• No results found

milieutoestand, de milieudoelen en de indicatoren

3.3 Organisaties betrokken bij het vaststellen van de informatie-

behoefte

De minister van IenM is eerst verantwoordelijke voor de implementatie van de Mariene Strategie. Zij stelt de produc- ten van de Mariene Strategie samen met de staatssecretaris van Economische Zaken vast, voor zover het aangelegen- heden betreft die mede tot verantwoordelijkheid van die laatste behoren.

Het Directoraat-Generaal Ruimte en Water (I en M) is eerst verantwoordelijke voor de implementatie van de KRM en is samen met het Directoraat-Generaal Natuur & Regio (EZ) verantwoordelijk voor de beleidsimplementatie. Beide beleids-DG’s zijn verantwoordelijk voor het helder formule- ren en vaststellen van de informatiebehoefte.

Samenwerking

Er zijn meerdere diensten binnen IenM en meerdere departementen betrokken bij de uitvoering van de KRM. Als onderwerpen van de Mariene Strategie raken aan wet- telijke verantwoordelijkheden die voortkomen uit staand nationaal beleid van andere directies bij IenM of andere departementen, wordt samenwerking of afstemming gezocht, zonder in elkaars verantwoordelijkheden te treden. Dit geldt in het bijzonder voor de hiervoor beschreven opgaven voor beleid, indicatoren, monitoring en kennis op het gebied van zwerfvuil/(micro)plastics en milieu. Binnen IenM wordt samenwerking gezocht op het gebied van beleid ten aanzien van bronnen (zoals scheepvaart, industrie, burgers) en stroomgebieden. Binnen EZ gaat het om samenwerking rond natuur- en biodiversiteitsbeleid zoals dat voortvloeit uit de Vogelrichtlijn (VR), Habitatricht- lijn (HR) en Natura 2000 en ook het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Ook zijn er raakvlakken met de thema’s ‘invasieve exoten’ en ‘onderwatergeluid’ (zowel onderzoek als bronnen zoals windenergie en seismisch onderzoek). Verder wordt nauw afgestemd met de ministeries van Defensie (onderwatergeluid), VWS (voedselveiligheid) en OC&W (fundamenteel onderzoek, archeologie/wrakken). Daar waar de KRM gebruikmaakt van doelen en indicatoren onder het beleid van voornoemde rijkspartners, wordt ook bij het vaststellen van de informatiebehoefte met deze partners afgestemd.

Internationale afstemming

Doel van de KRM is het bereiken en behouden van de goede milieutoestand op het niveau van de mariene regio en subregio (KRM, art. 1, 2 en 3). Voor Nederland zijn dit het

Noordoost-Atlantisch gebied, respectievelijk de Noordzee, inclusief Het Kanaal en het Kattegat (KRM, art. 4). Monito- ringprogramma’s moeten binnen de mariene (sub-)regio consistent zijn. Vertrekpunt voor de monitoring zijn relevante bepalingen uit de EU-regelgeving en afspraken voortkomend uit internationale verdragen. De KRM-moni- toring bouwt hierop voort (KRM, art. 11). Een belangrijke rol in de internationale afstemming is weggelegd voor de regionale zeeverdragen, i.c. OSPAR (KRM, art. 5 en 6). De Nederlandse inzet is om de verdere uitwerking van de Mariene Strategie (ontwikkeling indicatoren, moni- toring- en kennisprogrammering en maatregelen) voor een belangrijk deel in internationaal verband (vooral EU, OSPAR, stroomgebieden) op te pakken. Dit om de vereiste samenhang te bereiken en effectiever en efficiënter te zijn conform de opdracht uit de richtlijn. De focus voor Neder- land ligt daarbij op de landen in het zuidelijke deel van de Noordzee: Frankrijk, België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken. Richtinggevend voor de internationale afstemming en samenwerking zijn:

1. de Common Implementation Strategy van de Europese Commissie (EU-CIS): een informeel werkverband tussen de lidstaten en de Europese Commissie, in het leven geroepen door de Commissie om een internationale coherente implementatie van de KRM te bevorderen. De regie is in handen van het Mariene Directeurenoverleg, bijgestaan door de Marine Strategy Coordination Group (MSCG) en enkele (technische) werkgroepen.

2. de Intersessional Correspondence Group on MSFD van OSPAR (ICG-MSFD): deze coördinerende groep van KRM-projectleiders in het OSPAR-verdragsgebied heeft de opdracht om in synergie met het reguliere werk van de regionale zeeconventie de (sub)regionale implementatie van de KRM te bevorderen, onder regie van de OSPAR- Coordination Group (CoG). Dit sluit aan bij de opdracht van de KRM om zo goed mogelijk gebruik te maken van de regionale zeeconventies binnen het Europese grondgebied.

3. Verder ligt er een belangrijke relatie met het Gemeen- schappelijk Visserijbeleid (GVB) in relatie tot verduur- zaming van de visserij en bodembescherming. Ook de werkzaamheden ter voorbereiding van de actualisatie van het integrale Noordzeebeleid in de opvolger van het NWP kunnen niet los worden gezien van de buurlanden en de Europese context van het Geïntegreerd Maritiem Beleid (waaronder ontwikkelingen rondom een eventuele richtlijn voor Marine Spatial Planning en Integral Coastal Zone Management).

IDON

Noordzee. Het legt relaties tussen onderwerpen die elkaar raken, met als doel het beleid en beheer voor de Noordzee binnen de rijksoverheid af te stemmen en dit beleid helder naarbuiten uit te dragen. Het voorzitterschap voor het IDON berust bij het ministerie van IenM/DGRW, directeur Gebieden en Projecten. In het IDON zijn de volgende ministeries vertegenwoordigd: Economische Zaken (EZ), Defensie (DEF), Buitenlandse Zaken (BZ), Financiën (FIN), Infrastructuur en Milieu (IenM).

4.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is de informatiebehoefte beschre- ven op basis van de doelen en indicatoren uit de Mariene Strategie Deel 1. De indicatoren uit dit Deel 1 zijn veelal op een hoog abstractieniveau omschreven. Om ze concreter te maken, wordt de informatiebehoefte, gelet op de doelen, verder gespecificeerd. De volgende stap is het bepalen van de informatiestrategie, waarbij wordt bezien op welke wijze de informatie het beste te verkrijgen is. Dit hoeft namelijk niet altijd op basis van monitoring te gebeuren, maar kan ook door gebruik te maken van bepaalde modellen of door een administratieve bewerking op al voor een ander doel gegenereerde gegevens. Vervolgens worden de functionele eisen bepaald voor de te genereren informatie. Daarna wordt de monitoringstrategie bepaald. Die geeft aan hoe, waar en hoe vaak moet worden gemeten. Dat gebeurt op basis van gespecificeerde functionele eisen, inzicht in de eigenschappen van het systeem waarin wordt gemeten en statistische onderbouwing. Het resultaat van deze analyse krijgt een plaats in het meetplan voor iedere indicator. Voor elk doel van de Mariene Strategie is de keten van informatiebehoefte naar meetplan echter onderhevig aan veranderingen. Dat vraagt om een zodanige organisatie van de monitoringcyclus, dat effecten van veranderingen tijdig kunnen worden beoordeeld en adequate maatregelen mogelijk zijn om te blijven voldoen aan de informatie- behoefte van de KRM.

De KRM-monitoringcyclus is een repeterende aaneen- schakeling van veel verschillende handelingen die elk op

zich en in hun totaliteit bruikbaar en betrouwbaar moeten zijn.

Elk facet in de cyclus kent kwaliteitscriteria die goed moeten zijn geborgd. Van de hele cyclus moet zijn gewaarborgd dat de vereiste rapportages op de juiste momenten beschikbaar zijn. Omwille van de kosteneffectiviteit moet het uitgangs- punt: ‘één meting voor meervoudig gebruik’ in de hele cyclus zijn doorgevoerd.

4.2 Borging van inhoudelijke