• No results found

Ouders voelen zich competent en weten hun competenties ook veelal te benutten . 96

4 Onderzoeksbevindingen: verderzetting van het theoretisch onderbouwingstraject en de

4.6 Verschillende dimensies van levenskwaliteit, van het functioneren van de gezinnen en van

4.6.3 Ouders voelen zich competent en weten hun competenties ook veelal te benutten . 96

De scores op de EMPO Ouders 2.0-schaal, die peilt naar de competentiebeleving als persoon ,(bv.

zichzelf onder controle hebben, gemakkelijk met problemen omgaan, achter de gemaakte keuzes staan, vertrouwen hebben in de toekomst) benaderen de gemiddelde scores die in

interventieonderzoek in de jeugd- en opvoedhulp gevonden worden (Damen en Veerman, 2011).

Waar het totaalgemiddelde in onze onderzoeksgroep 5,3 (op 10) bedraagt en voor de moeders en de vaders respectievelijk 5,2 en 5,9, bedragen deze gemiddelde scores bij de uitstroom van het eerder vermelde interventieonderzoek respectievelijk 5,5 (moeders) en 6,2 (vaders). Op itemniveau is het vermeldenswaardig dat slechts 2 respondenten (2 moeders) beamen dat ze zich niet snel druk maken.

Voor al de andere respondenten is dat wel het geval. Aansluitend bij het eerder beschreven cyclisch beïnvloedingsproces tussen armoede en psychische klachten (supra, 4.6.2), zien we een gelijkaardig

‘samengaan’ tussen het zich al dan niet snel druk maken en het al dan niet slecht slapen (CES-D8). Op 2 respondenten na, zijn de respondenten die ‘soms tot altijd’ slecht slapen, ook de respondenten die zich snel druk maken.

De gemiddelde scores voor de competentiebenutting, eveneens gemeten met de EMPO Ouders 2.0, liggen in de lijn van de uitstroomscores van het eerder vermelde interventieonderzoek. Waar in dat onderzoek de moeders en de vaders respectievelijk 7,2 en 7,1 bij uitstroom halen, bedragen de gemiddelden voor de moeders en de vaders in onze onderzoeksgroep respectievelijk 7,2 en 7,7.

Op itemniveau valt vooral de lage score op het item ‘Ik en mijn partner trekken één lijn in de opvoeding.’

op. Voor de 9 gezinnen met 2 inwonende ouderfiguren, bedraagt de gemiddelde itemscore 2,67. Dit is de laagste waarde voor heel deze schaal. Slechts 3 respondenten (1 moeder en 2 vaders) vinden dat ze met hun partner één lijn trekken in de opvoeding. Al de andere respondenten zijn het er ‘(zeer) mee oneens’ (5 moeders) tot ‘niet mee eens, niet mee oneens’ (3 moeders en 1 vader).

Als hij [partner] thuis is en ik ben er niet, dan wil ik dat mijn kinderen heel de dag iets anders doen. Terwijl als hij thuiskomt van zijn werk en ik ben niet thuis, dan zal hij de kinderen laten doen wat bij mij niet mag. Bijvoorbeeld de hele dag met de WII spelen. Als ik zeg ‘Het is gedaan met de WII.’, dan weten zij, mama heeft gezegd het is gedaan, dan mogen we alleen morgen of overmorgen. … Ik zeg ‘Nu is het tijd om een boek te lezen en zo.’ Dus ja, hij laat dat toe.

(moeder Amani)

Ik sta er meestal alleen voor. Als hij dan thuis is en hij zegt dan iets, dan zeg ik ‘Moest dat nu op die manier?’ (moeder Wendy)

We kunnen het niet altijd eens zijn, dat is onmogelijk. Ge moet altijd compromissen sluiten.

(moeder Kimberly)

Hoe moet ik dat zeggen, meestal als ik alleen ben dan wel [vertrouwen in zichzelf als moeder], maar als mijn partner er is, dan moet ik toch even omschakelen. Ja, dat ik het toch weer meer doe op zijn manier, ook al ben ik het er niet mee eens. Ja, ik weet niet. … Ja, als ik alleen ben, dan gaat alles heel soepel en gemakkelijk, dan gaat alles goed. Maar als mijn partner er is, dan weet ik niet van mag ik dat wel zo doen? (moeder Christina)

De respondenten die het (enigszins) niet eens zijn met het feit dat zij en hun partner één lijn trekken in de opvoeding, zijn ook de respondenten die zeggen dat ze niet op hun partner kunnen rekenen als ze hulp nodig hebben. Zo zegt bijvoorbeeld moeder Amani: ‘Nee, dat moet ik eerlijk zeggen. Ik heb wel één keer per week de verzorgende, maar voor de rest moet ik alles zelf doen.’ Uit ander onderzoek blijkt dat net het gebrek aan steun in de partnerrelatie, samenhangt met het voorkomen van psychische stress en moeilijkheden, en laatst vermelden zijn op hun beurt een mediërende factor tussen armoede en het

opvoedingshandelen (zie Vanhee, 2007). Dit alles brengt ons ook terug bij de eerder aangehaalde moeilijke positie van de verzorgende (zie p.67): niet alleen de discrepantie inzake het tempo en de belangrijk geachte thema’s bij de verschillende gezinsleden, maar ook een verschil in visie op het opvoedingsgebeuren en/of de wijze van aanpak kan zich laten gelden en de voortgang of positieve ontwikkelingen belemmeren.

4.6.4 Een verbetering van (verschillende deelaspecten van) het gezinsfunctioneren

De ondersteuning heeft een uitgesproken impact op het functioneren van de gezinnen. 11

respondenten vinden dat het gezinsfunctioneren ‘goed vooruit is gegaan’ sinds de verzorgende komt (zie Tabel 9). Daarnaast vinden 3 respondenten dat het gezinsfunctioneren ‘wel wat vooruitgegaan’ is.

Eén van de bevraagde jongeren beschrijft de vooruitgang als volgt: ‘Ja vooral naar het gezin is dat beter.

Ik ben blij voor mijn mama en mijn zussen. Ook dat het hier opgeruimd is en ook een beetje de band tussen iedereen. Dat babbelen en zo, dat dat wel beter wordt.’ Ook de andere respondenten verwijzen naar verschillende aspecten die gerelateerd zijn aan het gezinsfunctioneren. Nagenoeg alle respondenten zien verbeteringen in hoe het gezin op praktisch vlak functioneert. Er wordt meer (systematisch of dagelijks) opgeruimd (8), ze komen tot een betere taakindeling en planning (6), overtollige spullen en/of kledij worden weg gedaan (4), de woning wordt beter onderhouden en is properder (4), er wordt meer of anders gekookt (4).

Het huishouden is gemakkelijker. De kamers die zijn in orde. Ja in het begin dan wist ik niet juist van hoe zou ik dat nu het beste aanpakken en waar zou ik het beste bij beginnen. Ge leert eigenlijk nog dingen bij. Zoals om te kijken ‘wanneer zou ik dat doen en wanneer zou ik dat doen.’ Dan denkt ge toch van dienen dag dat en dienen dag dat. Dat ge alles weer meer verdeelt. (moeder Carla)

Het is rapper proper … ja het gaat beter. Ik heb daar nu meer zicht op. In het begin moest ik nog zoeken. Ja het opruimen is beter nu, nu wordt er dagelijks wat opgeruimd. (vader Filip) Vroeger had ik de neiging van dan ben ik daar bezig, dan schiet ik naar daar, dan naar daar. Ik deed nooit iets, een werk, af. Dan zag ik daar iets of daar iets, dan ging ik naar hier. En nu is dat ruimte per ruimte. (moeder Femke)

Voor twee respondenten heeft de vooruitgang op praktisch vlak ook geleid tot een positieve evolutie in de relatie met hun partner:

Ja, het gaat wel wat gezelliger tussen ons. Ook omdat ik dan minder gestrest ben omdat, ja, ik em, ja, ik moest altijd het huishouden hier doen. Dus als mijn partner weer thuis was, dan moest alles helemaal gedaan zijn en ja, als ge dat soms niet gedaan kon krijgen, ja dan wordt hij boos en dan word ik daar gestrest van. Tegenover als zij [verzorgende] komt, dan krijg je het voor mekaar en dan hoef je zo niet meer te stressen zeg maar. … Sinds zij hier is, houdt mijn partner een beetje meer rekening met mij. (moeder Christina)

Vroeger leefden we langs elkaar als koppel, nu meer naar elkaar toe. Dat was heel de tijd tegen elkaar op. [Hoe is dat gekomen?] Het is nu properder, meer opgeruimd. (moeder Lien)

De praktische vooruitgang tekent zich ook positief af op de relatie met de kinderen. Verder, bij de bespreking van de veranderingen op opvoedingsvlak (4.6.5), gaan we daar verder op in.

Eén respondent geeft te kennen dat ze door de positieve evolutie op praktisch vlak, in het bijzonder door dat het huis nu properder en opgeruimd is, nu terug mensen kunnen ontvangen. Zij ziet m.a.w.

een positief effect op het onderhouden van sociale contacten. Precies het opruimen en het wegdoen van veel spullen, is voor deze moeder ook een bevestiging en aansporing om vooruit te kijken: ‘Vroeger

had ik wel veel zorgen, maar nu niet meer. Nu is het verleden weg en moet ik aan de toekomst denken. Het is beter om vooruit te kijken dan achteruit.’

Een laatste aspect van het gezinsfunctioneren waarover respondenten verbeteringen rapporteren, betreft het beheer van de financiële middelen. Zes respondenten (van 5 verschillende gezinnen) rapporteren dat door het toedoen van de verzorgende het huishouden financieel beter (voordeliger) gerund wordt.

Tabel 9: Effectiviteit van de ondersteuning door Thuiscompagnie (BESTE, De Meyer, Janssen & Veerman, 2004)

functioneren van het gezin

wijze van omgaan met de

kinderen

kindgedrag beter zicht op kindgedrag

goed vooruit gegaan 11 8 9 5

wel wat 3 2 3 4

niets veranderd 4 8 5 7

slechter 0 0 0 0

niet te beoordelen 0 0 1 0

n.v.t. 0 0 0 2 (jongeren)

Totaal 18 18 18 18

Vier ouders vonden dat het gezinsfunctioneren niet gewijzigd was. Bij deze 4 ouders was er een ondersteuningstraject dat nog maar pas was opgestart (1 maand), een ondersteuningstraject van 8 maanden en 2 van langer dan 1 jaar. In het recent opgestarte ondersteuningstraject (1 maand, 3 keer 4 uur), ziet de bevraagde jongere, in tegenstelling tot haar moeder, wel een verbetering in het

gezinsfunctioneren (bv. de afwas wordt nu onmiddellijk naar de keuken gebracht, er wordt sneller opgeruimd). Dit maakt dat in 3 van de 12 bevraagde gezinnen geen enkel bevraagd gezinslid een verandering ziet in het gezinsfunctioneren, bij 9/12 gezinnen is dat wel het geval.

Bij de 3 reeds langer opgestarte trajecten waar volgens de moeders het gezinsfunctioneren

onveranderd bleef, is er bovendien ook op de 3 andere effectiviteitsitems van de BESTE geen gunstige evolutie. Bij 2 van deze 3 gezinnen blijft de actieradius van de verzorgende vooral gericht op het brengen van rust en stabiliteit. Eén van de verzorgenden verwoordt dat ook letterlijk op die manier: ‘De situatie is wat ze is. Ik probeer vooral structuur en rust te brengen’. Deze moeders houden sterk aan de verderzetting van hun ondersteuningstraject. Geen van hen vindt dat het mag/kan stopgezet worden.

Eén van de moeders getuigt daarover als volgt: ‘Nu heb ik de verzorgende heel graag. Ik wil die niet weg.

Het zal heel moeilijk zijn als de verzorgende weggaat, ik moet dan naar een psychiater gaan.’ (moeder Banu). Ook een drietal maanden later ziet de verzorgende weinig bewegingsruimte om het werken aan rust en stabiliteit te overstijgen (TVZ, 21/06/2012). Vooral de mentale problemen van de moeder belemmeren dat. Voor de verzorgende was de vraag van de trainer ‘Kan je nog naast moeder staan?’

belangrijk om haar positie in dit gezin te herzien: het is niet alleen belangrijk om op hetzelfde niveau te staan (cf. gelijkwaardige positie), maar ook om ‘niet volledig samen te vallen’ met de moeder.

Bij de andere moeder was er volgens de verzorgende, een 3-tal maanden voordien, wel degelijk een positieve verandering merkbaar ‘Moeder heeft nog ondersteuning nodig, maar ze neemt zelf initiatief. Ze is zelfstandiger en verantwoordelijker.’ (TVZ, 16/02/2012). Deze positieve evolutie heeft zich niet verder gezet op het moment dat de verzorgende tijdelijk afwezig was in het gezin. Zij werd gedurende een aantal weken vervangen door een niet opgeleide verzorgende. Uit de taakbeschrijving blijkt dat de vervangverzorgende een meer overnemende en praktisch uitvoerende rol opneemt en moeder verwoordt in het interview ook expliciet het verschil tussen de twee verzorgenden: het was wennen geweest aan de nieuwe verzorgende en met haar eerste (opgeleide) verzorgende kon ze ook meer

praten. Eens de vaste opgeleide verzorgende terug was, bleek hoe ‘afhankelijk’ ook deze moeder van haar verzorgende geworden was. Op de training zegt haar vaste (opgeleide) verzorgende Minne daarover het volgende: ‘Moeder had schrik dat ik terug kwam. Ze vond dat ze alles wat had laten liggen.’

(TVZ, 21/06/2012). Voor de verzorgende illustreert dit dat zij als verzorgende aan moeder energie geeft om dingen ook zelf op te nemen. Het vooruitzicht van de komst en aanwezigheid van precies deze verzorgende blijkt daarbij onontbeerlijk. Het nemen van initiatief lukt haar immers niet in de periode dat de vervangverzorgende in het gezin werkzaam is.

Op de stimulerende en motiverende kracht die van de opgeleide verzorgenden uitgaat, komen we later nog terug (zie 4.6.2). Ook verschillende andere ouders (4 moeders en 2 vaders) omschrijven immers de betekenis en de impact van de verzorgende in die bewoording. Dit wijst er enerzijds op dat in al deze gezinnen een veranderingsproces opgestart kon worden (cf. ze vinden in de komst of aanwezigheid van de verzorgende de stimulans, motivatie en kracht om aan de slag te gaan).

Anderzijds illustreert dit dat met deze gezinnen nog een belangrijke weg te gaan is. De stimulerende en motiverende kracht komt immers nog van buiten henzelf. Koeck (2012, p.55) onderschrijft in dat verband het belang om bij de betrokkenen ook te werken aan ‘de wil om te veranderen’ en aan ‘het vertrouwen dat veranderingen haalbaar zijn’. Net een consequente krachtgerichte benadering, waarbij in eerste instantie samen met de verzorgende veranderingen gerealiseerd (kunnen) worden, maakt o.i.

(kleine of grote) succeservaringen mogelijk en brengt zodoende ook de haalbaarheid van veranderingen in het vizier.