• No results found

Opstellingswijzen

In document Wilo-EMU TR/TRE (pagina 17-0)

GEVAAR

Gevaar door gezondheidsschadelijke media tijdens de montage!

Zorg ervoor dat de installatielocatie tijdens de montage schoon en gedesinfecteerd is. Let op de volgende punten wanneer het mogelijk is dat iemand in aanraking komt met media die schadelijk zijn voor de gezondheid:

• Draag een beschermingsuitrusting:

⇒ Gesloten veiligheidsbril

⇒ Mondbescherming

⇒ Veiligheidshandschoenen

• Gemorste druppels onmiddellijk opnemen.

• Neem de informatie in het interne reglement in acht! De eindgebruiker moet waarborgen dat het personeel het interne reglement krijgt en heeft gelezen!

GEVAAR

Levensgevaar door het gevaarlijke alleen werken!

Werkzaamheden in putten en nauwe ruimten, en werkzaamheden waarbij valgevaar bestaat, zijn gevaarlijke werkzaamheden. Deze werkzaamheden mogen niet alleen worden uitgevoerd! Er moet voor de veiligheid een tweede persoon aanwezig zijn.

nl Installatie en elektrische aansluiting

WAARSCHUWING

Hand- en voetletsel en risico op vallen als gevolg van ontbrekende be-schermingsuitrusting!

Tijdens werkzaamheden bestaat risico op (ernstig) letsel. De volgende bescher-mingsuitrusting moet worden gedragen:

• Veiligheidshandschoenen tegen snijwonden

• Veiligheidsschoenen

• Opvanggordel

• Als hijsmiddelen worden toegepast, moet bovendien een veiligheidshelm wor-den gedragen!

VOORZICHTIG

Materiële schade door verkeerde bevestiging

Een onjuiste bevestiging kan de functie van het roerwerk nadelig beïnvloeden en het beschadigen.

• Gebruik ankerbouten als het roerwerk op betonnen constructies wordt bevestigd.

Neem de montagevoorschriften van de fabrikant in acht! Volg nauwkeurig de tem-peratuurspecificaties en uithardtijden.

• Als de bevestiging plaatsvindt op stalen constructies, controleer dan of deze vol-doende stevig zijn. Gebruik bevestigingsmateriaal dat stevig genoeg is!

Gebruik geschikte materialen om elektrochemische corrosie te voorkomen!

• Draai alle schroefverbindingen stevig vast. Volg de specificaties voor de draaimo-menten.

LET OP

Gebruik uitsluitend goedgekeurde hijsmiddelen!

Gebruik uitsluitend goedgekeurde hijsmiddelen voor het hijsen en neerlaten van het roerwerk. Zorg ervoor dat het roerwerk bij het hijsen en neerlaten niet klem komt te zitten. Het maximaal toegestane draagvermogen van het hijsmiddel mag niet wor-den overschrewor-den! Controleer voor gebruik of de hijsmiddelen goed functioneren!

ƒ Bereid de plaats van opstelling voor:

– Schoon, vrij van grove vaste stoffen – Droog

– Vorstvrij – Gedesinfecteerd

ƒ Laat de werkzaamheden altijd door twee personen uitvoeren.

ƒ Markeer het werkgebied.

ƒ Zorg ervoor dat er zich geen onbevoegde personen in het werkgebied bevinden.

ƒ Gebruik bij een werkhoogte van meer dan 1 m (3 ft) een steiger met valpreventie.

ƒ Gedurende werkzaamheden kunnen zich giftige of verstikkende gassen verzamelen.

Zorg voor voldoende ventilatie. Leef de beschermingsmaatregelen volgens het in-terne reglement na (neem bijv. een gasmelder mee en doe een gasmeting).

ƒ Neem direct tegenmaatregelen wanneer zich giftige of verstikkende gassen verza-melen!

ƒ Hijsmiddel opstellen: vlak oppervlak, schoon, stevige ondergrond. De opslagplaats en de plaats van opstelling moeten probleemloos te bereiken zijn.

ƒ Bevestig de ketting of de draadkabel met een schakel aan de greep/het bevesti-gingspunt. Gebruik alleen bouwtechnisch goedgekeurde bevestigingsmiddelen.

ƒ Houd u niet op in het zwenkbereik van het hijswerktuig.

ƒ Leg alle aansluitkabels volgens de voorschriften aan. Van de aansluitkabels mag geen gevaar (struikelen, beschadiging tijdens het bedrijf) uitgaan. Controleer of de kabeldoorsnede en kabellengte passen bij de gekozen installatiewijze.

ƒ Neem de minimale afstanden tot wanden en aanwezige installaties in acht.

6.4.1 Onderhoudswerkzaamheden

Na een opslagtijd van meer dan 6 maanden moeten voorafgaand aan de installatie de volgende onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd:

Installatie en elektrische aansluiting nl

ƒ Draai de propeller.

ƒ Olieverversen in de afdichtingsruimte, drijfwerk- en voorkamer.

6.4.1.1 Propeller draaien

WAARSCHUWING

De propellervleugels hebben scherpe kanten!

Op de propellervleugels kunnen scherpe kanten ontstaan. Er bestaat gevaar voor amputatie van ledematen. Draag veiligheidshandschoenen om snijwonden te voor-komen.

Het roerwerk is niet aangesloten op het elektriciteitsnet!

De beschermingsuitrusting wordt gebruikt!

1. Plaats het roerwerk horizontaal op een stevige ondergrond.

WAARSCHUWING! Beknellingsgevaar voor handen. Zorg ervoor dat het roer-werk niet kan omvallen of wegglijden!

VOORZICHTIG! Zet het roerwerk niet op de propeller! Gebruik afhankelijk van de diameter van de propeller een platform.

2. Pak de propeller voorzichtig en langzaam vast en draai deze.

6.4.1.2 Olieverversen afdichtingsruimte, drijfwerk- en voorkamer

2 1 3

5 4 6

Fig. 3: Olie verversen

1 Vulopening voorkamer 2 Vulopening drijfwerkkamer 3 Vulopening afdichtingsruimte 4 Aftapopening voorkamer 5 Aftapopening drijfwerkkamer 6 Aftapopening afdichtingsruimte

Het roerwerk is niet geïnstalleerd.

Het roerwerk is niet aangesloten op het elektriciteitsnet.

De beschermingsuitrusting wordt gebruikt!

1. Plaats het roerwerk horizontaal op een stevige ondergrond.

WAARSCHUWING! Beknellingsgevaar voor handen. Zorg ervoor dat het roer-werk niet kan omvallen of wegglijden!

VOORZICHTIG! Zet het roerwerk niet op de propeller! Zet het roerwerk altijd op een platform.

2. Plaats een geschikt reservoir om de bedrijfsstof in op te vangen.

3. Draai de sluitplug uit de vulopening:

1 = voorkamer

nl Installatie en elektrische aansluiting

2 = drijfwerkkamer 3 = afdichtingsruimte

4. Draai de sluitplug uit de aftapopening en tap bedrijfsstof af:

4 = voorkamer 5 = drijfwerkkamer 6 = afdichtingsruimte

LET OP! Zuig de olie af of spoel de kamer om het reservoir volledig leeg te ma-ken.

5. Bedrijfsstof controleren: Mochten er in de bedrijfsstof metaalspanen aanwezig zijn, moet contact worden opgenomen met de servicedienst!

6. De oude bedrijfsstof moet conform de lokale voorschriften worden afgevoerd!

7. Reinig de sluitplug van de aftapopening, voorzie de sluitplug van een nieuwe dich-tingsring en draai deze er weer in. Max. aandraaimoment: 8 Nm (5,9 ft·lb)!

8. Vul de bedrijfsstof door de vulopening.

⇒ De opgegeven bedrijfsstofsoort en -hoeveelheid moeten worden aangehou-den!

9. Reinig de sluitplug van de vulopening, voorzie de sluitplug van een nieuwe dich-tingsring en draai deze er weer in. Max. aandraaimoment: 8 Nm (5,9 ft·lb)!

10.Herstel de corrosiebescherming: Verzegel de sluitpluggen, bijv. met Sikaflex.

6.4.2 Montage met neerlaatinrichting

Het roerwerk wordt met behulp van een neerlaatinrichting in het bassin neergelaten.

Via de geleidebuis van de neerlaatinrichting wordt het roerwerk veilig naar het bedrijfs-punt geleid. De reactiekrachten die zich hierbij voordoen, vloeien via de neerlaatinrich-ting direct in de constructie. De constructie moet op deze belasneerlaatinrich-ting berekend zijn!

VOORZICHTIG! Materiële schade door verkeerde toebehoren! Gebruik het roerwerk vanwege de grote reactiekrachten alleen met het toebehoren (neerlaatinrichting en frame) van de fabrikant. Als het roerwerk is besteld voor installatie met neerlaatin-richting, dan is het frame al gemonteerd. Als het roerwerk zonder frame is geleverd, dan kunt u het juiste frame via de servicedienst nabestellen!

Voorbereidende werkzaamheden

3 Schakel voor bevestiging

4 Propeller

5 Platform voor het veilig neerzetten van het roerwerk 6 Opstelblok voor het uitlijnen

7 Frame

8 Kabelhouder voor trekontlasting

Het roerwerk is neergezet en horizontaal uitgelijnd.

Het frame is op het roerwerk gemonteerd.

De neerlaatinrichting is in het bassin gemonteerd.

Er zijn hijswerktuigen met voldoende draagvermogen beschikbaar.

1. Bevestig het hijsmiddel met een schakel op het frame.

2. Monteer de propeller. Zie separate montagehandleiding “Vleugelmontage”.

3. Uitvoering met kunststof rollen over de volle breedte: Maak de splitpen los en de-monteer de kunststof rollen en de steekassen.

LET OP! Zorg ervoor dat de onderdelen voor de verdere installatie beschikbaar zijn.

4. Leg alle aansluitkabels en monteer de kabelhouders.

De kabelhouders fixeren de aansluitkabels aan het hijsmiddel. Hierdoor wordt voorkomen dat de aansluitkabels ongecontroleerd meedrijven in het bassin. Houd de volgende afstanden aan:

1. kabelhouder: 500 mm

Alle andere kabelhouders: 750 mm

Installatie en elektrische aansluiting nl

Til het roerwerk op en zwenk het boven het bassin 2 1

7

9

±0

Fig. 5: Zwenk het roerwerk boven het bassin

1 Hijswerktuig

2 Hijsmiddel

7 Frame

9 Geleidebuis van de neerlaatinrichting

Voorbereidende werkzaamheden zijn afgesloten.

1. Til het roerwerk op zodat het zonder gevaar boven de reling kan worden gedraaid.

LET OP! Het roerwerk moet horizontaal aan het hijswerktuig hangen. Als het roerwerk scheef aan het hijswerktuig hangt, verplaats dan het bevestigings-punt op het frame.

2. Zwenk het roerwerk boven het bassin.

LET OP! Het frame moet loodrecht ten opzichte van de geleidebuis lopen. Als het frame niet loodrecht ten opzichte van de geleidebuis loopt, pas de vlucht op het hijswerktuig dan aan.

Roerwerk op de neerlaatinrichting monteren

7

9 10

Fig. 6: Roerwerk op de neerlaatinrichting

7 Frame

9 Geleidebuis van de neerlaatinrichting 10 Bovenste houder van de neerlaatinrichting

Het roerwerk hangt horizontaal.

Het frame staat loodrecht ten opzichte van de geleidebuis.

De kabelhouder is gemonteerd.

1. Laat het roerwerk langzaam zakken.

2. Leid de geleidebuis zonder te kantelen in het frame.

LET OP! De geleiderollen liggen tegen de geleidebuis.

3. Uitvoering met steekassen:

Laat het roerwerk zakken totdat het frame onder de bovenste houder is. Monteer de steekassen en kunststof rollen en borg deze met de splitpennen!

nl Installatie en elektrische aansluiting

Installatie afsluiten

1 2

11 9

Fig. 7: Het roerwerk is op het statief geplaatst

1 Hijswerktuig

2 Hijsmiddel

9 Geleidebuis van de neerlaatinrichting 11 Aansluitkabel

Het roerwerk is op de neerlaatinrichting gemonteerd 1. Laat het roerwerk langzaam zakken.

2. Haak de aansluitkabel met de kabelhouders vast op het hijsmiddel.

De aansluitkabel wordt via het hijsmiddel (bijv. een draadkabel) veilig geleid. Alter-natief kan het tuien ook via een separate nylon kabel plaatsvinden. Hiervoor be-vindt zich in het toebehoren een betreffende set. VOORZICHTIG! Als er geen ka-belhouders worden gebruikt voor de geleiding van de aansluitkabel, zorg er dan voor dat de aansluitkabel niet in de propeller wordt getrokken!

3. Laat het roerwerk tot het uiteinde van de geleidebuis neer.

4. Beveilig de aansluitkabel op de bassinrand of de reling tegen vallen!

▶ De installatie is afgesloten. Leg de aansluitkabel en breng de elektrische aanslui-ting tot stand.

Extra tuidraad installeren

Fig. 8: Extra tuidraad

De extra tuidraad beschermt de aansluitkabel tegen beschadigingen bij sterke stromin-gen in het bassin. De tuidraad bestaat uit een 12 mm nylon kabel (PA6) en een passend aantal kabelhouders. Het aantal en de grootte van de kabelhouders is conform de op-dracht.

WAARSCHUWING! Gebruik de nylon kabel en de kabelhouders enkel voor het tuien van de aansluitkabel. Het borgen van zware lasten of van vreemde producten is ten strengste verboden!

LET OP! Monteer de nylon kabel van de geleverde lengte. Als de nylon kabel wordt ingekort, moeten de uiteinden met een heteluchtpistool worden gelast en met een krimpslang worden gezekerd!

Dompelmotor-roerwerk volledig geïnstalleerd.

1. Breng de nylon kabel door een oogje naar het frame en knoop de kabel goed vast.

2. Span de nylon kabel handvast (trekkracht ca. 10 ... 15 kg).

3. Bevestig de nylon kabel stevig aan voldoende grote constructie-onderdelen (bijv.

reling, bovenste houder).

4. Bevestig de eerste kabelhouder direct aan het frame. Klem alle aansluitkabels met deze kabelhouder aan de nylon kabel vast. LET OP! Trek de aansluitkabels niet strak! De aansluitkabels moeten een lus vormen!

5. Klem de aansluitkabels met meer kabelhouders aan de nylon kabel. Max. afstand tussen de kabelhouders: 1 m. VOORZICHTIG! De nylon kabel kan in water langer worden. De aansluitkabels moeten bij een strakgetrokken nylon kabel ca. 10 cm doorhangen!

Installatie en elektrische aansluiting nl

Mobiel hijswerktuig: kabelhouder installeren

Fig. 9: Hijsmiddel op de kabelhouder geborgd

Als er een mobiel hijswerktuig wordt gebruikt, installeer dan een kabelhouder op de basinrand:

ƒ haal het hijsmiddel (bijv. draadkabel) uit het hijswerktuig en bevestig het op de ka-belhouder.

ƒ Beveilig de aansluitkabel op de basinrand tegen vallen.

VOORZICHTIG! Let op mogelijke schuurplekken als de aansluitkabel over de bassin-rand wordt geleid. Scherpe bassin-randen kunnen de aansluitkabel beschadigen. Schuin de basinkant eventueel af!

6.5 Elektrische aansluiting

GEVAAR

Levensgevaar door elektrische stroom!

Het niet juist handelen bij werkzaamheden aan elektrische installaties kan overlijden door een elektrische schok tot gevolg hebben! Werkzaamheden aan elektrische in-stallaties moeten conform lokale voorschriften en door een elektromonteur worden uitgevoerd.

GEVAAR

Er bestaat explosiegevaar bij een onjuiste aansluiting!

• Voer de elektrische aansluiting van het roerwerk altijd buiten de explosieve zo-ne uit. Indien de aansluiting binzo-nen de explosieve zozo-ne moet plaatsvinden, dient de aansluiting in een voor explosie goedgekeurd huis (ontstekingsveiligheidsty-pe conform DIN EN 60079-0) te worden uitgevoerd! Bij niet-naleving bestaat er risico op dodelijk letsel door explosie!

• Sluit de potentiaalvereffening aan op de gemarkeerde aardingsklem. De aar-dingsklem is binnen het bereik van de aansluitkabel aangebracht. Gebruik voor de potentiaalvereffening een kabeldoorsnede conform de lokale voorschriften.

• Laat de aansluiting altijd door een elektromonteur uitvoeren.

• Neem voor de elektrische aansluiting ook de overige informatie in het hoofd-stuk over explosiebeveiliging in bijlage de van deze inbouw- en bedienings-voorschriften in acht!

ƒ De netaansluiting moet overeenkomen met de gegevens op het typeplaatje.

ƒ Netzijdige toevoer voor draaistroommotoren met rechtsdraaiend draaiveld.

ƒ De aansluitkabel moeten volgens de lokale voorschriften worden geïnstalleerd en volgens de aderbezetting worden aangesloten.

ƒ Sluit bewakingsvoorzieningen aan en controleer of deze werken.

ƒ Voer de aarding conform lokale voorschriften uit.

6.5.1 Beveiliging aan de netzijde

Vermogensbeschermingsschakelaar

De capaciteit en de schakelkarakteristiek van de vermogensbeschermingsschakelaar zijn afgestemd op de nominale stroom van het aangesloten product. Neem de lokale voorschriften in acht.

Motorbeveiligingsschakelaar

Zorg er bij producten zonder stekker voor dat er ter plaatse een motorbeveiligingsscha-kelaar aanwezig is! De minimumeis is een thermisch relais/motorbeveiligingsschamotorbeveiligingsscha-kelaar met temperatuurcompensatie, differentieelschakeling en herinschakelingsblokkering conform de lokale voorschriften. Zorg er bij gevoelige elektriciteitsnetten voor dat er ter plekke aanvullende beveiligingsinrichtingen aanwezig zijn (bijv. overspannings-, on-derspannings- of fase-uitvalrelais enz.).

nl Installatie en elektrische aansluiting

Lekstroom-veiligheidsschakelaar (RCD)

ƒ Bouw de lekstroom-veiligheidsschakelaar (RCD) volgens de voorschriften van het lokale energiebedrijf in.

ƒ Als personen in aanraking met het product en met geleidende vloeistoffen kunnen komen, moet een lekstroom-veiligheidsschakelaar (RCD) worden ingebouwd.

6.5.2 Onderhoudswerkzaamheden

Vóór de installatie de volgende onderhoudswerkzaamheden uitvoeren:

ƒ Controleer de isolatieweerstand van de motorwikkeling.

ƒ Weerstand van de temperatuursensor controleren.

Als de gemeten waarden afwijken van de specificaties, zijn er verschillende oorzaken:

ƒ Vochtigheid in de motor.

ƒ Vochtigheid in de aansluitkabel.

ƒ Bewakingsinrichting defect.

Overleg in geval van storingen met de servicedienst.

6.5.2.1 De isolatieweerstand van de

mo-torwikkeling controleren Meet de isolatieweerstand met een isolatietester (gemeten gelijkspanning = 1000 V).

De volgende waarden moeten worden aangehouden:

ƒ Bij de eerste inbedrijfname: isolatieweerstand mag de 20 MΩ niet onderschrijden.

ƒ Bij overigen metingen: Waarde moet groter zijn dan 2 MΩ.

6.5.2.2 De weerstand van de

tempera-tuursensor controleren Meet de weerstand van de temperatuursensor met een ohmmeter. Er moet aan de vol-gende gemeten waarden worden voldaan:

ƒ Bimetaalsensoren: Gemeten waarde = 0 ohm (doorgang).

ƒ PTC-sensoren (thermistor): Gemeten waarde is afhankelijk van het aantal inge-bouwde sensoren. Een PTC-sensor heeft een koude weerstand tussen 20 en 100 ohm.

Bij 3 sensoren in serie ligt de gemeten waarde tussen de 60 en 300 ohm.

Bij 4 sensoren in serie ligt de gemeten waarde tussen de 80 en 400 ohm.

6.5.2.3 Controleer de weerstand van de externe elektrode voor de bewa-king van de voorkamer

Meet de weerstand van de elektrode met een ohmmeter. De gemeten waarde moeten naar “oneindig” gaan. Bij waarden van ≤ 30 kOhm zit er water in de olie, ververs in dat geval de olie!

6.5.3 Aansluiting draaistroommotor

De draaistroomuitvoering wordt met vrije kabeleinden geleverd. De aansluiting op het stroomnet gebeurt door de aansluitkabels in de schakelkast aan te sluiten. Raadpleeg het aansluitschema voor gedetailleerde gegevens omtrent de aansluiting. Laat de elek-trische aansluiting altijd door een elektromonteur uitvoeren!

LET OP! De afzonderlijke aders worden volgens het aansluitschema benoemd. Knip de aders niet af! Er is geen sprake van een nadere toewijzing tussen de benaming van de aders en het aansluitschema.

Benaming van de aders van de stroomaansluitingen bij directe inschakeling U, V, W Netaansluiting

PE (gn-ye) Aarde

Benaming van de aders van de stroomaansluitingen bij sterdriehoekinschakeling U1, V1, W2 Netaansluiting (begin wikkeling)

U2, V2, W2 Netaansluiting (einde wikkeling) PE (gn-ye) Aarde

6.5.4 Aansluiting

bewakingsinrichtin-gen Raadpleeg het bijgevoegde aansluitschema voor gedetailleerde gegevens omtrent de aansluiting en uitvoering van de bewakingsvoorzieningen. Laat de elektrische aanslui-ting altijd door een elektromonteur uitvoeren!

LET OP! De afzonderlijke aders worden volgens het aansluitschema benoemd. Knip de aders niet af! Er is geen sprake van een nadere toewijzing tussen de benaming van de aders en het aansluitschema.

Installatie en elektrische aansluiting nl

GEVAAR

Er bestaat explosiegevaar bij onjuiste aansluiting!

Wanneer de bewakingsvoorzieningen niet correct worden aangesloten, bestaat er bij het werk binnen explosieve zones risico op dodelijk letsel door explosies! Laat de aansluiting altijd door een elektromonteur uitvoeren. Bij toepassing binnen explosie-ve zones geldt het volgende:

• Sluit de thermische motorbewaking aan via een relais!

• De uitschakeling door de temperatuurbegrenzing moet met een herinschake-lingsblokkering plaatsvinden! Een herinschakeling pas mogelijk zijn als de “ont-grendelingsknop” met de hand is ingedrukt!

• Sluit een externe elektrode (bijv. bewaking van de afdichtingsruimte) aan via een relais met een intrinsiek veilige stroomkring!

• Neem voor meer informatie het hoofdstuk over explosiebeveiliging in bijlage de van deze inbouw- en bedieningsvoorschriften in acht!

Goedkeuring volgens

TR 212... TR 216... TRE 216... TR 221... TRE 221... TR 226-3... TRE 226-3... TRE 312... TR 316... TRE 316... TR 321... TRE 321... TR 326-3... TRE 326-3...

ATEX o o o o o o o o o o o o o o

FM o o o o o o o o o o o o o o

CSA-Ex o o − o − o − − o − o − o −

Legenda

− = niet aanwezig/mogelijk, o = optioneel, • = seriematig 6.5.4.1 Bewaking

motor-/afdichtings-ruimte Sluit de elektroden aan via een relais. Hiervoor wordt het relais “NIV 101/A” aanbevolen.

De drempelwaarde bedraagt 30 kOhm.

Aderbenaming

DK Elektrodenaansluiting

Bij het bereiken van de drempelwaarde moet een uitschakeling plaatsvinden!

6.5.4.2 Bewaking motorwikkeling

Met bimetaalsensor

Sluit de bimetaalsensor rechtstreeks in de schakelkast of via een relais aan.

Aansluitwaarden: max. 250 V (AC), 2,5 A, cos φ = 1 Aderbenaming bimetaalsensor

Temperatuurbegrenzing

20, 21 Aansluiting bimetaalsensor Temperatuurregeling en -begrenzing 21 Aansluiting hoge temperatuur 20 Middenaansluiting

22 Aansluiting lage temperatuur Met PTC-sensor

Sluit de PTC-sensor aan via een relais. Hiervoor wordt het relais "CM-MSS" aanbevolen.

Aderbenaming PTC-sensor Temperatuurbegrenzing 10, 11 Aansluiting PTC-sensor Temperatuurregeling en -begrenzing

nl Installatie en elektrische aansluiting

Aderbenaming PTC-sensor

11 Aansluiting hoge temperatuur 10 Middenaansluiting

12 Aansluiting lage temperatuur

Activeringstoestand bij temperatuurregeling en -begrenzing

Bij thermische motorbewaking met bimetaal- of PTC-sensoren wordt de werktempera-tuur bepaald door de ingebouwde sensor. Afhankelijk van de uitvoering van de thermi-sche motorbewaking moet bij het bereiken van de werktemperatuur de volgende scha-keltoestand optreden:

ƒ Temperatuurbegrenzing (1-temperatuurkring):

Bij het bereiken van de werktemperatuur moet een uitschakeling plaatsvinden.

ƒ Temperatuurregeling en -begrenzing (2-temperatuurkringen):

Bij het bereiken van de werktemperatuur vóór de lage temperatuur kan een uitscha-keling met automatische herinschauitscha-keling volgen. Bij het bereiken van de werktem-peratuur vóór de hoge temwerktem-peratuur moet een uitschakeling met handmatige herin-schakeling volgen.

Neem ook de overige informatie in het hoofdstuk explosiebeveiliging in acht!

6.5.4.3 Bewaking voorkamer (externe

elektrode) Sluit de externe elektrode aan via een relais. Hiervoor wordt het relais “NIV 101/A” aan-bevolen. De drempelwaarde bedraagt 30 kOhm.

Bij het bereiken van de drempelwaarde moet een waarschuwing of uitschakeling plaatsvinden.

Neem ook de overige informatie in het hoofdstuk explosiebeveiliging in acht!

6.5.5 Instelling van de motorbeveiliging

De motorbeveiliging moet afhankelijk van het geselecteerde inschakeltype worden in-gesteld.

6.5.5.1 Directe inschakeling

Stel de motorbeveiligingsschakelaar bij bedrijf in volledige belasting in op de nominale stroom (zie typeplaatje). Bij deellastbedrijf wordt aanbevolen om de motorbeveiligings-schakelaar 5 % boven de gemeten stroom in het bedrijfspunt in te stellen.

6.5.5.2 Sterdriehoekstart

De instelling van de motorbeveiliging is afhankelijk van de installatie:

ƒ Motorbeveiliging geïnstalleerd in de leiding van de motor: Stel de motorbeveiliging in op 0,58 x ontwerpstroom.

ƒ Motorbeveiliging in de netvoedingsleiding geïnstalleerd: De motorbeveiliging instel-len op de ontwerpstroom.

De starttijd in de sterschakeling mag max. 3 s bedragen.

6.5.5.3 Soft starter

Stel de motorbeveiligingsschakelaar bij bedrijf in volledige belasting in op de nominale stroom (zie typeplaatje). Bij deellastbedrijf wordt aanbevolen om de motorbeveiligings-schakelaar 5 % boven de gemeten stroom in het bedrijfspunt in te stellen. Daarnaast moet op de volgende punten worden gelet:

ƒ De opgenomen stroom moet altijd lager zijn dan de nominale stroom.

ƒ Het starten en stoppen moet binnen 30 s zijn voltooid.

ƒ Om vermogensverlies te voorkomen, moet de elektronische starter (soft starter) na het bereiken van de normale bedrijfstoestand worden overbrugd.

6.5.6 Bedrijf met frequentie-omvormer

Bedrijf met frequentie-omvormer is toegestaan. Raadpleeg voor de desbetreffende ei-sen de bijlage en zorg dat daaraan wordt voldaan!

Inbedrijfname nl

7 Inbedrijfname

WAARSCHUWING

Hand- en voetletsel als gevolg van ontbrekende beschermingsuitrusting!

Tijdens werkzaamheden bestaat risico op (ernstig) letsel. De volgende bescher-mingsuitrusting moet worden gedragen:

Tijdens werkzaamheden bestaat risico op (ernstig) letsel. De volgende bescher-mingsuitrusting moet worden gedragen:

In document Wilo-EMU TR/TRE (pagina 17-0)