• No results found

Van hemelse verleiding tot seksuele provocatie

Inleiding

Apollonius’ oriëntaalse vrouwen gedragen zich niet alleen initiatief nemend, dominant of zelfs provocatief en agressief, maar ze belanden alle drie ook met Apollonius in bed. Deze liefdesnachten worden zeer afwijkend beschreven ten opzichte van de liefdesnacht van Lucina en Apollonius. Hetzelfde geldt voor de seksualiteit van Apollonius’ vrouwen in het algemeen. Het feit dat de vrouwen op dit gebied afwijkend van het Zelf worden beschreven, is niet uniek. De seksuele en lichamelijke identiteit van de Ander vormt geregeld een component van het oriëntalistische discours en kan het exotische element van de Ander vergroten.134

In dit hoofdstuk komen een aantal secundaire studies aan bod waarin deze seksualiteit van de Ander centraal staat.135 Vervolgens wordt bekeken hoe de seksualiteit en de

liefdesnacht van respectievelijk Cirilla, Diomena en Palmina met Apollonius is beschreven. Aangezien Palmina’s huidskleur in de beschrijving van de liefdesnacht van haar en

Apollonius een grote rol speelt, komt deze voor een deel in hoofdstuk drie aan bod. Vervolgens wordt geanalyseerd hoe deze seksualiteit naar de afbeeldingen van Apollonius’ oriëntaalse vrouwen is vertaald. Deze afbeeldingen worden vergeleken met andere afbeeldingen uit de Apollonius-manuscripten waarop vrouwelijk naakt is te zien, en afbeeldingen uit andere manuscripten waarin beeldende allusies op erotiek zijn verwerkt. Tot slot wordt wederom overwogen in hoeverre de afbeeldingen in de Apollonius-manuscripten te interpreteren zijn in samenhang met het gedachtegoed over de seksualiteit van Cirilla,

Diomena en Palmina zoals dat in de tekst aanwezig is, hoe beeldtradities en iconografische conventies de afbeeldingen kunnen verklaren, en in hoeverre de afbeeldingen losstaand van het oriëntalistische gedachtegoed in de tekst kunnen worden geïnterpreteerd.

134 Phillips 2009, 53-74. Vanzelfsprekend hoeft de seksuele en lichamelijke identiteit niet noodzakelijk een

component te vormen van het oriëntalistische discours. Zie onder andere de studies van Hannah Meyer, ‘Gender, Jewish Creditors, and Christian Debtors in Thirteenth-Century Exeter, in: Beattie en Fenton 2011, 104-124; en Steven Kruger, ‘Medieval Jewish/ Christian Debate and the Question of Gender: Gilbert Crispins Disputatio

Iudei et Christiani’, in: Beattie en Fenton 2011, 85-103.

39

2.1 De seksualisering en de lichamelijkheid van de Oriënt

De seksualisering van de Oriënt als geheel is onder andere zichtbaar in het feit dat moslims reeds sinds de tiende eeuw werden geassocieerd met seksuele perversiteit, en vooral ook met homoseksualiteit. Deze seksuele identiteit wordt vanaf dan als emblematisch voor de gehele moslimcultuur gezien, zo stelt Michael Uebel.136 Moslims worden zodoende niet alleen als ketters gezien, maar ook als homoseksuelen, en de twee aspecten worden samenhangend getypeerd. In veertiende-eeuwse kruisvaarders-kronieken waarin Egyptische moslims worden beschreven wordt zodoende een binaire voorstelling gemaakt van de christelijke, ascetische en heteroseksuele kruisvaarder enerzijds, en de gevaarlijke, agressieve, homoseksuele moslim anderzijds.137 Aan gender gerelateerde ideeën vermengen zich in dergelijke typeringen dus met denkbeelden op het gebied van seksualiteit, religie en racialiteit.138

Naast het feit dat de Ander met homoseksualiteit en seksuele perversie wordt

geassocieerd, keren ook polygamie, seksuele losbandigheid en extravagantie geregeld terug in het oriëntalistische discours.139 Deze extravagantie op seksueel gebied gaat veelal gepaard hedonisme en een algehele overdaad aan eten en drinken.140 De specifiek mannelijke Ander wordt geregeld met seksuele agressie geassocieerd.141 Ook in de Apollonius-roman gedraagt de Moorse ridder Glorant zich seksueel agressief, hij verkracht namelijk honderden

christelijke vrouwen.142

Vrouwen worden binnen de geseksualiseerde context van de Oriënt vaak als gewillige en seksueel beschikbare figuren geportretteerd.143 De Saraceense prinsessen in de Sultan of

Babylon (ca. 1400) geven hun lichaam bijvoorbeeld gewillig aan christelijke ridders.144 Ook de reeds in hoofdstuk één aan bod gekomen Saraceense prinsessen Melaz, Bramimonde en Floripas belichamen de seksueel beschikbare en gewillige vrouwelijke Ander.145 Ook in reisverhalen van onder andere Marco Polo en Jean Mandeville wordt de vrouwelijke Ander neergezet als een gewillig, sensueel, mooi en verleidelijk karakter. Uit de beschrijving van

136 Uebel 2003, 232-233. 137 Ibidem, 240-248. 138 Ibidem, 230-257. 139 Cohen 2001, 125; Phillips 2009, 53-65 en 69. 140 Cohen 2001, 130. 141 Ebenbauer 1984, 36-40. 142 Groebner 2009, 19. 143

De wijze waarop specifiek de vrouw binnen het oriëntalistisch discours kan worden geportretteerd werd reeds door Said benoemd. Hij beschrijft wat dit betreft de fascinatie voor de femme fatale en het idee dat oriëntaalse vrouwen als sensueel en seksueel beschikbaar en gewillig werden gezien; Said 1978, 236, 244-245 en 248-249.

144 Cohen 2001, 130.

40

hun seksualiteit en schoonheid spreekt voornamelijk bewondering. 146 Volgens Kim Phillips is de geseksualiseerde weergave van de Ander in deze verhalen niet als ‘oriëntalistisch’ te bestempelen. Ze draagt daarvoor dezelfde soort redenen aan als Strickland en Saurma-Jeltsch. Volgens Phillips hadden de auteurs van reisverslagen, in tegenstelling tot die van

kruisvaarders-kronieken, niet de intentie om de Ander te bekeren, maar trachtten zij deze louter te beschrijven.147 Ten tweede wordt de Ander binnen de reisverhalen als ‘verfijnder’ dan het Westen beschreven, en dus voornamelijk bewonderd in plaats van afgekeurd.148 Net als Strickland en Saurma-Jeltsch bestempelt Phillips bewondering voor de Ander dus onterecht als niet-oriëntalistisch. Bovendien legt Phillips met een dergelijke these sterk de nadruk op auteursintenties, en heeft ze weinig oog voor de receptie van dergelijke verhalen. De manuscripten met reisverhalen werden evengoed vervaardigd voor een lezers- en

luisterpubliek dat vermaakt wilde worden, en een mogelijke intentie tot het bekeren van de Ander bepaalt dus niet louter de aard van een tekst.149

Binnen de seksualisering van de Oriënt wordt de vrouwelijke Ander dus veelal getypeerd als een mooie, seksueel beschikbare, en gewillige verleiding. In de volgende paragraaf wordt bekeken in hoeverre Heinrichs beschrijving van Apollonius’ oriëntaalse vrouwen hiermee overeenkomt.

2.2 De seksualisering van Cirilla, Diomena en Palmina

Alhoewel Cirilla, Diomena en Palmina wat betreft hun uiterlijk, innerlijk en gedrag gedeeltelijk raakvlakken met Lucina vertonen, en zodoende deels overeenkomen met het ideaalbeeld van de westerse, hoofse vrouw, wordt de liefdesnacht van deze vrouwen met Apollonius hier zeer afwijkend van beschreven. Hetzelfde geldt voor de algehele

geseksualiseerde context waarbinnen ze zijn weergegeven.

146 Phillips 2009, 53-74. 147 Ibidem, 65. 148 Ibidem, 69.

149 Tot slot gaat Phillips uit van Saids derde definitie, waarin de intentie tot overheersing vervlochten raakt met

het discours van differentiatie (zie ook noot 9). Dit aspect van Saids definitie is echter minder relevant voor de periode van de Middeleeuwen en het is anachronistisch om deze definitie op de periode van de Middeleeuwen toe te passen.

41

Cirilla verlangt bijvoorbeeld al naar Apollonius voordat ze hem ooit heeft gezien, omdat hij haar land redde van monsterlijke wezens.150 Nadat Apollonius op Cirilla’s uitdaging voor een tweegevecht ingaat, bevinden ze zich in de weide voor de burcht van Cirilla, waar het gevecht moet gaan plaatsvinden. Vervolgens staan daar zeshonderd mooie jonkvrouwen klaar om de mannen van Apollonius aan te vallen, gevangen te nemen en vast te binden, bij wijze van echo van het tweegevecht tussen Apollonius en Cirilla.151 Van een werkelijk gevecht is echter geen sprake, want vervolgens ontvlamt Venus alle harten en wordt er een schouwspel beschreven dat weinig met geweld van doen heeft. 152 De schare vrouwen verandert de hele omgeving in lichte lelie- en rozenkleuren.153 Menig rode mond breekt met geweld de harten van de mannen.154 Vervolgens wordt het uiterlijk van de vrouwen

beschreven. Ze hebben wonderlijk mooie gestaltes, stevige en vooruitstekende, nog maar net ontwikkelde borsten, een zoete oogopslag en dragen prachtige kleding.155 Ze brengen zo veel vreugde, dat de gelukzalige maand mei nog nooit zo gelukzalig was.156 Na deze uitweiding over Cirilla’s jonkvrouwen, wordt de schoonheid van Cirilla zelf pas beschreven, als is zij wel de mooiste van hen allemaal. Het geplande ‘gevecht’ lijkt nu verder weg dan ooit, want Cirilla wil Apollonius haar land, tezamen met haar edele lichaam schenken.157 Apollonius stemt toe,

150 ‘Di junge Cirilla, Do sy erfur das Kolkas, Von ainem man erslagen was, Si spracht ‘des selben degen hant,

Hat mich verdienet und das lant. Will er es werben her zu mir, Zu im stet meins hertzen gir, Wie wol ich sein nicht hab gesehen.’ (Singer 1906, regel 5588-5595; ‘Die junge Cirilla sprach, als sie erfuhr, daβ ein Mann Kolkan erschlagen hatte: “Die Hand dieses Recken hat mich und das Land errungen. Wenn er um mich werben will, so verlangt mein Herz nach ihm, wiewohl ich ihn noch nicht gesehen habe.’ (Birkhan 2001, p. 95).

151 ‘Cirilla die raine, Kam dar nicht allaine. Man mochte si gerne schauwen: Sechs hundert schon junckfrauwen,

Giengen vor ir auff den plan. Do ward gevangen manig man, Gevestet und gepunden.’ (Singer 1906, regel 5745- 5751); ‘Die holde Cirilla kam nicht allein, sondern vor ihr traten sechshundert schönen Jungfrauen- die man gerne angesehen mochte- auf den Wiesenplan. Da wurden viele Männer gefangen, in Bann geschlagen und gefesselt. (Birkhan 2001, 980.

152 ‘Venus slug da wunden, Tieffe zu dem hertzen.’ (Singer 1906, 95); ‘Venus schlug da tiefe, bis ins Herzen

gehende Wunden’ (Birkhan 2001, 98-99).

153 ‘Liecht gevar ward der rivier, Lilien und rosen var. Von der mynnicklichen schar, Geban der tag so liechten

schein.’ (Singer 1906, regel 5756-5759) ‘Das ganze Gebiet wurde hell, lilien- und rosenfarben, und selbst der Tag gewann von der lieblichen Schar lichten Glanz.’ (Birkhan 2001, 99).

154

‘Manig rotes mundelin, Prachen in di hertz mit gewalt.’ (Singer 1906, regel 5760-5761); ‘Manch rotes Mündlein brach mit Gewalt die Herzen.’ (Birkhan 2001, 99).

155 ‘Grosse wunder manigvalt, Hett di nature, Gelegt an di figure, Ir prustel her fur gedrungen, Herte, aller erst

entsprungen. Vil maniger susser augenplick (...) Ir ge want was so reiche’ (Singer 1906, regel 5762-5771); ‘Die Natur hatte an den Frauengestalten mannigfaltige groβe Wunder gewirkt. Ihre festen Brüstlein, eben erst entknopst, drangen hervor, und viele süβe Blicke der Augen (...) Ihr Gewänd war so prächtig’ (Birkhan 2001, 99).

156

‘Da was freuden manigerlay, Das der wunden pernde may, Nie ward so wunnikleich gestalt, Nach di wisen noch der walt.’ (Singer 1906, regel 5773-5776); ‘Hier waren so viele Freuden, daβ der Wonnemonat Mai weder in Wiese noch Wald jemals so wonnereich war.’ (Birkhan 2001, 99).

157 ‘Ditz reich land gib ich dir, Und dar tzu meinen stoltzen leib.’ (Singer 1906, 5802-5803); ‘Ich gebe dir dieses

42

en hun huwelijk vindt vier weken later plaats, tezamen met maar liefst vijfhonderd huwelijken van de overige jonkvrouwen- en heren.158

Dan vangt de huwelijksnacht van Apollonius en Cirilla aan. Apollonius heeft al die tijd hevig naar zijn ‘lust voor het oog’, zijn ‘liefje’ verlangt.159

Wanneer de schone Cirilla dan eindelijk naast Apollonius wordt gelegd, vindt deze actie wederom een echo in de vijfhonderd jonkvrouwen die naast hun bruidegoms worden gelegd. Allen nestelen samen, drukken de harten op elkaar, en omarmen en liefkozen elkaar.160 Heinrich verzucht hier dat hij nog liever dood zou gaan, dan dit schouwspel te moeten toeschouwen zonder er zelf deel aan te mogen nemen en zo’n ‘lieflijk duifje’ in zijn armen te mogen houden.161 Wanneer de huwelijksnacht van Cirilla en Apollonius nader wordt beschreven, blijkt pas duidelijk wat er in deze episode al die tijd met het ‘gevecht’ werd bedoeld. De nacht speelt zich af in een tent en Apollonius begint hier aan een ‘voorgevecht’, dat Cirilla niet kan ontwijken. Hij valt haar met al zijn macht en zijn lans aan, tot hij haar overwonnen heeft.162 Ondertussen spreekt Apollonius dat zij dit verdient heeft, zo weet God, na alles wat zij voor de burcht in de weide voor hem deed, toen hij haar als zijn liefje koos.163 Cirilla is weerloos en moet Apollonius zijn overwinning toestaan.164 Heinrich weet zelf wat er gebeurde die nacht, zo schrijft hij. Apollonius heeft Cirilla dertig keer ‘overwonnen’, en wanneer Heinrich beweerde dat het nog meerdere malen geschiedde, dan zou hij ook niet liegen.165 Maar vele woorden zijn voor niets goed, aldus

158 Singer 1906, regel 5883-5901; Birkhan 2001, 100. 159

‘Nu sind vier wochen hin. Appolonio stund sein sin, Zu seiner mynniklichen praut, Sein augenwaide, seins hertzen traut.’ (Singer 1906, regel 5917-5920); ‘Nun sind die Vier Wochen om. Apollonius hatte schon nach seiner lieblichen Braut, seiner Augenweide und Herzallerliebsten, verlangt.’ (Birkhan 2001, 100).

160 ‘Ey, wol ein smucken, Und wol ain hertz drucken, Und wol ain fahen, Und wol ain nahen, Deβ nachtes ward

pegangen!’ (Singer 1906, regel 5935-5939); ‘Ach, was diese Nacht an Zusammenschmiegen, Ans-Herz- Drücken, Umarmen und Liebkosungen mitansehen muβste!’ (Birkhan 2001, 101).

161 ‘Ich wolte lieber hangen, Dan ich es hiet an gesehen; Mir enwäre dann alsam geschehen, Das ich der schonen

kindelein, Hiette aines an dem arme mein.’ (Singer 1906, regel 5940-5944); ‘Ich würde lieber gehenkt, als daβ ich das hätte mitansehen müssen, ohne daran selbst teilzuhaben und ein hübsches Täubchen im Arm zu halten’ (Birkhan 2001, 101).

162 ‘In dem gezelte was perait, Dem kunig und der schonen maid, Ain pette, da sy lagen an. Apollonius der kuene

man, Hub an den ersten streyt: Der kampf raid was nicht weydt, Si enmocht im nit ent weichen. Der kunig lieβ dar streychen, Untz er sy drang in den kraiβ.’ (Singer 1906, regel 5945-4953); ‘In dem Zelt war dem König und der schönen Jungfrau ein Bett bereitet, in dem sie nun lagen. Apollonius, der Kühne, begann ein Vorgefecht. Der Kampfkreis war nicht weit genug, daβ sie ihm hätte entweichen können. Nun griff der König mit aller Macht und eingelegter Lanze an, bis er sie auf der Kampfstätte überwunden hatte.’ (Birkhan 2001, 101-102).

163

‘Er sprach ‘ir arnet es Gotte waiβ, Das ir mir ee habt getan, Vor der purgk auff dem plan, Da ich euch zu liebe erkoβ.’ (Singer 1906, regel 5954-5957); ‘Er sprach: “Ihr habt es verdient, weiβ Gott, mit allem, was Ihr mir auf dem Wiesenplan vor der Burg antatet, als ich Euch als meine Liebste auserwählte.” (Birkhan 2001, 102).

164 ‘Dy schone ward do sigeloβ, So das sy im des siges jach.’ (Singer 1906, regel 5958-5959); ‘So war die

Schöne unterlegen und muβte ihm den Sieg zugestehen.’ (Birkhan 2001, 102.)

165 ‘Ich waiβ doch wol was geschach: Als mir ist syder worden kunt, Gesiget er wol dreyssig stund; Sprache ich

mer, ich lug nicht.’ (Singer 1906, regel 5960-5963); ‘Ich weiβ recht wohl, was geschah und was mir seither zugetragen wurde: er hat wohl dreiβigmal gesiegt, und wenn ich noch mehr sagte, so hätte ich auch nicht gelogen’ (Birkhan 2001, 102).

43

Heinrich, en zodoende wil hij zijn vertelling hier inkorten.166 Hij besluit de scène met de opmerking dat Apollonius en Cirilla tot de dag aanbrak in innige omhelzing lagen.167

Cirilla’s acties worden continu gespiegeld door de schare prachtige jonkvrouwen om haar heen, zelfs tijdens de liefdesnacht. Alhoewel Cirilla zich in eerste instantie provocatief gedraagt door Apollonius uit te dagen voor een tweegevecht, verandert ze gedurende deze bedscène in een passieve, bijna bange vrouw, die letterlijk overmeesterd dient te worden. De liefde tussen haar en Apollonius is gedurende dit tafereel allerminst ‘wederkerig’, zoals het geval was bij Lucina, en komt in een geheel ander daglicht te staan doordat hun bedscène wordt beschreven aan de hand van de metafoor van een gevecht. Een nuanceverschil ligt ook in het feit dat Cirilla ‘naast Apollonius wordt gelegd’, terwijl in de episode met Lucina wordt verhaald dat Apollonius eindelijk naast haar mag gaan slapen.168 Een veelzeggend verschil wat betreft de omschrijving van dit eerste lichamelijke contact, dat bij Cirilla eerder

‘gewelddadig’ verloopt dan liefdevol. Heinrich lijkt bovendien, door zijn verzuchtingen over zijn wens tot deelname aan het schouwspel, zelf als het ware een toeschouwer te worden van de bedscène. Zijn opmerking over het aantal keer dat Apollonius Cirilla heeft ‘overwonnen’ legt ook de nadruk op hemzelf als verteller, door te schrijven dat hij ook niet zou liegen als hij een groter aantal had genoemd.

Ook Diomena wordt omgeven door een schare prachtige jonkvrouwen. Wanneer Apollonius zich in een prachtige, paradijselijke, wonderbaarlijke tuin bevindt, treden er twee wonderlijk mooie meisjes binnen die met ongehoord fijne stemmen liefdesliedjes zingen.169 Prompt daarna verschijnen er nog meer vrouwen, rijk versierd met vlechten, die eveneens lieflijk zingen en de harp en de viool bespelen.170 Tijdens hun hemelse spel bewegen ze vol gratie.171 Heinrich merkt op dat deze vrouwen zo mooi gekleed waren, dat hij dit nog niet half

166

‘Lange rede war entwicht, Ich will sy kurzen, ob ich mag’ (Singer 1906, regel 5965-5965); ‘Viele Worte taugen nichts: Ich will meine Erzälung kürzen, wie ich kann.’ (Birkhan 2001, 102).

167 ‘Si lagen schon untz an den tag, Mit armen umbe vangen.’ (Singer 1906, regel 5966-5967); ‘Sie lagen

jedenfalls bis Tagesanbruch in enger Umarmung.’ (Birkhan 2001, 102).

168

‘legte man die Schöne zu ihm’ (Birkhan 2001, 100-101); ‘Endlich hat Apollonius es erreicht, daβ das liebreizende Mädchen nachts bei ihm schlafen sollte.’ (Birkhan 2001, 44).

169 ‘Do sach er datz der tür aussgan, Zwo junckfrawen wol getan: Di sungen mynne liedelein, Ir stymme was

unmassen fein.’ (Singer 1906, regel 13167-13170); ‘Nun sah er bei der Tür zwei wunderliebliche Mädchen herauskommen, die mit unerhört feiner stimme Minneliedschen intonierten.’ (Birkhan 2001, 213).

170 ‘Zu allen vier porten, Junckfrawen mit reichen horten, Peschlagen giengen ausser do, Mit ainander zwo und

zwo. Di schone sungen, Dise mit den herphen klungen, Dy mit welishen geygen.’ (Singer 1906, regel 13171- 13177); ‘Aus allen vier Toren traten nun je zwei und zwei Jungfrauen mit reichen Borten geschmückt heraus, die lieblich sangen und bald die Harfen, bald die welschen Geigen erklingen liessen.’ (Birkhan 2005, 213-214).

171 ‘Enphahen und neygen, Geschach da von den kinden vil. Da was ain hymelisches spil.’ (Singer 1906, regel

13178-13180); Die Mädchen verbeugten und verneigten sich immer wieder voll Grazie, dass es wie ein himmlisches Spiel war.’ (Birkhan 2001, 214).

44

beschrijven kan.172 Net als in de passage over Cirilla, wordt de schoonheid van de oriëntaalse prinses pas beschreven nadat de schoonheid van deze jonkvrouwen is benoemd. Ook

Diomena overtreft echter de schoonheid van iedereen. Na de uitgebreide beschrijving van het uiterlijk van Diomena, verzucht Heinrich hoe graag hij zelf een nacht met haar zou willen doorbrengen.173 Ook in deze passage is Heinrich als ‘verteller’ dus nadrukkelijk aanwezig. Vervolgens worden wederom twee jonkvrouwen van Diomena beschreven. Ze houden haar jurk vast, en hebben prachtige vormen.174 Ook de moeder van Diomena is buitengewoon mooi, haar lichaam is zo jeugdig en teder dat men haar voor een meisje aan zou zien, zij het niet dat ze de kleding van een getrouwde vrouw draagt.175 Vervolgens vraagt Diomena aan Apollonius haar te volgen, waarop Apollonius verzucht dat hij niet liever in de hemel had willen zijn. Hij noemt haar een ‘schat der gelukzaligheid’.176

Diomena leidt hem naar de burcht Lisemunt, waar zich vierduizend heerlijke dames in stralende kleding bevinden. De heidense bisschoppen aldaar schenken Diomena aan Apollonius tot zijn vrouw.177 Direct hierna wordt in de burcht een niet in woorden te vatten prachtig bed voor hen bereid. De edele Apollonius legt zich daar naast zijn vrouw, en zo wordt Diomena een ‘trotse bruid’. Hij houdt van haar en is ook zelf haar geliefde bruidegom.178 Diomena en Apollonius trouwen pas na deze liefdesnacht.179 De bedscène tussen Diomena en Apollonius wordt dus bijna niet

beschreven. Er wordt naar analogie van de beschrijving van de liefdesnacht tussen Apollonius en Lucina opgemerkt dat Apollonius zich naast zijn vrouw legt. In tegenstelling tot de

172

‘Si waren also wol geclait, Ich enkan sein nicht auf meynen ait, Halbes geschreiben’ (Singer 1906, regel 13181-13183); ‘Sie waren so herrlich gekleidet, dass ich es nicht einmal halbswegs beschreiben kann.’ (Birkhan 2001, 214).

173

‘Wie wol mich dess geluste, Solt ich pey ir sein ain nacht!’ (Singer 1906, regel 13218-13219); ‘Ach, wie gelüstet es mich danach, mit ihr eine Nacht zu verbringen’ (Birkhan 2001, 214).

174 ‘Zwo junckfrauwen mynniklich, Giengen pey ir seytten. Pey allen unseren zeytten, Ward so schone nie