasteel? Want was niet de oudste vorm van een kasteel een schans. Heel
vroeger vluchtten de verspreid wonende boeren binnen deze schans, vooral om hun
vee te beschermen. Tot zover het verhaal van mijn oom.
In Baarlo heb ik nog opgetekend dat daar ooit bij kasteel ‘De Berkt’ in een diepe
poel in ‘de Pas’ een klok uit een kerk geworpen zou zijn. In bijzondere nachten kon
men het luiden van deze klok horen.
sprokkelhout
In de verhaalkunst van vroeger leefde ook vrolijker verhalen, die minder met heksen,
geesten of demonen te maken hadden. Meestal waren die verhalen op zijn minst
griezelig. Maar er zijn ook aardige bij.
Een vrolijk verhaal gaat over de gemeentegrens tussen Meijel en Helden, die, sinds
het graven der beide Peelkanalen daarmee parallel loopt. Voordien was de grens in
de peelvennen slecht duidelijk en eeuwenlang een aanleiding tot twist tussen bewoners
der beide dorpen en overheid betreffende de benutting van deze woeste gronden. De
gemeente Helden, die toch al niet veel van de Peel in bezit had, wilde die grens nu
wel eens goed vastleggen en trad in overleg met Meijel. Er werd een commissie van
wijze mannen uit beide gemeenten benoemd die de juiste grens moesten vaststellen.
De pastoor van Meijel werd door beide partijen als onpartijdig scheidsrechter verzocht
mee te gaan en bij twistpunten te bemiddelen. Voordat men vanuit Meijel vertrok,
liep de pastoor even zijn tuin in en deed wat aarde in zijn schoenen. Daarna pakte
hij in de keuken een houten nap, die als meelschepper in gebruik was. Deze plaatste
hij in zijn haarvilten hoed en hij zette dit vreemde stel op zijn eerbiedwaardig hoofd.
De commissie wandelde met moeite vanuit Meijel de Peel in, richting Helden. Het
viel al gauw op dat die van Helden het eerst ‘vermoeid’ raakten. Ze begonnen dan
ook met grote nadruk te beweren dat men de oorspronkelijke grens
was genaderd, zo niet al overschreden had. De pastoor moest al gauw in zijn functie
van scheidsrechter treden. Men verzocht hem aan te wijzen waar precies de paal
moest worden geplaatst. Hij stapte voort in de richting Helden, gevolgd door een
deels vlotte en een deels aarzelende commissie. Plotseling bleef hij staan en verklaarde
met opgeheven vingers: ‘Hier sta ik op “meijelse grond”, zowaar de “Schepper”
boven mij staat’. Beide partijen moesten zich bij zulk een waardige uitspraak
neerleggen. In de Reuver woonde vroeger een jager, die niet alleen een goed vakman
was, maar ook bedreven was in het ‘jagerslatijn’. Men noemde hem graag de ‘Grote
Leugenaar’.
Eens, toen hij op jacht was met zijn oude ‘bovenlader’ had hij zo vaak geschoten,
dat hij door zijn voorraad hagel heen was. Op weg naar huis bespeurde hij een troep
wilde eenden. Vlug stopte hij wat kruit in de loop, zette een slaghoedje op en stopte
toen zijn laadstok op het kruit in de loop. Hij mikte op het gat van de achterste eend
en trok af. Door dit schot ontstond er grote verwarring onder de eenden. Ze vlogen
wild uit elkaar, maar een hele klis tuimelde omlaag. Hij bleek vijf eenden aan zijn
laadstok geregen te hebben!
In document
Graad Engels, Det dank'tich d'n duvel · dbnl
(pagina 107-110)