• No results found

III. Taalattitudes over Engelstalig onderwijs in Vlaanderen en Nederland

2. Opinies over de verengelsing van het hoger onderwijs

Uit de eerste twee hoofdstukken bleek dat het taalbeleid en taalgedrag in Vlaanderen sterker gekant is tegen Engelstalige programma’s als in Nederland (cf. Supra, p. 27). In cijfers van de Vlaamse Overheid zagen we echter dat voor het academiejaar 2012-2013 het maximum aantal Engelstalige masterprogramma’s in Vlaanderen overschreden werd (cf. Supra, p. 13). En ook in de argumenten die universiteiten aanhalen om onderwijs in het Engels aan te bieden, lijken er nauwelijks verschillen te bestaan tussen Vlaanderen en Nederland (cf. Supra, p. 27-31). Er lijkt dus een soort meertalige realiteit te liggen onder het eentalige taalbeleid in Vlaanderen, dat meer en meer begint te lijken op de taalsituatie in Nederland, misschien wel het meest anglofiele land in heel Europa (Van Splunder 2010: 2, 285). Hoe is nu de taalattitude van Vlaamse en Nederlandse docenten en studenten tegenover het Engels in het hoger onderwijs?

2.1 Attitudes in Vlaanderen

Het belangrijkste onderzoek naar de taalattitudes ten aanzien van Engelstalige opleidingen in Vlaanderen komt van Van Splunder (2010). Over het algemeen is de houding onder Vlaamse docenten en studenten positief (Van Splunder 2010: 278). Dat blijkt ook uit het onderzoek van Sercu (2010). Volgens Van Splunder (2010) zijn er vijf factoren die de attitudes ten opzichte van het Engels als voertaal beïnvloeden (Van Splunder 2010: 279-281). (1) Leeftijd: docenten onder de 40 jaar hebben een positievere houding dan ouderen. (2) Ervaring met het gebruik van het Engels als instructietaal: docenten met meer ervaring staan positiever tegenover het gebruik van het Engels dan docenten die hier minder of geen ervaring mee hebben. Studenten die een slechte ervaring gehad hebben met Engelse instructie – bijvoorbeeld door de slechte taalvaardigheid van een docent – staan hier vaak negatiever tegenover. (3) Behoefte: wordt het Engels als instructietaal als ‘nodig’ ervaren door de studenten – voor het studiegebied, studieonderwerp of het jaar waarin zij zich bevinden, dan beïnvloedt dit hun attitudes vaak positief. (4) Talige eisen: studenten verwachten van hun docenten dat ze perfect en vlot Engels spreken. Is dit niet het geval, dan beïnvloedt dit hun attitudes echter niet negatief. (5) Ideologie: mensen met een linke politieke voorkeur zijn vaak wat internationaler gericht dan mensen met een rechtse politieke voorkeur en staan daarom positiever tegenover het Engels. Hoewel er in Vlaanderen nog steeds in erg behoedende termen gesproken wordt over vreemde talen als een ‘bedreiging’ en over de ‘bescherming van het Nederlands, kunnen de attitudes toch erg pragmatisch genoemd worden. Dit staat in contrast met het essentialisme dat het Vlaamse taalbeleid kenmerkt (Van Splunder 2014: 234-239).

33

2.2 Attitudes in Nederland

Met uitzondering van de bezorgdheid en scepsis die enkele Nederlandse critici16 geuit hebben over de positie van het Nederlands en het Engels in het hoger onderwijs, heeft de massale omarming van het Engels in Nederland nauwelijks geleid tot enig maatschappelijk of politiek debat (Leest & Wierda-Boer 2011: 63). Onderzoek naar de taalattitudes onder Nederlandse docenten en studenten over Engelstalige opleidingen is bijgevolg ook nagenoeg onbestaande. De enige resultaten die we hebben komen uit onderzoek van Leest en Wierda-Boer (2011). Daarin is een peiling gehouden onder 13 926 studenten naar de mate waarin onderwijs in het Engels en studieomgeving met internationale studenten samenhangen met nationale identiteit (Leest & Wierda-Boer 2011: 7, 26).

Enerzijds laten de resultaten zien dat Nederlandse studenten in het algemeen positief staan tegenover Engelstalig onderwijs, en dat ze geloven in een positief effect daarvan op de ontwikkeling van de Nederlandse taal en cultuur17. Wel vinden ze dat Engelstalig onderwijs een keuze moet blijven en beperkt blijven tot de opleidingen waarvoor dit relevant is (Leest & Wierda-Boer 2011: 28-29, 64). Anderzijds hechten de studenten ook veel belang aan de Nederlandse taal en cultuur en vindt slechts 8% van de respondenten dat het Engels voertaal in het hoger onderwijs moet worden. Kritische geluiden komen wel vooral van diegenen die uit een Nederlandstalige opleiding komen en weinig of geen contact hebben gehad met het Engels als voertaal en internationale studenten in de colleges (Leest & Wierda-Boer 2011: 27, 34). Dit laatste sluit opnieuw aan bij de ervaring die hierboven aangehaald werd als factor die Van Splunder (2010) identificeerde als bepalend voor de attitude ten opzichte van het Engels als voertaal in het hoger onderwijs.

2.3 Vergelijking van de attitudes in Vlaanderen en Nederland

Zijn Vlaanderen en Nederland beleidsmatig en cijfermatig elkaars volledige tegenpolen wat betreft de omarming van het Engels in het hoger onderwijs, dan lijkt dit voor hun attitudes op het eerste gezicht niet anders te zijn. Wordt er in Vlaanderen namelijk nog steeds in zeer essentialistische termen als ‘bedreiging’, ‘bescherming’ en ‘strijd’ gedacht over de positie van het Nederlands in het hoger onderwijs, dan is zulk maatschappelijk debat in Nederland bijna volledig afwezig. En ook uit een online bevraging van de Nederlandse Taalunie uit 2011

16

Douwe Draaisma, Jaap van Marle, Jan Roukens en Thomas von der Dunk op het Congres Nederlands in het

hoger onderwijs in oktober 2008 in Brussel in Oosterhof, A., W. Martin, J. Roukens & E. Ruijsendaal (reds.)

(2010). Nederlands in hoger onderwijs en wetenschap? Gent: Academia Press.

17

Op het effect van Engelstalig onderwijs op de Nederlandse taal wordt in hoofdstuk IV uitgebreid teruggekomen (cf. Infra, p. 48-51).

34 onder jongeren – overigens de enige comparatieve Vlaams-Nederlandse taalattitudestudie die we hebben, blijken Vlaamse en Nederlandse jongeren anders te denken over het Engels in het hoger onderwijs. In totaal vulden 296 respondenten tussen de 15 en de 24 jaar de vragenlijst in. Meer dan de helft van hen kwam uit België, ruim een derde uit Nederland en enkelen woonden in Suriname, op Aruba of kwamen uit andere landen. Voorts waren ruim twee derde van de respondenten mannen, de rest vrouwen. Drie kwart van hen volgde op het moment van de enquête een opleiding aan een hogeschool of universiteit (Nederlandse Taalunie 2011: 3- 4).

De cijfers tonen een aantal opmerkelijke verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Krijgt in Nederland ongeveer twee derde van de studenten les in het Nederlands, dan zijn dat in Vlaanderen vrijwel alle studenten. Naast de voertaal is ook de taal van het studiemateriaal erg verschillend. In Vlaanderen krijgt bijna drie kwart van de respondenten hoofdzakelijk studiemateriaal in het Nederlands, in Nederland is dat slechts een kwart. Ook de attitudes ten aanzien van het Nederlands en het Engels verschillen. In Vlaanderen is men, net iets meer als in Nederland, overtuigd van het belang van een goede beheersing van het Nederlands. En ten slotte, op de vraag of de studenten van mening zijn dat het Engels de voertaal van het hoger onderwijs moet worden, antwoordde bijna een kwart positief. Nederlanders opnieuw weer net iets meer als Vlamingen (Nederlandse Taalunie 2011: 5-9).

Toch vertonen de Vlaamse en Nederlandse taalattitudes ook een aantal gelijkenissen. Eerst is er de algemeen positieve en overwegend pragmatische houding van Vlaamse en Nederlandse studenten tegenover het Engels in het hoger onderwijs (Leest & Wierda-Boer: 28-29; Van Splunder 2010: 278). Daarnaast vinden zowel Vlamingen als Nederlanders dat het Nederlands de eerste voertaal in het hoger onderwijs moet blijven en daarom een zekere mate van bescherming nodig heeft (Leest & Wierda-Boer 2011: 64; Van Splunder 2010: 281). Verder zien zij de Nederlandse taal en cultuur nog steeds als een essentieel onderdeel van hun identiteit en vinden ze dat Engelstalig onderwijs een keuze moet blijven. De mate waarin de kennis van het Engels als een behoefte ervaren wordt voor de studie, bepaalt bovendien in belangrijke mate de houding van studenten (Leest & Wierda-Boer: 27, 34; Van Splunder 2010: 279-280). Tot slot speelt ook de ervaring die studenten gehad hebben met Engelstalig onderwijs een belangrijke rol in hun evaluatie van de verengelsing van het hoger onderwijs (Leest & Wierda-Boer 2011: 27, 34; Van Splunder 2010: 279).

35

3. Adviezen over het gebruik van het Nederlands en het Engels in het hoger