• No results found

Aanvankelijk was ik van mening dat er in de praktijk een bepaalde mate van onbegrip bestond bij LVB-cliënten, omdat de complexiteit van de strafrechtketen niet aansluit bij de behoefte en beperkingen van LVB-cliënten. Juist door onbegrip, overvraging en miscommunicatie lijken trajecten te mislukken en haken LVB-cliënten onnodig af of recidiveren zij. In de praktijk communiceert men langs elkaar heen. Het wringt onder andere in het gegeven dat reclasseringswerkers en LVB-cliënten zo ver van elkaar verwijderd lijken te zijn, in zoveel opzichten. Reclasseringswerkers zijn theoretisch geschoold. LVB-cliënten kampen met meervoudige problematiek wat zich uit op verschillende gebieden. Veel cliënten met een LVB denken praktisch en maken zich de zogenoemde ‘straattaal’ eigen. Zelf dacht ik heel oplossingsgericht en was ik van mening dat er mogelijk een methodische aanpak of een training, waarin meer aandacht wordt besteed aan het tot stand komen van een werkalliantie, een bijdrage zou leveren aan de kwaliteit van het reclasseringstoezicht, waardoor op deze manier het recidivepercentage wordt teruggebracht. Dit was erg optimistisch en misschien zelfs onrealistisch gedacht, omdat het een veel te groot en complex vraagstuk is. Het ligt veel ingewikkelder en inhoudelijk gezien zitten er allerlei haken en ogen aan. Echter, door deze ambitieuze doelstelling is wel degelijk een realistisch perspectief op het vraagstuk ontstaan, waar absoluut op voort kan worden geborduurd.

Eerst heb ik mij dan ook voornamelijk gefixeerd op een oplossing betreffende de complexiteit van de strafrechtketen en de miscommunicaties die ontstaan door verschil in IQ van de reclasseringswerker en de LVB-cliënt. Gedurende het uitvoeren van mijn onderzoek heb ik mij verdiept in de meerwaarde van motivatie en ben ik mij bezig gaan houden met de toegevoegde waarde van het opbouwen van een werkalliantie. Mijn huidige kijk op mijn vraagstuk is echter compleet veranderd door de complexiteit van het gesignaleerde probleem. Aan de ene kant geven cliëntrespondenten aan dat

50 voor hen in het contact een van de belangrijkste aspecten vertrouwen is. Vertrouwen zou volgens hen ontstaan wanneer je ongedwongen met elkaar in de gelegenheid wordt gesteld om een gesprek te voeren, bijvoorbeeld door een gezamenlijk activiteit. Aan de andere kant geven reclasseringswerkers aan dat het gezien de veiligheid niet mogelijk is om met een LVB-delinquent in het bos te gaan houthakken, om zo een werkrelatie op te bouwen, waardoor je kan werken aan begrip van het strafproces zodat motivatie ontstaat om gedragsverandering te realiseren. Naast praktische en ethische aspecten, is de veiligheid en de wet- en regelgeving iets waar de reclassering zich aan moet houden waardoor ook weer beperkingen ontstaan in de beweegruimte die toezichthouders hebben ten opzichte van het opbouwen van contact met cliënten. Het is dus niet zo dat men alleen langs elkaar heen communiceert door verschil in IQ, leer- en denkstijlen, maar ook het gebrek aan motivatie doordat het gedwongen kader van kracht is en de affiniteit die de werker aldoor niet heeft met de doelgroep lijken van belang om aan de missie van de reclassering bij te dragen. Wat hierin nog het meest wringt is het feit dat niet iedere werker in staat lijkt te zijn om aan te sluiten bij de LVB-cliënten van de reclassering, waar ik aanvankelijk van dacht dat dit puur te maken had met het verschil in vakjargon en straattaal, zie ik nu dat daar veel meer factoren aan ten grondslag liggen. Zelf dacht ik aanvankelijk dus heel oplossingsgericht. Echter, werkalliantie realiseren waarmee gedragsverandering ontstaat en iemand met een LVB andere keuzes maakt, waardoor hij uit de problemen met justitie en politie blijft, is nog steeds het uitgangspunt. Mogelijk is dit alleen niet voor iedere reclasseringswerker weggelegd om dit te kunnen realiseren door gebrek aan affiniteit c.q. ervaring hetgeen niet per definitie valt aan te leren.

V

ISIE

Als startende professional kijk ik zeer geïnteresseerd naar dit vraagstuk, omdat het voor mij veel breder is geworden dan alleen een methodiek om aan te kunnen sluiten. Het is veel complexer. Gedurende mijn onderzoek komen er vanuit verschillende invalshoeken aspecten boven die minstens zo essentieel zijn om mee te nemen in de beroepspraktijk.

Een van de opgedane inzichten is dus dat als je de behoefte van de cliënt wil bevredigen, je mogelijk de veiligheid van de reclasseringswerker en/of de samenleving in gevaar brengt. Een andere relevante, zeer opvallende bevinding is eigenlijk wat mijn vraagstuk nog het meest complex maakt. Mogelijk is namelijk dat waar ik naar op zoek was niet haalbaar. Een methodiek die aansluit bij een bepaalde doelgroep is denk ik niet wat het probleem zou oplossen, omdat je er met theoretische kennis nog niet vanuit kan gaan dat reclasseringswerkers ook over vaardigheden beschikken om in de praktijk de methodieken toe te kunnen passen. Mogelijk is de kern van het probleem de affiniteit met de doelgroep die bij reclasseringswerkers ontbreekt. Affiniteit valt voor mij onder gevoel, intuïtie, empathie en ervaring. Dit heeft dan ook weer verschillende aspecten. Zo zou men zich niet kunnen inleven in de belevingswereld van de LVB-cliënt, doordat hij bijvoorbeeld niet heeft doorgemaakt wat de cliënt doormaakt, en/of niet tegen dezelfde problemen, normen, waarden, beperkingen etc. aanloopt en zich dus niet kan identificeren met de LVB-cliënt. Daarnaast zou het omgaan met deze groep een specifiek gevoel, een bepaalde mate van inlevingsvermogen van de reclasseringswerker indiceren, in plaats van een methodiek die door middel van een training wordt gerealiseerd vanuit de organisatie. Deze interessante spanning tussen werken op gevoel, intuïtie en/of ervaring tegenover het methodisch werken vanuit het handboek van de reclassering is waar het in wringt.

51 Aan de ene kant zou iedere reclasseringswerker theoretisch gezien in staat moeten zijn om aan te sluiten bij de behoeften en de beperkingen van LVB-cliënten, aan de andere kant toont dit onderzoek aan dat er in de praktijk onvoldoende belang wordt gehecht aan de capaciteit van de reclasseringswerker.

Ik twijfel erover of alle reclasseringswerkers met de LVB doelgroep werken. Ik neig er eerder naar om selectiever te zijn in de mate waarin werkers op cliënten worden gezet, omdat in de praktijk aansluiting mist en cliënten aangeven dat ze zich niet begrepen voelen. De experts bevestigen dit in de interviews en spreken hun zorgen uit over het gebrek aan inlevingsvermogen bij de reclasseringswerkers. Ik maak mij dan ook zorgen over dit gegeven, omdat de verharding van de maatschappij en de grootte van de doelgroep vraagt om een specifiekere werkwijze. Daarom zie ik toch kansen in een bepaalde groep werkers die wel affiniteit heeft met de doelgroep en daardoor wel daadwerkelijk iets kan bereiken. Ik vind dat er een groot verschil zit in het houden van toezicht en een meldplicht afvinken en het houden van toezicht en iemand zijn gedrag veranderen, nader tot iemand komen en iemand motiveren iets te maken van zijn leven. Beide zijn voor de kwaliteitsfunctionaris in orde. Echter, mijn voorkeur gaat uit naar het nastreven van de missie van de reclassering, het recidivepercentage terugdringen en een veilige samenleving creëren. Wat een ontzettend moeilijk dilemma blijft, is de diversiteit onder de LVB-doelgroep en het gebrek aan herkenning van een LVB door reclasseringswerkers, omdat dit ervoor zorgt dat ze vaak over het hoofd worden gezien. Daarnaast speelt ook nog mee dat reclasseringswerkers vaak zelfinzicht missen en niet reflectief genoeg kunnen terugkijken op hun eigen handelen. Wat ik dan ook zeer relevant vind om terug te geven aan de praktijk, is dat men zelf in staat moet zijn om inzicht te verschaffen in eigen behoeften en beperkingen en dat het ‘professioneel’ zou zijn om te aanvaarden dat je niet in staat bent als hulpverlener alle specifieke cliëntgroepen te bedienen. Dit zou ik niet zien als falen, maar als het bieden van kwaliteit naar cliënten.

O

PLOSSINGSRICHTINGEN

Ik ben van mening dat mijn vraagstuk diverse aanknopingspunten bevat die kansen voor een oplossing kunnen bieden op de langere termijn. Ik twijfel wel over diverse oplosrichtingen. Ik neig er in eerste instantie naar om inzichtelijk te maken waar mijn bevindingen mogelijk bij zouden aansluiting. Deze zijn onder andere gericht op de volgende aspecten: signalering, selectie, bejegening, training, leren van elkaar en het inzetten van tools.

RN bevindt zich op het moment in de beginfase waarbij trainingen voor reclasseringswerkers verplicht worden ten aanzien van de LVB-doelgroep. Daarnaast zou geïnitieerd zijn door de kenniskring dat er behoefte is aan diagnostisering. Ik zou dan ook willen beginnen bij de signalering. Wanneer de SCIL wordt ingezet over de gehele linie en dit een standaard protocol wordt, kan men zich bewuster bekwamen ten opzichte van de doelgroep. Respondenten geven aan dat het voor reclasseringswerkers bijzonder prettig zou zijn wanneer er diagnostiek is uitgevoerd, omdat er dan meer mogelijkheid ontstaat om maatwerk te bieden. Een eerste kleine stap zou het introduceren van die SCIL zijn bij reclasseringswerkers, mogelijk kunnen alle werkers zelf een keer een SCIL invullen, om te kijken waar ze zelf tegenaan lopen, waardoor ze hier mogelijk in het contact al rekening mee kunnen houden. Dit zou een begin kunnen zijn van het ontwikkelen van ervaring en kan mogelijk

52 zorgen voor bewustwordingen bij de werkers waar de moeilijkheden kunnen liggen.

Idealiter zou ik alle werkers willen brengen op een niveau waarin ze hun eigen behoeften en beperkingen herkennen en aan kunnen geven met welke groepen mensen ze meer of minder affiniteit hebben, zodat hier rekening mee gehouden kan worden welke iemand in zijn caseload opneemt. Dit is een hele grote stap, mijns inziens kan dit in kleine stapjes door het bespreekbaar maken van de problematiek rondom de LVB-doelgroep in de vorm van casuïstiek of in de vorm van intervisie. Ervaringen zouden veel meer gedeeld moeten worden en men zou op die manier van elkaar kunnen leren. De reclassering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van reclasseringswerkers. Mijn idee is dat reclasseringswerkers meer duidelijkheid moet worden verschaft door middel van veelvuldige gelegenheden om te oefenen en kennis en vaardigheden te herhalen. Daarnaast blijkt uit mijn onderzoek dat cliëntrespondenten aangeven dat reclasseringswerkers ‘makkelijke’ woorden zouden moeten gebruiken. Om dit te realiseren zouden reclasseringswerkers met elkaar of mogelijk met hun kinderen, kunnen oefenen welke woorden gebruikt kunnen worden. Zo geeft een cliëntrespondent aan dat het woord ‘consequenties’ makkelijk vervangen kan worden door het woord ‘gevolgen’. Ook zou ik naar aanleiding van de behoeften van de cliëntrespondenten, die zij hebben uitgesproken bij het afnemen van de verschillende interviews, willen adviseren om meer gebruik te maken van ‘tools’. Zo zouden cliënten met een LVB baat hebben bij visuele uitleg en juist niet te veel woorden en onderwerpen moeten horen.

Concreet zou ik een heel bescheiden bijdrage willen leveren aan de beroepspraktijk en met mijn onderzoek alle reclasseringswerkers meer bewust willen maken van de belevingswereld waarin cliënten met een LVB leven en leren en op wat voor manier zij denken. Omdat de LVB-doelgroep een aanzienlijk grote doelgroep is, zou ik het van belang vinden om iedere unitvergadering gezamenlijk aandacht te hebben voor waar reclasseringswerkers tegenaan lopen op dat moment of juist stil te staan bij succesverhalen. Op deze manier kan men meer leren over denk- en leerstijlen die mogelijk verschillen van die van reclasseringswerkers zelf. Zo maak je reclasseringswerkers bewust onbekwaam. Het uiteindelijke doel zou zijn dat alle werkers bewust bekwaam worden waardoor de kwaliteit van de LVB-toezichten toeneemt.