• No results found

Ter loops dient opgemerkt, dat, hoewel Groen de antirevolutionnaire monarchie vooral niet met een despotische alleenheersching verward wil hebben, zijn definitie

Ter loops dient opgemerkt, dat, hoewel Groen de antirevolutionnaire monarchie

vooral niet met een despotische alleenheersching verward wil hebben, zijn definitie

even goed deze als gene beschrijft. De Romeinsche en Byzantijnsche keizers, de

czars van Rusland, alle Oostersche despoten, zijn vorsten zooals Groen ze vordert:

hun regeering verdient ten volle den naam van alleenheersching.

Maar wij willen liever onderzoeken, waarom de antirevolutionnairen het meeste

welbehagen hebben in een monarch, die a b s o l u u t gezag heeft. Wij hebben het

boven breedvoerig

wikkeld, alle macht is van God: een republikeinsche raad van bestuur zoowel als een

monarch, de volksvertegenwoordiging, het parlement, zoowel als de koning. Maar

die waarheid wordt meestal miskend of tenminste voorbijgezien. De overheid, die

door de bijbelteksten bepaaldelijk bedoeld is, was absoluut monarchaal, en de

middeneeuwsche juristen, en zelfs de moderne beoefenaars van het Romeinsche

recht, stellen het Romeinsche denkbeeld van den onbeperkten monarch, als heiligste

overheid, te veel op den voorgrond. Zoo is men er in Engeland, in de 17

de

eeuw, toe

gekomen te leeren: ‘dat de kroon door goddelijk, erfelijk en onverbeurbaar recht

gedragen wordt,’ een leer door Burke terecht met afschuw verworpen

1)

. Nog verder

gingen de Fransche absolutisten, onder anderen Bossuet, die Lodewijk's despotisme

met bijbelteksten zocht te heiligen. En ook hem overtrof nog, in afgoderij van het

koningschap, De Maistre, die zelfs durfde beweren: ‘dat de wezenlijk koninklijke

huizen van de andere geslachten verschillen als een boom verschilt van een struik

2)

,

en dat zij alleen daarom koninklijk zijn, omdat zij meer leven, meer koningsgeest,

bezitten dan de overige. Een huis is niet koninklijk, omdat het regeert, maar regeert,

omdat het koninklijk is’

3)

. Zoo is men op weg tot vergoding, niet slechts van het

koningschap, maar van den persoon des konings.

Een andere oorzaak, waarom de antirevolutionnairen een a b s o l u t e n koning

verlangen, is hun, naar ik meen, onware voorstelling van de souvereiniteit. Zij stellen

twee begrippen tegenover elkander: volkssouvereiniteit en souvereiniteit des konings,

en meenen dat men niet anders kan dan een dier twee als beginsel aannemen, en dat

de geheele staat dan daarnaar ingericht moet worden. Zóó b.v. Van der Kemp, die

onze Grondwet daarom onbestaanbaar acht, omdat zij niet uitsluitend een van beide

gehuldigd heeft. Ik ben niet zeker dat ik juist gevat heb, wat de antirevolutionnairen

onder het woord souvereiniteit verstaan; maar, als ik het wel

1) Burke, Revolution in France (Works, vol. IV, p. 161 vlg.). Ik citeer Burke bij voorkeur, omdat onze antirevolutionnairen, ik weet niet op wat grond, den uitstekenden staatsman tot de hunnen rekenen. Als een ieder, die elk revolutionnair geweld veroordeelt, daarom antirevolutionnair mocht heeten, wie onzer zou dan een anderen naam verdienen? Stahl, Philos. (1eAufl., Bd. II 1, S. 5) rekent het Burke als een feil toe, dat hij de noodzakelijkheid van het koningschap niet erkent.

2) Het tegenovergestelde van deze leer van door God bevoorrechte huizen werd juist gesteld door de Puriteinen van Massachusetts (Bancroft, vol. I, p. 289).

heb, is hun leer op dit punt onafscheidelijk van de reeds weêrlegde inbeelding eener

grootere heiligheid der koninklijke macht. Immers dat, zelfs in een democratie, de

gekozen overheid evenzeer volgens Gods verordening regeert als elders de meest

absolute monarch, heeft de verstandigste der antirevolutionnairen, Stahl, voldingend

aangetoond

1)

. Ik maak ook hier de woorden en het oordeel van Burke tot de mijne:

‘de fanatieke aanbidders der alleenheersching verkondigen dat erfelijk koningschap

de alleen wettige regeering ter wereld is, juist gelijk de fanatieke aanhangers van de

volksoppermacht beweren, dat volkskeus de alleen wettige bron is van het gezag’

2)

.

Mij dunkt de souvereiniteit is geen abstract recht, maar een feit. Waar de koning

in den waren zin alleenheerscher is, is hij, volgens antirevolutionnaire uitdrukking,

eigenaar der souvereiniteit

3)

. Waar hem een raad van erfelijke rijksgrooten ter zijde

staat, is hij met de rijksgrooten te zamen souverein. Waar naast hem en zijn erfelijken

rijksraad een parlement van gekozen afgevaardigden bestaat, deelen zij, met hun

drieën, de souvereiniteit; en naarmate de macht der gekozen afgevaardigden grooter

wordt, wordt ook hun aandeel in de souvereiniteit grooter. Of nog juister: zij, die de

afgevaardigden voor beperkten tijd kiezen, zijn gedeeltelijk souverein, en waar het

geheele volk alle overheden te verkiezen heeft, bestaat eerst volkssouvereiniteit. Zoo

liggen er dus tusschen beide uitersten een aantal middeltermen, waar de souvereiniteit

tusschen vorst en volk in verschillende mate verdeeld is. - Maar, werpen de

antirevolutionnairen mij tegen, de souvereiniteit is ondeelbaar. Ik wenschte dat zij

die machtspreuk ook bewijzen wilden. Iedere staatsmacht is in de zaak die zij te doen

heeft souverein, maar één macht heeft niet alles te doen. De rechterlijke macht moet

zooveel mogelijk in haar kring onafhankelijk en souverein wezen, zoo de koning in

zijn door de grondwet bepaalde bevoegdheid, zoo de volksvertegenwoordiging in

de hare. Die verdeeling berust op hetzelfde beginsel als de verdeeling van den arbeid,

en is even nuttig, en zelfs voor de vrijheid en voor een geregeld bestuur onmisbaar.

Alleen bij weinig beschaafde volken verdient een absoluut gezag de voorkeur. - Het

is zeer mogelijk, dat mijn redeneering geheel onjuist is, en

1) Stahl, Die Revolution und die constitutionelle Monarchie, S. 21. 2) Burke, Revolution in France (Works, vol. IV, p. 172).

dat ik niet weet wat eigenlijk souvereiniteit beteekent: dan vraag ik bescheiden om