• No results found

Over Alan Lightman, Einsteins dromen

Er zijn van die kindervragen over de geheimen van de omringende werkelijkheid die nooit beantwoord worden. Vanaf een bepaalde leeftijd houd je simpelweg op om ze te stellen, omdat je tot de ondervinding komt dat het blijkbaar heel goed mogelijk is om zonder antwoorden verder te leven. Hoe werkt de zwaartekracht precies? Waarom lekt er geen electriciteit uit het stopcontact? Hoe is het mogelijk dat een postduif over duizenden kilometers precies de weg terug naar huis kan vinden? Waarom lijkt de maan aan de horizon groter dan wanneer hij hoog aan de hemel staat? Dat soort vragen. Volwassenen hebben er zelden een volledig bevredigend antwoord op, al denken ze misschien zelf van wel.

Een vraag in die categorie waar ikzelf als kind mee tobde, en die nooit helemaal verdwenen is, is de volgende. Stel dat alle klokken ter wereld kapotgaan, is er dan nog een manier om te achterhalen hoe laat het is? Kun je dan nog nagaan waar de tijd zogezegd ‘gebleven’ is, vanaf het moment dat de klokken stilstonden?

Het is best mogelijk dat ik mijn vraag indertijd niet duidelijk genoeg stelde of niet aan de juiste mensen. Feit is dat ik geen afdoende antwoord kreeg. Dus besloot ik mijn eigen maatregelen te nemen, voor het geval de gevreesde ‘black-out’ van alle klokken zich inderdaad zou voordoen. Ik zaagde een rechthoekig plankje en sloeg er - een beetje bij de rand, halverwege een van de lange zijden - een stevige spijker in, die ik een eind liet uitsteken. Op wat een zonnige zomerdag beloofde te worden, zorgde ik ervoor 's ochtends vóór de zon op te staan.

Al was het hartje zomer, het bleek buiten nog aardig koud te zijn, zo in de vroegte. Op mijn pantoffeltenen door het natte gras lopend, legde ik het plankje met de spijker bij het terras, waar altijd de hele dag de zon scheen, evenwijdig aan de rand van de terrastegels. Vervolgens ging ik naar binnen om de radio aan te zetten en alvast een pen te pakken. Mijn ouders en mijn jongere broer sliepen nog, maar het geluid hoefde ook niet hard. Het ging mij uitsluitend om de piepjes van 6 uur.

Zodra die klonken, zou ik naar buiten rennen om op het plankje te kijken waar de schaduw van de spijker viel, klaar om een eerste streepje te zetten. Helaas, toen het zover was, bleek er op dat uur nog niets te scoren. Er was al wel licht, maar nog geen zon en dus ook nog geen schaduw.

Om 7 uur kon ik het eerste streepje noteren, om 8 uur het tweede, en zo verder, de godganse vrije zomerdag door. De hele dag lag ik bij de radio te niksen, om eenmaal per uur met een explosie van energie naar buiten te rennen teneinde mijn heilige streepje te markeren, op de terugweg links en rechts iedereen bezwerend dat ze van mijn plankje af moesten blijven.

Na een dag aldus hard nietsdoen hoefde ik nog slechts de streepjes door te trekken en voilà, de uren waren feilloos af te lezen. De plaats voor de streep van drie uur moest ik gokken, want toen had ik door de piepjes heengedut. Nu beschikte ik over het gewenste instrument om - los van alle klokken ter wereld - zelf de tijd te kunnen bepalen. Dat gaf een niet gering gevoel van overwinning en onafhankelijkheid.

Groot was dan ook de ontgoocheling toen enkele weken later bleek dat er

afwijkingen begonnen te ontstaan tussen de klokkentijd en de door mij geregistreerde uren. Het bleek dat de zon, en ook de andere planeten, door het jaar heen van stand veranderen. Daardoor zouden de op een bepaalde dag genoteerde zonnestanden altijd alleen voor die tijd van het jaar kunnen gelden. Daarna ontstaan er kleine of zelfs grote afwijkingen.

Aan mijn vader, die met behulp van een assortiment fruit het verschil tussen een maansverduistering en een zonsverduistering kon demonstreren, legde ik het probleem voor. Hij zag het niet zo als een probleem.

‘Als je een uurwerk dagelijks opwindt,’ zo zei hij, ‘dan blijft het gewoon functioneren.’ Dat was mij duidelijk, net als bij de Zaanse klok in de huiskamer, waarvan iedere avond de peervormige gewichten omhooggerateld moesten worden. Maar daar ging het mij niet om. Ik had in diezelfde tijd met een bouwpakket eigenhandig een klok met gewichten in elkaar gezet en wist dus uit ervaring dat het ondoenlijk is om een klok voor langere tijd exact gelijk te laten lopen, laat staan te garanderen dat hij het eeuwig blijft doen. En bovendien: wat was ‘gelijk lopen’? Gelijk aan wat?

Wat ik wilde weten is: hoe laat is het nu echt? Dat wil zeggen, los van mensen die dagelijks bezig zijn om horloges, wekkers en klokken op te winden? Als ik het antwoord op die vraag voor de rest van mijn leven wilde veiligstellen, zo begon mij te dagen, dan moest ik dus voor iedere dag van het jaar zo'n plankje met een spijker en strepen maken,

totaal 365 plankjes. Dan zou ik om te beginnen een jaar niet naar school kunnen, wat natuurlijk uitgesloten was. En zelfs als dat wèl zou kunnen, welke zekerheid had ik dan dat die 365 plankjes over de jaren heen geldig zouden blijven?

Ik probeerde het ook nog met een zelfgemaakte zakzonnewijzer, bestaande uit een schijfje van een kartonnen koker, dat ik aan de binnenzijde beplakte met een reep papier waarop de twaalf uren van de dag waren aangegeven. Het ene metalen deksel van de koker diende als houder van de gnomon, dat wil zeggen een lucifer die door een geprepareerd gaatje werd gestoken, het andere deksel was aan de binnenzijde met zwart plakband van lijnen voorzien, waarmee de elevatie ten opzicht van de aarde kon worden ingesteld. Alles wat je verder nodig had was een kompas om de preciese positie van het zuiden te bepalen, en natuurlijk de zon. Zo lukte het me zonder hulp van klokken of horloges om eigenhandig in een handomdraai op tien minuten nauwkeurig de tijd te bepalen. Ik was er niet weinig trots op, maar de onnauwkeurigheid bleef mij dwars zitten.

De uiteindelijke oplossing kwam van mijn moeder, niet in de vorm van een antwoord op mijn vraag, maar in de vorm van een groter probleem, iets wat getuigt van haar inlevingsvermogen en wijsheid. Korte tijd later - ik meen na terugkeer van hun jaarlijkse zuidelijke vakantie à deux - ontving ik van mijn ouders een klein, maar zwaar cadeautje. Ik heb het zorgvuldig bewaard in hetzelfde ritselende papier waarin ik het voor het eerst in handen kreeg. Als je dat papier erafhaalt, zie je gewoon een steen. Bij nader inzien vertoont die steen overdwars een kronkelige barst, zodat er als het ware een doosje en een deksel is ontstaan. Wanneer je nu die bovenste helft, de ‘deksel’, voorzichtig optilt, dan ligt er in de onderste helft vastgegroeid een prehistorisch beestje. Het heeft ongeveer een lengte van 6 centimeter en een breedte van 3,5 centimeter. Zo'n beestje heet een trilobiet, werd mij erbij verteld, omdat zijn lichaam uit drie lobben (‘loboi’) bestaat. Het is een schaaldier dat ooit heeft geleefd, maar dat nu niet meer bestaat. Je zou dit beestje meteen een naam willen geven, zo trouw en enigszins droevig kijkt hij uit zijn stenen oogjes. Maar waar het om ging bij dit cadeautje was de vraag: hoe oud denk je dat deze zogenaamde trilobiet is? Ik had geen idee. Het antwoord was: 350 miljoen jaar.

Dat antwoord kwam aan als een dreun uit het niets. Als een wervelwind die al mijn jeugdige nieuwsgierigheid, mijn plankje met strepen, mijn trouwe

zakzonnewijzer, alle nieuwspiepjes van de wereld, de radio's, de scholen, ja de hele wereld met zon en al in één draaikolk uit het heelal wegblies.

*

‘The best way to explain it, is to do it’, zo verkondigt de Dodo in Alice in Wonderland. Net als de trilobiet confronteert ook deze uitgestorven, maar door Lewis Carroll weer tot leven gewekte vogel ons met een onomstotelijke waarheid. Het punt is alleen dat het soort vragen die het verschijnsel tijd ons stelt, nu eenmaal zo moeilijk op praktische, tastbare wijze te beantwoorden zijn.

In 1992 kreeg ik als uitgever van Meulenhoff een manuscript in handen, dat voor het fenomeen tijd precies datgene deed wat de Dodo bepleit: het probleem niet uitleggen, maar het voordoen. De literaire verbeelding schoot de ondoorgrondelijkheid van de natuurwetenschap te hulp, in de vorm van een korte roman-in-episoden, die door Bill Buford in een gesprek dat ik met hem over het boek voerde heel treffend werd gekarakteriseerd als ‘The Einstein Variations.’ Het ging om het literaire debuut van een jonge Amerikaanse hoogleraar in de fysica, genaamd Alan Lightman, en zijn geniale roman van nauwelijks 20.000 woorden heette Einstein 's Dreams.

Het was een van die boeken waarvan je uitgeversbloed niet slechts sneller gaat stromen, maar gaat bruisen als champagne, omdat je zeker weet dat dit iets dermate unieks is, dat het niet anders dan op grote internationale en Nederlandse erkenning en dito succes kan uitlopen.

Na verwerving van de Nederlandse vertaalrechten schreef ik het volgende tekstje over het boek, dat vervolgens achterop de Nederlandse uitgave werd afgedrukt, zoals die in 1993 onder de titel Einsteins dromen in een uitstekende vertaling van Barbara de Lange verscheen:

Alles wat men over de korte roman Einsteins dromen zegt, is ingewikkelder dan het boek zelf. Dat is misschien wel de grootste verdienste van de Amerikaanse schrijver Alan Lightman, een vooraanstaand fysicus verbonden aan het Massachusetts Institute of Technology. Met Einsteins

dromen brengt hij het postulaat van Einstein uit 1905, waarin onder meer

de absoluutheid van het tijdbegrip op losse schroeven wordt gezet, terug tot de bekoorlijke eenvoud van een reeks droomachtige vertellingen. Het jaar is 1905 en de plaats is Bern. Het is zes uur 's ochtends. De zesentwintigjare Albert Einstein heeft zojuist zijn nieuwe theorie over de tijd opgeschreven, twintig velletjes die uitgetypt moeten worden en die vervolgens in een Duits natuurkundig tijdschrift zijn naam zullen vestigen. In de uren waarin hij op de komst van de typiste wacht, droomt Einstein opnieuw de dromen over beweging, licht, ruimte en tijd die zijn

tussenscènes waarin Einstein zijn zwoegende vorderingen met deze natuurkundige theorie samen met een boezemvriend bespreekt, krijgt de lezer een reeks van betoverende verhalen voorgeschoteld - gesitueerd in het kleinsteedse Bern van 1905, met zijn apotheker, de klokketoren op de Kramgasse, de stoffenzaak op de Amthausgasse - waarin het relatieve karakter van de tijd aanschouwelijk wordt gemaakt.

Het knappe van Lightman is dat hij met zijn fictieve dromen van Einstein diens theoriën inzichtelijk verbeeldt, zonder ze uit te leggen. Daarmee is zijn boekje een unieke literaire synthese van alfa- en bètacultuur: wetenschap in de vorm van verhalen.

Een adequate, voor de tegenwoordige commerciële dynamiek misschien iets te lange, maar toch intrigerende flaptekst, zou je zeggen. Er werd nog een quote van Salman Rushdie bij afgedrukt. Die had het manuscript ook te lezen gekregen en er het volgende over opgemerkt: ‘Einsteins dromen is niet alleen een intellectuele uitdaging, het is ook ontroerend en grappig, en het is zo prachtig geschreven.’ Bovendien had ik het manuscript nog aan Oliver Sacks voorgelegd, die mij een al even schitterend citaat gaf om Einsteins dromen mee te promoten, waarin hij het boekje als

‘wonderbaarlijk’ bestempelde. Na publikatie van de Nederlandse uitgave zongen ook Vrij Nederland (‘Betoverend’), de Volkskrant (‘Lichtvoetig’) enNRCHandelsblad

(‘Speels’) eenstemmig de lof van debutant Lightman.

Maar daar bleef het bij. Van dit kleine meesterwerk, dat in een rechtvaardiger wereld niet alleen bejubeld, maar ook grootscheeps verkocht zou zijn, gingen in twee jaar tijd slechts een stuk of tweeduizend exemplaren over de Nederlandse toonbank. Zo'n fijnzinnig, intelligent, fantasierijk en fraai boekje, een roman waar ik een vinger van mijn linkerhand voor zou geven om hem geschreven te hebben; daar staat zowel de tijd als je verstand bij stil.

In de Verenigde Staten sloeg het wel aan, en daar staat Einstein's Dreams sinds jaren als bestseller te boek. Op de site van de virtuele boekhandel Amazon wordt het vergeleken met zowel het werk van Calvino en Borges als met Stephen Hawking's klassieker A Brief History of Time.

In 1995, twee jaar na de oorspronkelijke Nederlandse publikatie, probeerden we het nog eens met een kleine gebonden cadeau-uitgave voor slechts Fl. 25,-. Opnieuw bleef de te verwachten respons grotendeels uit. Of Einsteins dromen in nieuwe edities en herdrukken ooit zijn verdiende succes in Nederland nog eens zal krijgen, is niet te voorspellen. Dat hangt er bijvoorbeeld ook vanaf met wat voor nieuwe boeken Lightman, die zich intussen meer met literatuur dan natuurkunde is gaan

bezighouden, in de toekomst nog zal produceren. Maar hoe het ook loopt, ik garandeer iedereen die de moeite neemt Einsteins dromen ter hand te nemen, dat hij na lezing het verschijnsel tijd nooit meer als voorheen zal ondergaan. De trilobiet en de dodo zijn mijn getuigen, al kunnen zij het zelf niet meer navertellen.

Alan Lightman, Einsteins dromen, vertaald door Barbera de Lange, Amsterdam. Meulenhoff, 1993.

Mariëtte Haveman