• No results found

DE HEROPBLOEI EN DE DEFINITIEVE DOORBRAAK VAN HET ANABAPTISME NA 1550

Inleiding: de „stille" jaren veertig

Het repressiejaar 1538 was voor de doopsgezinden in Vlaanderen ramp zalig geweest.

Alle leiders waren verdwenen. De gemeenschappen, al gehalveerd door menigvuldige terechtstellingen, vielen helemaal uiteen daar velen hun heil zochten in den vreemde 1. Wie bleef kon individueel, buiten elk groepsverband, zijn doopsgezind geloof verder belijden 2, maar daar hij in alles aan zichzelf overgelaten was zocht hij veelal aansluiting hij de sacramentariërs. Die overgang verliep des te gemakkelijker daar er tussen beide strekkingen een zo nauwe verwantschap bestond en ook later bleef bestaan, dat de precieze scheidingslijn soms moeilijk te trekken is. Bij de heropbloei na 1550 zou trouwens het doperdom in hoofdzaak opnieuw bij de sacramentariërs recruteren, hetzij bij groepen die al vroeger nauw hadden aangeleund bij het anabaptis me, hetzij bij nieuwe bekeerlingen. Gezien dit alles staan we erg sceptisch tegenover de mening van Verheyden, als zou „de doopsgezinde strekking ( ) tussen 1540 en 1550 uitgegroeid (zijn) tot de sterkste reformatorische manifestatie" in de Zuidelijke Nederlanden'. De doperse beweging werd kort voor 1540 bijna volledig teruggeleid in de bedding waaruit ze was voortgevloeid, namelijk die van het sacramentarisme, om er zich pas tien jaar later onder de stuwing van leiders uit het Noorden opnieuw uit los te maken. Voegen we hieraan toe dat de stilte rondom het doperdom na 1540 geen typisch Vlaams verschijnsel was, maar ook in andere delen van de Nederlanden duidelijk kan worden vastgesteld',

1. C. KRAAN, Dutch Anabaptism, p, r78, 216.

2. Zo iemand was de Oostendse schoenmaker Clays van der Goore, alias Clays Lecx, die tijdens een verhoor op het stadhuis van Oostende aan zijn kinderdoopsel verzaakte, de priesters verweet dat ze de Bijbel verkeerd uitlegden, en die definitief gebroken had met de roomse Kerk. Op 28 juni 1545 werd hij als hardnekkige ketter in zijn geboortestad met het zwaard terechtgesteld. (ARA, Rk, 14.311, rekening 1544-1548, f° 5 - 6; VAN BRACHT, II, p. Si, dateert verkeerdelijk: 1548.)

3 Geschiedenis der doopsgezinden, p.44.

4 Zo in Friesland: J. J. WOLTJER, Friesland in de Hervormingstijd, p. 109.

Blz. 435

§ 1. DE PENETRATIE VAN MENNO SIMONS' IDEEËN VIA ANTWERPEN OMSTREEKS 1550

De nieuwe impuls omstreeks 1550 kwam rechtstreeks uit de kring rond Menno Simons. Deze ex-pastoor van het Friese dorpje Witmarsum had na het debâcle van Munster de vreedzame krachten weten te hergroeperen en werd aldus de leider van een steeds groeiende groep dopers van een nieuwe gene ratie, die de oorspronkelijke idealen van een zuivere gemeente weer op de voorgrond stelden. Met zijn geschriften, vooral met Dat Fundament des Christelyken leers (1538), oefende hij een grote invloed uit. In een eenvoudige taal zette hij de grondstellingen en de ethische beginselen uiteen, gebaseerd op het Nieuwe Testament, ten behoeve van een zijn

eigen weg zoekende groep bekeerlingen, die in deze bevattelijk gehouden geschriften de gids vonden waarnaar ze hadden gezocht 5. Menno's onaangetast leiderschap blijkt uit het feit dat zijn volgelingen weldra Menisten of mennonieten werden geheten, een naam die ze tot vandaag blijven dragen.

Erg belangrijk voor de verbreiding van die nieuwe ideeën in de Nederlanden was de beslissing van Menno Simons en Dirk Philips — zelf dienden ze zich wegens de vervolgingen voornamelijk buiten de grenzen op te houden — rondtrekkende leraars aan te stellen. Tussen 1542 en 1547 waren dit er een zestal: Gillis van Aken, Antoon van Keulen, Frans Re ines de Cuyper, Adam Pastor, Hendrik van Vreden en Theunis van Hartenrath 6. Vooral de rusteloze activiteit van eerstgenoemde was beslissend voor de verdere ontwikkeling van het anabaptisme in het Zuiden. Tijdens zijn reizen tussen Aken, Antwerpen, Gent, Kortrijk en Amsterdam doopte hij talrijke volgelingen7.

Antwerpen werd aldus omstreeks 1550 het bruggehoofd waarlangs de doperse beweging opnieuw in Vlaanderen ingang vond. De metropool zou ook in de volgende jaren de aantrekkingspool en het uitstralingscentrum blijven van het anabaptisme in heel de Zuidelijke Nederlanden. De nieuwe generatie doopsgezinden bestond dan ook in hoofdzaak uit personen die een tijdlang te Antwerpen hadden gewoond. Alles wijst er trouwens op dat

5 C. KRAHN, Menno Simons (1496 -1561). Ein Beitrag zus Geschichte und Theologie der Taufgesinten (Karlsruhe), p. 48-55. Over Menno Simons, zie vooraI K. Vos, Menno Simons, 1496-1561 (Leiden 1914).

6 C. KRAHN, Dutch Aanabaptism, p. 183.

7 Omstreeks 1500 in Susteren in het huidige Nederlands-Limburg, was vermoedeIijk priester, maar trad reeds omstreeks 1531 op als anabaptistisch predikant. Na zijn aanstelling tot Oudste in 1542 door Menno Simons werd hij één van diens nauwste medewerkers. In 1557 werd hij te Antwerpen gearresteerd, herriep zijn doperse opvattingen, maar werd toch op 10 juli 1557 onthoofd. (G.

GROSHEIDE, Bijdragen tot de Geschiedenis der Anabaptisten in Antwerpen, p. 252-256; K. Vos, Gillis van Aken, - De Tijdspiegel, LXII, 8 (1605), p. 335-371.)

436

Gillis van Aken omstreeks 1550 in de Scheldestad vooral enthousiaste aanhangers heeft gevonden in kringen van immigranten: ontheemden, mensen die op zoek naar betere bestaansmogelijkheden of omwille van de religie hun geboortestreek hadden verlaten en in het vreemde, vijandige werkmilieu opgevangen werden door de doperse broederschap, waarin ze aan elkaar en in de religie een nieuw houvast vonden. Op hun beurt hebben ze achtergebleven familieleden en vrienden ertoe aangezet, zich bij de broedergemeente te komen voegen. Zo zien we Jan van den Driessche en Karel Nys, die in Antwerpen de volwassenendoop hadden ontvangen, in 1549 aan het werk in hun geboortestad Wervik. Met de stilzwijgende instemming van de baljuw van de heerlijkheid Oosthove belegden ze vergaderingen, waarop ze, volgens de ontvanger der extraordinaire inkomsten van de vorstelijke schatkist, vooral eenvoudige lieden trachtten te winnen 8. Te Gent werd een zekere Clays de Wale opgespoord die uit Antwerpen was gekomen om „par aulmosnes et aultrement attirer les simples gens à la secte des anabaptistes" 9. Ongetwijfeld is ook de Gentenaar Hans van Overdam, in 1545 wegens ketterij verbannen 10 en nadien te Antwerpen herdoopt, in zijn geboortestad volgelingen komen werven.

§ 2. DE BROEDERSCHAP TE GENT

De eerste te Antwerpen gearresteerde dopelingen van Gillis van Aken waren de Gentse bakker Jan Lievens en de Komense lakenbereidersknecht Pieter van den Broucke. Hun terechtstelling op de brandstapel — resp. op 14 en 18 augustus 1550, 11

— was voor de broederschap het sein om onder te duiken of om uit te zien naar een veiliger toevluchtsoord. Een grote groep trok naar Lier, maar toen ook daar al dadelijk na de aankomst een meedogenloze repressie inzette die eindigde met een aantal terechtstellingen op 31 januari 1551 12, trok hij, klaarblijkelijk onder de leiding van de reeds genoemde Hans van Overdam, naar Gent.

Maar het noodlot zat de ronddolende doopsgezinden op de hielen. De hoogbaljuw van Gent kreeg op 16 maart 1551 lucht van hun verblijf in het Sint-Baafsdorp en kwam te weten dat ze plannen maakten om de volgende

8 RAG, RVL, 7337,1° 263 - 263 v°; 7538, 1° 23 v° - 25.

9 ARA, AL, 458, rekening Pollet, 1551.

10 Cfr. p. 246 e.v.

11 P. GENARD, AA, VIII, p. 389-390.

12 Godevaert Merttens (kasseier) uit Sint-Pieters buiten Maastricht, Maria Vlemincx uit Sint-Truiden, en Anna van Roosbroeck en Gielis van Aerde (linnenwever) uit Lier werden op de Grote Markt te Lier verbrand. (A. BERGMANN, Geschiedenis der Stad Lier (Antwerpen 1873), p. 202-203; A. L., Anabaptisten te Lier - 't Land van Ryen, 1965, P. 94-96-)

437

nacht opnieuw te vertrekken. Er moest dus snel worden gehandeld. Daar hij zelf geen rechtsbevoegdheid bezat op Sint-Baafs en daar de baljuw van deze heerlijkheid afwezig was, ging de hoogbaljuw bij de procureur- generaal van Vlaanderen vragen, de gerechtelijke actie in handen te nemen. Toen beide hoofden van justitie samen met een kleine politiemacht binnenvielen in het huis van Jacob de Decker vonden ze daar inderdaad acht personen, die bij hun bagage op de duisternis zaten te wachten. Een negende verdachte, de Lierse schoenmaker Jacob Leerse, kon tijdig ontsnappen 13.

Daar op één na alle verdachten uit Lier afkomstig waren zag de Raad van Vlaanderen dadelijk het verband tussen hun aanwezigheid te Gent en de executies enkele maanden tevoren in Lier. Hij verzocht daarom de magistraat van de Brabantse stad om uitvoerige inlichtingen over de terechtgestelden, of ze „eeneghe complicen verclaert hebben wesende van desen lande ende graeffscip van Vlaenderen". De gevangenen hadden intussen bekend dat ze allen tussen 1548 en 1550 te Antwerpen herdoopt waren door Gillis van Aken 14.

Voor de kleermaker Goris Cooman, de schilder Wouter van de Weyer en diens echtgenote Margriete vanden Berghe, allen uit Lier, en voor Naenkin Bornaige uit Gent 15 werd op 11 april 1551 een brandstapel opgericht op het Veerleplein.

Verscheidene raadslieden en geestelijken hadden hen nog tot andere gevoelens willen brengen, maar ze verklaarden tot in de dood hun geloof trouw te zullen blijven 16.

Vlak voor hun terechtstelling spraken ze de oorstaanders toe; de Raad van Vlaanderen moest zelf toegeven „que aulcuns spectateurs simples et aussi non bien fondez en la foy, voyants la constance de telz dévoyés, ne sont par telle exécution si bien confirmez en notre foy" 17. De nieuwgezinden waren zich daar zeer goed van bewust en zouden in de toekomst nooit meer nalaten in de ogenblikken die aan de terechtstelling

13 ARA, AL, rekening procureur-generaal, 1551; voegen we hieraan toe dat Goris Leerse uit Lier, vermoedelijk verwant met Jacob Leerse, op 9 november 1560 als anabaptist te Antwerpen terechtgesteld werd. (P. GENARD, AA, IX, p. 115, 129.)

14 RAG, EVl, 710, f° 22, Raad van Vlaanderen aan burgemeester en schepenen van Lier, 17 maart

1551.

15 Ook zij had nochtans te Lier verbleven.

16 RAG, RVL, 7613, f° 137 v° - 138; cfr. A. L. E. VERHEYDEN, Het Gentsche Martyrologium, p. 13-14, met verdere bronnenvermelding. Buiten Van Braght maakt geen enkele bron melding van een Catharina van Lier.

17 RAG, RVl, 7110, f° 43, brief van Raad van Vlaanderen aan de landvoogdes, 24 april 1551. Een bevestiging hiervan in het getuigenis tegenover de inquisiteur van Claes de Praet, die in 1556 op zijn beurt als doopsgezinde te Gent gearresteerd was: „Doen ghy op de Verle plaetse die vier pylkens van Liere plucte over vijf jaer ... doen ter tijt begonste ic te ondersoecken, om wat geloove dat die lieden daer starven so vrynmedigh ende ick ondersocht de schrifture". Kort daarop was De Praet naar Emden vertrokken waar, volgens zijn getuigenis, vele Gentenaars verblijf hielden. In 1552 kreeg hij te Antwerpen de volwassenendoop toegediend. (BRN, II, p. 239-240, 246.) Op 10 mei 1556 werd hij te Gent op de brandstapel terechtgesteld. (A. L. E. VERHEYDEN, o.c., p. 23.)

438

voorafgingen, — ogenblikken van intense gemoedsbewogenheid bij de toeschouwers - hun geloof krachtig te belijden.

Margriete Kieckens had intussen in de gevangenis haar geloof afgezworen. In een uitvoerige brief vroeg de Raad van Vlaanderen de landvoogdes om erbarmen voor de vrouw die, samen met een dochter van 13 jaar, een zoontje van 2 jaar en een baby van 3 maanden, ziek in de gevangenis lag 18. Hij wees er op dat Margriete onder dwang van haar man 19 naar de nieuwe leer was overgegaan, maar dat ze in haar hart

„seroit persistée en sa première bonne et catholycque foy, hantant l'église et y envoiant sesdicts enfans secrètement et au desceu de sondict mary" 20.

Gelijkaardige stappen ondernam de Raad ten voordele van de jeugdige Hanskin Gauderier (18 jaar), Barbelkin Janssins (19 jaar) en Hans Lober (21 jaar), die aanvankelijk standvastig hun doopsgezind geloof hadden beleden maar nadien toch toegaven, zich uitsluitend op instigatie van hun meesteresse, de reeds genoemde Margriete van den Berghe, te hebben laten dopen 21. De landvoogdes stemde toe in een soepele interpretatie van de straffen zoals ze in de plakkaten waren opgelegd: mits afzwering van hun geloofsovertuiging en mits de belofte van een streng godsdienstige levenswandel, waarop twee jaar lang toezicht zou uitgeoefend worden, kregen de vier gevangenen op 9 resp. 23 mei de vrijheid terug 22.

De terechtstellingen van 11 april werden bijgewoond door Hans van Overdam.

Hij maakte later een lied op de slachtoffers 23, waarin hij o.a. de eerlijke bedoelingen van de dopers uiteenzette 24. Hij stelde tevens een

12 Cfr. rekening cipier: ARA, AL, 458.

19 Naar ze zelf zei had hij haar daarvoor verscheidene keren afgeranseld; hij had haar uitgaanskleren weggenomen om haar te beletten nog ter kerke te gaan, en er uiteindelijk mee gedreigd, haar met haar kinderen te laten zitten indien ze niet spoedig naar het anabaptisme overkwam.

20 RAG, RVL, 710, f° 40 - 43, Raad van Vlaanderen aan de landvoogdes, 29 april 1551. Dit getuigenis werd bevestigd door de schout van Lier, die „verclaerde met weenende ooghen, dat den man van Margriete (haar) bedwongen hadde af te gaene van huer goet kersten ghelove, ende anne te nemen d'opinie vande erdopers". (Ibid., f° 52 v°.) De brieven aan de landvoogdes waren pas verstuurd na drukke beraadslagingen met Leuvense theologen, met de inquisiteurs-generaal, met de magistraten van Antwerpen en Lier, met de Geheime Raad en in de Raad van Vlaanderen zelf. In afwachting van een definitieve beslissing had men de brandstapel op het Veerleplein laten staan, tot grote ergernis van vele Gentenaars. (RAG, RVL, 709, f 103; 710, f° 37; ARA, Rk, 21.918, f° 40.)

21 RAG, RVL, 7110, f° 50 - 51.

22 RAG, RVL, 7534, f° 186 v° - 187, 195 v° - 196 vo; 7613, f° 145, 147 - 147 vo, 149 v° -150 v°;

ARA, AL, 458, rekening cipier, 1551.

23 Ten onrechte wijst S. CRAMER (BRN, II, p. 98 en 568) de Gentenaar ook aan als de auteur van het lied op de terechtgestelden te Lier; dit is, zoals blijkt uit het getuigenis van Margriete Kieckens, van de hand van de Werviknaar Jan van den Driessche (RAG, RVL, 710, f° 52 v°..)

24 Het Offer des Heeren, - BRN, II, p. 516-521.

439

vinnig manifest op dat op verscheidene plaatsen te Gent werd uitgeplakt en waarin de geestelijkheid en de magistraat beschuldigd werden van flagrant machtsmisbruik tegenover weerlozen, die niet eens de kans kregen om voor onpartijdige rechters de oprechtheid van hun overtuiging aan te tonen. Om die reden daagde de Gentenaar de stadsoverheid uit, een openbaar debat te organiseren tussen katholieke en doopsgezinde vooraanstaanden, mits aan deze laatsten waarborgen voor hun persoonlijke vrijheid werden verleend 25.

Op 16 mei 2551 belegde de procureur-generaal een spoedvergadering, waarop hij alle baljuws ontbood die enige jurisdictie uitoefenden in de stad (Gent, Sint-Pieters, Sint-Baafs, de Oudburg). Hij gaf opdracht, onverwijld opsporingen te beginnen naar Hanskin Bufkin, „gheseyt den voo(r)looper van Gillis den herdoopere"

( = Gillis van Aken), en de kreupele Lambrecht de Cramer, beiden herdoopt, die sinds enkele dagen in de stad werden opgemerkt 26.

Wegens het verraad van een geloofsgenoot, die volgens Hans van Overdam de „alder vroomste Broeder (scheen) te wesen van alle die daar waren", kende de gerechtelijke actie onverwacht een sensationele ontknoping. Einde mei, tijdens een vergadering op een vroege zondagmorgen in een bos te Merelbeke, waarop van Overdam van zijn geloofsbroeders afscheid zou nemen alvorens naar Antwerpen te vertrekken, werden acht doopsgezinden gegrepen. Nog dezelfde dag arresteerden de baljuws van Merelbeke, Gent en Sint-Pieters zeven andere verdachten. Op 2 juni, tijdens de overbrenging van de gevangenen uit een kasteel op het grondgebied van het Land van Aalst (waartoe Merelbeke behoorde) naar het Gravensteen, werden nog eens vier personen ingerekend die de dopers sterkte hadden toegewenst 27.

Zoals enkele maanden tevoren nam de Raad van Vlaanderen 28 ook nu weer de berechting in handen. Weer bleek al vlug dat negen personen te Antwerpen herdoopt waren, het merendeel door Gillis van Aken; een tiende wenste vurig de doop te ontvangen. De gevangenen weigerden over hun geloof in dispuut te treden met geleerden, tenzij ze dit allen samen konden doen. De Raad wou evenwel niet ingaan op deze eis, daar hij vreesde dat op die manier de minder standvastigen zich aan de woorden van hun beter onderlegde voorgangers zouden optrekken, zodat elke kans op bekering uitgesloten zou zijn.

Het hoge gerechtshof besloot, elf personen te laten terechtstellen, maar over de manier waarop en de plaats waar dit moest gebeuren werd langdurig gediscuteerd.

Sommige raadslieden waren van mening dat, in toepassing van

25 De brief is afgedrukt in: ibid., p 113-117. (Cfr. A. L. E. VERHEYDEN, Geschiedenis der doopsgezinden, p. 74-76.)

28 RAG, RVL, 7613, ftp 148 v°.

27 Ibid., 7110, f° 128. Cfr. het verhaal van de aanhouding geschreven door Van Overdam zelf in: Het Offer des Heeren, - BRN, II, p. 86-94; A. L. E. VERHEYDEN, O.C., p. 76-77.

28 En niet de stedelijke overheid zoals Verheyden verkeerdelijk meende.

440

de plakkaten, tenminste Hans van Overdam en Hans Bufkin, „qui sont estez les principaulx séducteurs" in het openbaar dienden te worden verbrand. De meerderheid echter opteerde voor een geheime terechtstelling in de gevangnis: het was immers duidelijk dat de dopers aanstuurden op een heldhaftige dood in het bijzijn van de massa om haar aldus tot hun geloof te overhalen; hadden ze niet zelf verteld dat op de dag dat een dergelijke executie werd voltrokken te Antwerpen er zich niet minder dan

dertig personen tot hun secte bekeerden 29? Een bijkomende moeilijkheid was dat de baljuw van Merelbeke zich, wegens het onttrekken van de gevangenen aan zijn jurisdictie, erg verongelijkt voelde en het recht opeiste, zoniet de berechting dan toch de vonnissen zelf op zijn eigen rechtsgebied te mogen voltrekken 30. De landvoogdes was blijkbaar niet geneigd, op het eerste punt toegevingen te doen. Over het tweede werd een compromis bereikt. De Gentenaar Hans van Overdam en de Werviknaar Hans Bufkin werden op 9 juli op het Veerleplein verbrand; twee dagen later werden vier anderen naar Merelbeke gevoerd: Pieter van den Hende uit Stekene en Willem de Camp uit Kortrijk werden ter dood ge bracht met het vuur, Jacob Currick uit het Land van Kleef en Willem de Brouwere uit Leiden met het zwaard 31.

Intussen was Anna van den Hende geschrapt van de lijst der elf te executeren personen. Ze gaf toe dat ze de onorthodoxe opvattingen over het altaarsacrament, de biecht, de vasten en kerkelijke bepalingen geleerd had van haar broer Pieter. Het feit dat ze niet herdoopt was stemde de inquisiteurs en de onderzoeksrechters gunstig tegenover het voorstel van de Raad, ze „eitra mortem" te straffen 32. Van dit precedent maakte het gerechtshof gretig gebruik om ook Lieven van der Leye n en Margriete Bacheleers, die nochtans wel de volwassenendoop hadden ontvangen.

ontoerekenbaar te verklaren en aldus van de dood te redden 33. De twee overblijvenden, Gillis de Gusseme, zwager van de reeds vroeger terechtgestelde Adriane Bornaige, en Liesbette Pierssins, echtgenote van Pieter van den Hende, bleven tot het einde hun geloofsovertuiging trouw en werden op 21 juli 1551 op het Veerleplein naar de brandstapel geleid 34. Tegen zeven gevangenen tenslotte, allen Gentenaars,

29 RAG, RVl, 710, f° 86, Raad van Vlaanderen aan de landvoogdes. 30 juni 1551.

30 Ibid., f° 128- 129 V°, 3 juli 1551.

31 A. L. E. VERHEYDEN, Het Gentsche Martyrologium, p. 14-16.

32 RAG, RVL, 710, f° 93 - 93 v°, 9 juli 1551. Na haar dwalingen te hebben afgezworen werd ze, mits de gevangeniskosten te betalen en op bepaalde voorwaarden, in vrijheid gesteld op 15 juli 1552. (Ibid, 7534 f° 239 V° 240.)

33 Zelfde straf als Anna van den Hende op resp. 15 juli en 16 september 1551. (Ibid., f° 239 - 239 v°, 289 st° - 290.)

34 Ibid., f° 248 v°; VAN BRACHT, 1685, II, p. 105-106. Cfr. A. L. E. VERHEYDEN, Het Gentsche Martyrologium, p. 17. Aanvankelijk had men toch de terechtstellingen te Merelbeke gepland. De ervaring die men met de vorigen had opgedaan, namelijk dat „le long espace de les la mener les dunne loisir de heaucoup parler et prescher et instruire le peuple", deed de Raad van dit plan afzien. (RAG, RVl, 710, f" 96.) Op 23 juli kwam men de procureur-generaal melden dat de verbrande lijken, die te Mariakerke op een paal tentoon hingen, spoorloos waren (en dus waarschijnlijk door familieleden ter aarde besteld). (Ibid., 7613, f° 567.) De lichamen van de vroeger terechtgestelde mannen waren reeds tijdens de nacht na de executie door onbekenden naar beneden gehaald. (ARA, AL, 458, rekening van de beul van Gent.)

441

werd alleen de beschuldiging weerhouden, de anabaptisten onderdak te hebben verleend of hun bij de arrestatie moed te hebben ingesproken. Jan van Musschoot, Catharina Arents ( weduwe van Michiel van den Hende en schoonzuster van de reeds genoemde Pieter en Anna van den Hende ), Josine Bornaige ( echtgenote van Gillis de Gusseme en zuster van Adriane Bornaige) en haar zoon Lieven de Gusseme, Jan en Lieven van der beven, en Hendrik van der Haghen werden zonder meer ontslagen of moesten alleen een lichte straf volbrengen 35.

werd alleen de beschuldiging weerhouden, de anabaptisten onderdak te hebben verleend of hun bij de arrestatie moed te hebben ingesproken. Jan van Musschoot, Catharina Arents ( weduwe van Michiel van den Hende en schoonzuster van de reeds genoemde Pieter en Anna van den Hende ), Josine Bornaige ( echtgenote van Gillis de Gusseme en zuster van Adriane Bornaige) en haar zoon Lieven de Gusseme, Jan en Lieven van der beven, en Hendrik van der Haghen werden zonder meer ontslagen of moesten alleen een lichte straf volbrengen 35.