• No results found

DE OPKOMST VAN HET ANABAPTISME TIJDENS EN ONMIDDELLIJK NA HET „SION" VAN MUNSTER (1534-1538)

Inleiding: doperse invloeden in de sacramentarische geloofswereld omstreeks 1530 Op 4 september 1529 werd Herman Bysteryelt voor vijftig jaar uit Gent en uit het graafschap Vlaanderen verbannen, omdat hij het gewaagd had „in diversche plaetsen binnen der stede de insetenen der selve te prekene, communiquerne ende leerene de valsche ghecondempneerde leeringhe van Martinus Luther ende zynen adherenten" 1.

De leerverkondiger was afkomstig uit Oost-Friesland, wat Scheerder de vraag deed opwerpen, of het hier wellicht om een volgeling van Melchior Hofmann gaat 2.

Alhoewel deze veronderstelling al te voorbarig is, daar de Zwaabse predikant toch pas in 1530 van Straatsburg naar Emden overkwam, kan men zich terecht afvragen of Gent langs Bystervelt niet in voeling is gekomen met de doperse geloofswereld, zoals die in Oost-Friesland aan het groeien was. Vanzelfsprekend doet de toevoeging in het vonnis: „de leeringhe van Martinus Luther" hier weinig ter zake, daar dit tot diep in de zestiende eeuw een gangbare term was om de ketterij in het algemeen aan te duiden.

Nu zijn er sinds 1528, misschien al een jaar eerder, in Emden tekenen van doperse invloeden merkbaar. Zoals Cornelius Krahn onlangs nog heeft aangetoond, kan weliswaar van anabaptisme in de betekenis die het in Zwitserland en in Zuid-Duitsland had gekregen en die het weldra ook in de Nederlanden zou krijgen, in de Oost-Friese stad vóór 1530

1. J. SCHEERDER, O.C., p. 319.

2. Ibid., p. 3r3. Melchior Hofmann of Hoffman (Schwäbisch Hall vóór 1500 - Straatsburg november 1543), bontwerker van beroep, kwam na omzwervingen door Lijfland en de Skandinaafse landen als Luthers predikant in 5527 te Lübeck en te Kiel. Wegens sacramentarische opvattingen moest hij zijn toevlucht zoeken in Straatsburg, mak omwille van zijn eschatologische prediking werd hij uit de stad verjaagd. Hij vestigde zich nu te Emden, waar hij met veel succes het anabaptisme predikte. Teruggekeerd in Straatsburg, om er op de zeer nabije vestiging van het Godsrijk te wachten, werd hij gearres teerd; hij stierf in gevangenschap. (F. O. ZUR LINDEN, Melchior Hofmann: ein Prophet der Wiedertäufer (Haarlem 1885), p. 86-103; P. KAWERAU, Melchior Hofmann als reli-giöiser Denker (Haarlem 1954), met verdere bibliografie.)

Blz. 299

nog praktisch geen sprake zijn 3; dit neemt nochtans niet weg dat er grote groepen waren die door hun gedachtenwereld voorbestemd waren om spoedig in de doperse invloedssfeer op te gaan. Vooral bad de spiritualiserende tendens, die concreet een toepassing gevonden had in de avondmaalsopvatting, zich onder invloed van Karlstadt en zijn volgelingen uitgebreid tot het doopsel, waardoor deze handeling veeleer als een teken werd gezien dan als een waarachtig sacrament. Men kwam aldus tot een spiritualistische visie op de betekenis van het doopsel, die onder impuls van Hofmann na 1530 zou omgeleid worden naar het doopsel van de gelovige, waarbij degene die.

als kind al gedoopt was, na een persoonlijke geloofsbelijdenis opnieuw gedoopt werd 4. Als exponent van deze „pre-anabaptistische" opvattingen moet Bystervelt bij de Vlaamse nieuw-gezinden zeker bijval hebben genoten. Hij trof er niet alleen de spiritualistische avondsmaalsleer aan, in bepaalde kringen was er ook een tendens om

het doopsel nog slechts als een teken te zien, zoals reeds in 1525 duidelijk was geworden tijdens het proces tegen de Bruggeling Hector van Dommele 5.

Die enkele gegevens laten toe te besluiten dat er onder de sacramentatiers in Vlaanderen, met hun uitgesproken spiritualistische leer, vóór 1530 allerlei ideeën en invloeden merkbaar werden die, zonder anabaptistisch te zijn, weldra toch in de bedding van de herdoperij zouden worden geleid. Wanneer dit juist gebeurde kan moeilijk gespecificeerd worden. De vermelding in de Gendsche Geschiedenissen van pater Bernard de Jonghe, als zouden er te Gent sinds 1530 herdopers geweest zijn 6, zou het onderzoek een heel stuk vooruit hebben geholpen ware het niet dat er twijfel bestaat over de authenticiteit van dit gegeven 7. De tekst van het vonnis dat in december 1530 tegen Lieven van de Velde uitgesproken werd laat evenmin toe in die Gentenaar een anabaptistisch leerverkondiger te zien 8.

3. C. KRAHN, Dutch Anabaptism, p. 91-94.

4 E. KOCHS, Die Anfange der ostfriesischen Reformation, - Jahrbuch der Gesellschaft far bilderde Kunst und vaterlandische Altertümer zu Emden, XX (1920), p. 30-31. Cfr. K. Vos, Is er een doopersche beweging in Noord-Nederland vóór het optreden van Melchior Hoffman? - Doopsgezinde bijdragen, LIV (5917), p. 81.

5. Zie p. 593.

6. I, p. 2.

7. De inlichting komt niet voor in de eerste uitgave van de „Ghendtsche Geschiedenissen" van 1746, alleen in de door J. L. Roothaese herwerkte en uitgebreide uitgave van 1870. (Cfr. J. SCHEERDER, O.C., p. 313.)

8. SAG, 'Ballick bouc, f° 214 V°. 300

§ 1. WERVINGSKRACHT VAN DE CHILIASTISCHE DOPERS UIT HET NOORDEN (1534-1535)

Pas in 1534-1535, tijdens en na het avontuur van Munster, krijgen we een duidelijker inzicht in de anabaptistische activiteit. In het conglomeraat van humanistische, Lutherse en spiritualistisch-sacramentarische elementen, dat kenmerkend was voor de vroegste reformatorische beweging in Vlaanderen, tekende zich voor het eerst een verduidelijking af van de begrippen. Er trad een radicalisering in van de geestelijke opvatting van de beide sacramenten — het doopsel en het avondmaal — die aanvankelijk doordrongen was van een chiliastische geest. Mellink heeft aangetoond dat het anabaptisme niet over Antwerpen (De Hoop Scheffer ), niet over de Beneden-Rijn, maar va nuit Straatsburg over Emden in de Nederlanden geraakte. Pas nadat Melchior Hofmann zich in 1530 in de Oostfriese stad had gevestigd en er zijn kerk der

„Bondgenoten" had gesticht door het toedienen van de volwassendoop, bego n het anabaptisme zich over de Nederlanden te verbreiden 9.

De uitzonderlijke verdorvenheid die ze rondom zich meenden te zien, en de profetieën die in hun kring veelvuldig voorkwamen, deden Hofmann en zijn, aanhangers in de verwachting leven van een spoedig einde van de wereld, waarbij alle kwaad zou vernietigd worden en zij het Godsrijk zouden binnengaan. In dit Melchioritisch dopersdom, waarin de toekomstverwachting dus vrijwel allesoverheersend was,.

verwierf Jan Mathysz. uit Haarlem een onaangevochten leidersplaats. Hij en zijn opvolger Jan van Leiden voerden de beweging weldra op revolutionaire paden. Ze poogden de komst van het Rijk Gods op aarde te bespoedigen door een beroep te doen op de „uitverkorenen", om mee te werken aan de gewelddadige vestiging van het Nieuwe Jeruzalem te Munster 10. Mellink heeft de these van Kübler en Van der Zijpp, als zou er vóór, naast en na de gewelddadige Munsterse strekking een veel grotere

groep vreedzame Nederlandse dopers hebben bestaan 11, aangevochten door er op te wijzen dat de Munsterse richting tot in 1535 véruit overheersend was 12;

Ook in Vlaanderen waren de eerste anabaptisten mensen die onder de indruk waren gekomen va n de radicale chiliasten uit het Noorden.

9. A. F. MELINK, De Wederdopers in de Noordelijke Nederlanden 1531-1544, P. 345-346.

10. Over het Sion van Munster bestaat een uitgebreide literatuur. Het basiswerk blijft: C. A.

CORNELIUS, Geschichte des Münsterischen Aufruhs, 2 dln. (Leipzig 1855-1860), en de daarbij behorende bronnenpublicatie: Berichte der Augenzeugen über das

Wiedertäuferreich, - Die Geschichtsquellen des Bisthurns Miinster," II (1853) (1965;2); de recente literatuur wordt opgesomd door G. BRENDLER, Das Täuferreich zu Munster, 1534/35 (Berlijn 1966).

W. J. MEILER, Het Anabaptisme in Nederland, - De Gids, 1921, p. 250; N. VAN DER ZIJDE,.

Geschiedenis der doopsgezinden in Nederland, p. 37.

12 A. F. MELLINK, o.c., p. 367-368.

Blz. 301

In 1534 of 1535 trokken Vlamingen op naar de „Arke des Behouds te Munster.13 Het is nochtans onwaarschijnlijk dat één der apostelen, die door Jan Mathysz einde 1535 vanuit Amsterdam waren uitgestuurd, in Vlaanderen heeft rondgereisd. Evenmin valt na te gaan in hoeverre Jan van Leiden aantrekkingskracht uitoefende op het werkmilieu in Vlaanderen, waar hij vóór zijn bekering een tijdlang vertoefde „umb sin hantwerck to driven" 14. Wel schijnen tweederangsfiguren in Vlaanderen doperse propaganda te hebben gevoerd 15'. Verder is bekend dat Jan va n Geelen, één der militantste afgezanten van de Munsterse koning van Sion, in de lente van 1535 te Antwerpen aankwamen om er aanhangers te winnen 16 en dat onder degenen die zijn oproep volgden om te Munster het Godsrijk naderbij te brengen, zich de droogscheerder FranÇois bevond, die overgekomen was uit Hazebrouck 17. Deze liet zich in de bis schopsstad herdopen door Bernhard Rothman, maar kort daarop reisde hij naar Straatsburg bij Hendrik Rol 18. In 1535 was hij weer in Antwerpen, waar hij samen met een Duitse vluchteling uit het Rijngebied agitatie voerde voor het anabaptisme 19. Naast van Geelen preekten in 1534 te Antwerpen nog de vroeger priester Cornelis Lenaert en Jacob van Herwerden. De laatste noemde vóór zijn terechtstelling te Deventer in februari 1535 de namen van dertien anabaptisten te Antwerpen met onder meer meester Lieven, een

13 N. VAN DER ZIJP, o.c., p. 34. Op 2 april 1534 bracht Anton van Lalaing, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, KareI V ervan op de hoogte dat in de Zuiderzee bij Kampen 27 schepen gezien waren bemand met ongeveer 3000 personen „sortiz non seullement dudict Hollande, mais aussi de Brabant, Flandres, Zélande et Frise... pour de la tirer oultre vers la cité de Munster..." (geciteerd door A.

L. E. VERHEYDEN, Ge schiedenis der doopsgezinden, p. 28.)

14 C. A. CORNELIUS, Berichte der Augenzeugen, p. 369 (bekentenissen afgelegd door Jan van Leiden op 25 juli 1535). Het genoemde „hantwerck" was het ambacht van kleermaker. Van Leiden was bovendien rederijker, zodat hij tijdens zijn verblijf in Vlaanderen zeker in de kijker heeft gelopen.

13 J. PLANQUAERT, Oudenaarde en het Land tussen Schelde en Leie (Kortrijk 1939), p. 84, beweert dat in Oudenaarde reeds in 1533 een Jan Seraphier in hechtenis genomen werd om doperse propaganda te hebben gevoerd.

16 A. L. E. VERHEYDEN, O.C., p. 25.

17 In hetzelfde jaar werden te Hazebrouck Christiaan Wayers en Thomas Cepieters gearresteerd,

„grootelicx belast van diverssche abuusen, smakende der secte Lutherane". (RAG, Varia D, 3028, f°

298 v° - 299, 299 v° - 300, 301 - 302.) Ging het hier eveneens om anabaptisten?

18 Rol, die eveneens in Munster had vertoefd, werd nog in 1534 predikant van de doopsgezinden te Maastricht, maar werd in september in die stad terechtgesteld. (L. E.

HALKIN en F. LEMAIRE, Un procès d'anabaptistes à Limbourg en 1536, - BCRH, CXXI (1946), P- 30.

19 P. GENARD, AA, VII, p. 316; A. F. MELLI NK, Antwerpen als anabaptistencentrum tot ± 1550, p.

158-161.

Blz. 302

diamantslijper uit Gent 20. Deze gegevens, hoe schaars ze ook zijn, laten vermoeden dat het anabaptisme over Antwerpen zijn wervingskracht uitbreidde naar Gent en naar meer westelijk gelegen gebieden. Voor de streek van Brugge was evenwel ook Middelburg in Zeeland belangrijk als aantrekkingspool. Marc Cornelisz uit Westkapelle in Vlaanderen had in 1533 in de Zeeuwse stad de kleermaker Jacob de Grave leren kennen „die hem ghe instrueert heeft, dat gheloovende men behoirde hem te laten verdopen". Weldra sloot Cornelisz zich bij de doperse gemeenschap aan. Daar werd geleerd dat men niet bij de priester maar bij God zelf moest biechten, dat „als men broot eeten zoude, zoe behoirde men gedenckenisse te hebben van dat ons Heere 't broot gegeven hadde zynen apostelen", en dat er geen vagevuur was: allemaal geloofspunten die ook door de sacramentariërs aangehangen werden.

Omstreeks Kerstmis 1534 greep er in het huis van Jan Pietersz m Middelburg een vergadering plaats ter gelegenheid van de komst van een Hollandse herdoper. Deze vertelde dat de broeders zinnens waren Amsterdam en andere steden in te nemen,

„begierende datze mede opwarts commen wilden ende den hoop vermeerderen". Naar de Vlaming Cornelisz tijdens het gerechtelijk onderzoek beweerde, toonden de Middelburgse anabaptisten maar weinig enthousiasme voor dit plan. Dit belette niet dat de overheid in hen een gevaar voor de maatschappelijke orde bleef zien: Cornelisz werd op 30 april 1535 te Middelburg terechtgesteld 21.

§ 2 . OPBOUW VAN DE EERSTE DOPERSE KERNEN IN VLAANDEREN NA DE VAL VAN MUNSTER ( 1535- 1538)

Sommige wederdopers, die na de woelingen in het Oldeklooster tussen Bolsward en Sneek (30 maart - 7 april 1535), te Amsterdam ( 10-11 mei 1535) en vooral na de val van Munster (25 juni 1535) de meedogenloze vervolging trachtten te ontvluchten n zochten hun heil in de Zuidelijke Nederlanden. Een post in de rekening van de ontvanger-generaal van de vorstelijke schatkist, lopende van 1 januari tot 31 juli 1535, maakt melding van brieven van de landvoogdes aan de hoogbaljuw van Gent,

20. K. Vos, De Doopsgezinden te Antwerpen in de zestiende eeuw, - BCRH, LXXXIV, (1920), p. 316-319. Op 20 februari 1535 werd meester Lieven voor de Antwerpse magistraat gedaagd. (P. GÉNARD, AA, VII, p. 316-317.)

21 K. R. PEKELHARING, Bijdragen voor de geschiedenis der Hervorming in Zeeland, 15241572, P.

244-246; J.W. TE WATER, Kort verhaal der Reformatie van Zeeland in de zestiende eeuw (Middelburg 1766), p. 12, 13.

22 C. KRAHN, Dutch Anabaptism, p. 154; J. J. WOLTJER, Friesland in de Hervormingstijd, P. 84-85.

Blz. 303

„pour appréhender aucuns luthériens qui s'estoient reffugiez audict Gand 24. Tijdens de klopjacht die daarop volgde kon de overheid drie herdoopten arresteren, terwijl dertien andere tijdig konden ontvluchten. Willem Muller werd op 15 juli 1535 vóór het Gravensteen ont hoofd 25, Jan van Gendtbrugghe en Arent de Jaeghere vier dagen later 26. Op 23 juli resp. 4 augustus werden de gevluchten verbannen verklaard 27.

Eén van hen, de linnenwever Jan de Bloc, werd in augustus 1538 gevange n genomen te 's-Hertogenbosch, samen met een tiental mannen en vrouwen, en op 9 september daaropvolgend gewurgd en daarna verbrand te Vught 28. Minder dan een jaar na de eerste terechtstellingen werden te Gent nog eens twee executies voltrokken van.

herdoopten: Lieven van de Walle werd op 5 juni 1536 onthoofd, Jenijn van Reechove op 12 juni daaropvolgend.

Slechts van twee veroordeelden, namelijk Jan de Bloc en Simon Goethals, weten we met zekerheid dat ze Gentenaars waren. Misschien waren ook alle anderen van Gentse origine, wat dan de verklaring zou zijn waarom de gerechtelijke overheid het overbodig achtte, de plaats van herkomst in het vonnis te vermelden. Wie zijn echter de „reffugiez" uit de brief van de landvoogdes? Hiermee moeten niet alleen sommige Gentenaars bedoeld zijn, die na de mislukking van de wederdoperse drijverijen in het Noorden naar hun vaderstad waren teruggekeerd, maar ook vreemdelingen die hun toevlucht hadden gezocht in de Vlaamse stad. Immers, kort na haar eerste schrijven maande Maria van Hongarije de hoogbaljuw van Gent aan, onverwijld opsporingen te beginnen naar een Hollander, „que l'on disoit estre au nombre des diacres et séducteurs principaulx retirés en laditte ville" 30. Hier stelt zich alweer het probleem van de identificatie. Het is mogelijk dat Jan Mathysz uit Middelburg31 vóór zijn vertrek naar Engeland in mei 1535 een tijdlang te Gent verbleef. Hij had een belangrijk aandeel gehad in de relletjes te

23 Zoals gezegd moet men zich niet blindstaren op het woord „Luthériens".

24 ADN, B. 2386, f° 8z v°.

25 A. L. E. VERHEYDEN, Het Gentsche Martyrologium, p. 1.

26 Ibid., p. 2.

27 SAG, Ballinc bouc, f° 224 en 225. De bannelingen waren: Antheunis Strythem, Simon Goethals, Pieter en Martin Bate, Jan de Smet, Jan de Bloc, Martin Dhondt, Willem van de Walle, Lieven Ruuthooren, Hendrik de Pape, Adriaan Hendricx, Jacob-Sergeant en Bauwen Clappaert. Strythem en

Goethals waren niet herdoopt. De laatste verkreeg op 4 juli. 1538 intrekking van het vonnis, mits betaling van 25 karolusgulden. (RAG, RVL, 7526, 1.° 99.99V°.)

28. T. J. VAN BRACHT, II, p. 42.

29 A. L. E. VERHEYDEN, O.C., p. 2.

31 ADN, B. 2386, 83 V°.

31 Niet te verwarren met Jan Mathysz uit Haarlem, de koning van Sion te Munster.

Blz. 304

Amsterdam 32, wat de reden zou kunnen zijn waarom hij als een Hollander werd aangezien. Dat hij ook in latere jaren in Vlaanderen vertoefde kan er op wijzen dat hij daar reeds in 1535 contacten had gelegd. Of moet hier aan Mahieu Waghens gedacht worden, die in Gentse documenten van 1538 voorkomt? Met de brief van de landvoogdes komt overeen dat de Meermaker inderdaad ,,diacre des rébaptiseurs"

genoemd werd. Hij was nochtans niet afkomstig uit Holland, maar uit Noortberquin 33. De revolutionaire taal die hij te Gent uitsloeg wijst er wel op dat hij in.het Noorden was geweest tijdens de 'woelingen aldaar, waarbij dan weer de bedenking past die nopens Jan Mathysz werd gemaakt. Zoals zo dikwijls in deze beginperiode van het anabaptisme moet hier het antwoord op de vraag naar de juiste identificatie wegens gebrek aan duidelijke gegevens uitblijven.

Eén zaak staat nochtans vast: er zijn te Gent in 1535 vreemdelingen geweest die bij het inzetten van de vervolging weer vertrokken zijn. Ze ontsnapten aan de arm van het gerecht omdat de stedelijke overheid over weinig middelen beschikte om op hen, anders dan op de eigen ingezetenen, controle uit te oefenen. Daarbij kwam dat de anabaptisten over een goed functionerend waarschuwingssysteem beschikten: zo kwamen bij de arrestatie van Van de Walle en Van Reechove twee broeders nar Lieven de Jaeghere „adverterende dat tyt was dat hy hem wech maecte" 34.

Andere Vlaamse steden zagen zich eveneens geconfronteerd met teruggekeerde wederdopers. De baljuw van Rupelmonde arresteerde in 1535 Lysken Rems uit Holland, „famée estre entachée de la secte dicte Melchiorite et comme telle suspectée d'avoir estre rebaptisée". Ze was gevlucht uit Antwerpen, waar ze had samengewoond met een zekere meester Gheeraert 35.

Te Kortrijk werd in 1536 of begin 1537 de Brusselse schoenmaker Jacob van der Mase verbrand. Hij had zich samen met zijn vrouw in 1534 te Haarlem laten herdopen36. Met de revolutionaire dopers was hij actief geweest te Den Haag, Delft, Rotterdam, Dordrecht, Gorinchem en Geertruidenberg. Na de ineenstorting van Munster keerde hij naar Brussel terug, kwam te Vilvoorde in de gevangenis terecht, maar kon opnieuw ontsnappen 37. Met een groep gelijkgezinden trok hij nu naar Brugge, dat gedurende enkele jaren het „land van Belofte" zou zijn voor de dopers.

Naast Van der Mase en zijn echtgenote Josyne Schricx, verbleven te Brugge de Brabander Jan Inghels,

32 G. GROSHEIDE, Anabaptisten in Amsterdam, p. 104-105.

33 ARA, Rk, 14.043, rekening baljuw kasselrij Veurne, 15 april 1538- 15 april 1539, 110. Op het optreden van Mahieu Waghens wordt verder uitvoeriger ingegaan.

34 SAG, BC 1538-1540, f° 46v°.

35 ARA, Rk, 14.344, rekening 1534-1535, f° 11 v°.

36 ARA, Rk, 13.822, rekening 1536-1537, f° vo; dat het echtpaar de wederdoop in 1534 ontving weten we uit het getuigenis van de vrouw te Brugge (A. L. E. VERHEYDEN, Het Brugsche Martyrologium, p. 31.)

37 IDEM, Le martyrologe coutraisien, p. 31.

Blz. 305

en zijn echtgenote Margriete, verder Margriete Musinghe, weduwe van de Brusselse tapijtwever Pieter Doyscheet, Eva Pieters uit Alkmaar, weduwe van Gerard Listync,

die in Munster was geweest en zich daar had laten herdopen, Cornelie Andries, echtgenote van Adriaan Adriaensz uit Dordrecht, Wouter Heyne en zijn echtgenote Laurentie Jans uit Gapinge (bij Veere in Zeeland), Magdalena de Vos uit Oostvleteren, Karel de Vos uit Poperinge en zijn echtgenote Adriane de Vync uit Westvleteren, Willem Pillaert uit Poperinge, Pauwels Vermaete uit Sluis en een zekere Pieter de Bontwerckere. Enkelen onder hen kregen in 1537 de volwassenendoop toegediend uit de handen van Jan Mathysz uit Middelburg of Jan Smeitgen uit Maastricht 38.

Hebben de anabaptisten te Brugge zelf de grootste geheimhouding bewaard over hun geloofsovertuiging — er is geen enkele Bruggeling bekend die tot de kring zou zijn toegetreden — hun uitstraling buiten de stad was des te groter. Vooral waren er intense contacten met de dorpen op de verbindingswegen haar andere anabaptistencentra. Onder die vreemde centra namen Middelburg en Veere ongetwijfeld een voorname plaats in. Tussen Walcheren en Brugge was er aldus een komen en gaan van doopsgezinden, wat de verbreiding van hun leer op het platteland tussen Brugge en de Ho nt erg in de hand werkte. We zagen reeds in 1535 de Westkapellenaar Marc Cornelisz bij de revolutionaire wederdopers van Middelburg.

In hetzelfde jaar werd er tussen de Raad van Vlaanderen, de landvoogdes en de officiaal te Ieper druk gecorrespondeerd nopens Franchois Ellaut, de pastoor-onderwijzer van Oostburg. Deze zou herhaaldelijk naar Veere gereisd zijn, dat toen in de ogen van de overheid een echt ketternest was 39, en in zijn onderricht nogal wat afwijkende religieuze stellingen hebben verdedigd 40.

Uit Sluis was de mandenmaker Pauwels Vermaete afkomstig, die zich omstreeks 5537 te Brugge liet herdopen 41. Na 1535 vestigden zich in Oostburg-ambacht en in het land van Breskens „diversche vremde persoenen diemen zyde wesende vander secte Lutheriane ofte annabaptisten" 42. Betreffende één van hen,

38. IDEM, Het Brugsche Martyrologium, p. 35, 32. Jan Smeitgen, die zich te Brugge Jan van Tricht noemde, was bisschop van de dopers. Begin 1535 had hij met zijn volgelingen Maastricht moeten verlaten. In de zomer van 1536 was hij samen met Jan Mathys uit Middelburg aanwezig op het convent

38. IDEM, Het Brugsche Martyrologium, p. 35, 32. Jan Smeitgen, die zich te Brugge Jan van Tricht noemde, was bisschop van de dopers. Begin 1535 had hij met zijn volgelingen Maastricht moeten verlaten. In de zomer van 1536 was hij samen met Jan Mathys uit Middelburg aanwezig op het convent