• No results found

1.4.1 Opzet

In dit werk wordt het vertrouwensbeginsel top down benaderd. De Europese beginselen zijn doorgaans ontwikkeld op basis van een rechtsvergelijkende ana-lyse van beginselen en uitgangspunten van de nationale rechtsstelsels waarbij dan die zaken zijn ‘geplukt’ die dienstig zijn voor de ontwikkeling van Europese be-ginselen binnen het referentiekader van de vooropgestelde doelstellingen van de Europese rechtsorde. Die Europese beginselen zijn vervolgens op hun beurt de nationale beginselen gaan beïnvloeden.15 Voor het Europese vertrouwensbegin-sel is vooral het Duitse vertrouwensbeginvertrouwensbegin-sel bepalend geweest. Een diepgaande bottop up studie betreffende het ontstaan van het Europese beginsel blijft hier buiten beschouwing. Dit werk spitst zich primair toe op de top down werking van het Europese vertrouwensbeginsel.16 De bottum up werking van het vertrouwens-beginsel komt enkel aan bod in het kader van de vorming van een ius commune, een gemeenschappelijk bestuursrecht.

Het onderzoek heeft tot doel:

– Het Europese vertrouwensbeginsel en de eventuele equivalente beginselen in kaart te brengen voor Nederland, Frankrijk en België.

– De toepassing van het Europese beginsel, de doorwerking en impact ervan op de vertrouwensbeginselen in de respectieve nationale rechtsordes na te gaan.

1.4.2 Plan van behandeling

Het eerste hoofdstuk is een inleidend hoofdstuk. Het bevat de situering en con-crete formulering van de probleemstelling en een uiteenzetting van het opzet en het belang van het onderzoek. Het onderzoeksdomein wordt afgebakend en ver-antwoord. De concrete onderzoeksvragen komen aan bod en de verantwoording van de onderzoeksmethoden en de keuzes die daaraan ten grondslag liggen.

In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de Europeanisering van het bestuursrecht van de lidstaten. De wisselwerking tussen het bestuursrecht op Europees en nationaal niveau wordt toegelicht. De studie van zowel het natio-nale bestuursrecht als het Europese bestuursrecht kan onder een gemene noemer worden gebracht namelijk ‘Europees bestuursrecht’ en als een apart studiedomein worden beschouwd. Dit begrip wordt nader omschreven en een beknopte defini-tie – bruikbaar voor dit onderzoek – wordt aangereikt. De Europese rechtsorde is een gelaagde, samengestelde rechtsorde waarin de twee hoofdcomponenten van die rechtsorde – zijnde de Europese instellingen en de nationale organen – elk eigen functies en taken hebben terwijl ze samen besturen. De voornaamste ken-merken van die Europese rechtsorde worden toegelicht. De Europese en nationale 15 KOOPMANS 1991b, 58.

component van het Europese bestuursrecht en de bestuursbevoegdheden worden tevens bekeken. Ten slotte wordt beknopt aandacht besteed aan bepaalde voor-name beginselen binnen de Europese rechtsorde die in onderhavig onderzoek een rol spelen: het voorrangsbeginsel (met inbegrip van de beginselconforme inter-pretatie), het samenwerkingsbeginsel, het beginsel van de toegedeelde bevoegd-heden, het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

In het derde hoofdstuk wordt gefocust op de Europese algemene rechts-beginselen. Er wordt aandacht besteed aan de aard, oorsprong, inspiratiebron en rechtsgrond van de algemene rechtsbeginselen. Het toepassingsgebied van die beginselen en hun functies worden bestudeerd. Vervolgens worden de doorwer-king van de Europese beginselen en de werdoorwer-kingssfeer van het Europese recht on-derzocht. De werking van de Europese beginselen bij de directe dan wel de indi-recte toepassing van het Europese recht wordt verduidelijkt. Ten slotte wordt kort ingegaan op de grondrechten, in het bijzonder op een grondrecht van behoorlijk bestuur opgenomen in het Handvest voor de grondrechten dat sinds het Verdrag van Lissabon de status van primair recht heeft gekregen.

In het vierde hoofdstuk volgt een gedetailleerde bespreking van het Europese vertrouwensbeginsel. Het beginsel wordt vooreerst gesitueerd als uitvloeisel van het Europese rechtszekerheidsbeginsel en afgebakend ten opzichte van overige aspecten van rechtszekerheid zoals verkregen rechten. Het ver trouwens beginsel wordt vervolgens omschreven, een korte historische schets wordt gegeven en de kenmerken van dit beginsel worden onderzocht. De toepassingsvoorwaarden van het vertrouwensbeginsel worden in kaart gebracht en de gevolgen van de schen-ding van het beginsel worden bestudeerd. De belangrijkste gevallen waarin het Europese vertrouwensbeginsel wordt toegepast, komen aan bod (zoals vertrouwen op grond van regelgeving, beschikkingen en toezeggingen). Er wordt onderzocht wanneer en in welke gevallen verwachtingen – gewekt door de Europese organen en de nationale bestuursorganen die handelen binnen het toepassingsgebied van het Europese recht – moeten worden beschermd.

In het vijfde hoofdstuk wordt de doorwerking van het Europese vertrouwens-beginsel nader bestudeerd en de verhouding van dit vertrouwens-beginsel ten opzichte van de (mogelijke) nationale vertrouwensbeginselen. Bij de directe toepassing van het Unierecht is het Europese beginsel exclusief aan de orde. Bij een indirecte toe-passing kan ook een rol zijn weggelegd voor de nationale beginselen. De door-werking van het Europese vertrouwensbeginsel wordt bestudeerd in het domein van de steunverlening. Dit is het domein bij uitstek waar de problematiek van de doorwerking van het Europese beginsel en de impact, wisselwerking en span-ningen met de vertrouwensbeginselen van de lidstaten aan de orde is. Zowel de (door)werking van het Europese beginsel en de verhouding tot de nationale ver-trouwensbeginselen bij de Europese subsidieverlening als de verlening van staats-steun door de lidstaten komen aan bod. De ruimte die wordt gelaten aan de lidsta-ten tot het toepassen van mogelijke verdergaande nationale beginselen verschilt immers in de beide situaties in belangrijke mate.

In het zesde, zevende en achtste hoofdstuk komen respectievelijk de ver-trouwensbeginselen in de Nederlandse, Franse en Belgische rechtsorde aan bod. In die hoofdstukken wordt in het eerste deel nagegaan of er een nationaal ver-trouwensbeginsel bestaat – al dan niet autonoom ten opzichte van het rechtsze-kerheidsbeginsel – en als dit zo is hoe dit concreet wordt ingevuld door eventuele wetgeving, (bestuurs)rechtspraak en rechtsleer. Indien er geen vertrouwensbegin-sel kan worden teruggevonden, wordt onderzocht of er andere rechtsbeginvertrouwensbegin-selen in de rechtsorde bestaan die een zelfde of gelijkaardige rechtsbescherming bieden aan de rechtsonderhorigen (bijvoorbeeld verkregen rechten). Met betrekking tot de drie landen wordt voorafgaand kort beschreven hoe het bestuurlijke rechtssys-teem is georganiseerd en een beeld geschetst van de nationale beginselen van be-hoorlijk bestuur of algemene rechtsbeginselen waartoe het vertrouwensbeginsel behoort. De omschrijving, kenmerken en toepassingsvoorwaarden van het natio-nale vertrouwensbeginsel worden vervolgens bestudeerd, de gevolgen van schen-ding van het beginsel aangehaald en telkens wordt per lidstaat bekeken wat de nationale benadering is van situaties die corresponderen met de situaties waarin naar Europees recht het vertrouwensbeginsel wordt toegepast (overgangsbepalin-gen bij nieuwe regelgeving, intrekking en opheffing van een beslissing, gedane toezegging, afwijken van beleidsregels, enz.).

In het tweede deel van het zesde, zevende en achtste hoofdstuk wordt inge-gaan op de vraag hoe de bestuursorganen van de respectieve lidstaten ominge-gaan met de doorwerking van het Europese vertrouwensbeginsel in hun rechtsorde. In het bijzonder wordt bestudeerd of de nationale bestuursorganen en rechtscolleges het Europese recht – overeenkomstig de Europese rechtspraak – consequent toepassen in zaken die binnen het toepassingsgebied van het Europese recht vallen. Aan de hand van de rechtspraak wordt onderzocht in welke domeinen de doorwerking van het Europese vertrouwensbeginsel wordt aanvaard. Tevens komen die zaken aan bod waar mogelijk een verdergaand nationaal vertrouwensbeginsel kan wor-den toegepast binnen Europees afgebakende grenzen. Verder wordt nagegaan of de nationale bestuursorganen of rechters geneigd zijn het Europese beginsel toe te passen zelfs in puur nationale zaken bijvoorbeeld omdat het een verdergaande bescherming voor de rechtsonderhorigen biedt in vergelijking met het nationale beginsel. Er wordt nader bestudeerd of het nationale vertrouwensbeginsel in de respectieve rechtsordes een transformatie ondergaat ten gevolge van de impact van het Europese recht en in het bijzonder het Europese vertrouwensbeginsel. Als er geen vertrouwensbeginsel in de rechtsorde kan worden teruggevonden, kan er eventueel één onder invloed van het Europese recht gecreëerd worden. Tevens wordt ingegaan op de vraag of de invloed in de nationale rechtsorde als positief of negatief wordt ervaren.

In het negende hoofdstuk wordt een synthese gemaakt van de resultaten die voortvloeien uit de voorgaande hoofdstukken en worden persoonlijke opvattingen aangereikt. Telkens worden per onderzocht aspect rechtsvergelijkende conclusies geformuleerd. De gelijkenissen en verschillen tussen de inhoud, de werking, de

gevolgen van de schending en de toepassingsgevallen van de respectieve ver-trouwensbeginselen worden in kaart gebracht. Indien geen vertrouwensbeginsel kan worden teruggevonden, wordt ingegaan op de alternatieven. De invloed van het Europese vertrouwensbeginsel en het Europese recht wordt in de drie lid-staten vergeleken en er worden daaromtrent conclusies getrokken. Tot slot wor-den standpunten ingenomen op basis van de onderzoeksresultaten omtrent de huidige stand van ontwikkeling van het vertrouwensbeginsel en de invloed van het Europese vertrouwensbeginsel in de onderzochte rechtsordes. Er wordt te-vens gesuggereerd in welke richting de respectieve vertrouwensbeginselen in een Europese samengestelde rechtsorde kunnen evolueren en door middel van welke instrumenten die evolutie kan worden gestimuleerd.