• No results found

5. Parateksten De gevallen van Ruth

5.1. Opdracht

De opdracht omvat 29 strofen van vier regels, gericht aan ‘HARE DOORLUGTIGSTE HOOGHEID, MEVROUWE’ Maria Louise van Hessen-Kassel. Zij is op dat moment 76, weduwe van Johan Willem Friso, moeder van de overleden Willem IV en grootmoeder van Willem V, die op dat moment pas zestien is. Tijdens haar leven verloor Maria Louise haar man bij een bootongeluk (1711) en hun kind Willem IV werd anderhalve maand hierna geboren. Tussen 1711 en 1731 was Maria Louise regentes, tot Willem IV oud genoeg was om zijn taken als stadhouder op zich te nemen. Willem IV trouwde vervolgens met Anna van Hannover en zij kregen een kind, Willem V, waarna ook Willem IV (1751) en Anna van Hannover (1759) overleden. Na de dood van Anna van Hannover, die de honneurs sinds de dood van Willem IV had waargenomen, werd Maria Louise op 70-jarige leeftijd weer regentes, aangezien Willem V nog te jong was om zijn vader op te volgen.

Anna start het 116-regelige opdrachtsvers door aan te geven dat zij zich vrij voelt om het werk aan Maria Louise op te dragen door haar ‘onwaardeerbre Gunst’.135 Vervolgens gaat zij in op het punt dat de gebeurtenissen binnen de familie Oranje-Nassau haar aan het dichten hebben gebracht en dat zij aan Maria Louise heeft gedacht bij het schrijven van haar Bijbels epos. Ze benoemt dat Maria Louise het niet makkelijk heeft gehad en veel mensen heeft verloren, maar dat ze goed omging met de tegenslag en dicht bij haar geloof bleef, waardoor God haar zal zegenen.

De opdracht aan Maria Louise is goed te verklaren. Een eerste verklaring is te vinden in de vergelijking tussen enerzijds Maria Louise en anderzijds Ruth en Noömi. Anna van der Horst geeft in het opdrachtgedicht aan dat zij bij het schrijven van De gevallen van

Ruth Maria Louise voor ogen had. In het volgende citaat uit de opdracht wordt zichtbaar

hoe de focus ligt op wat Maria Louise allemaal meegemaakt heeft.

Met deernis denk ik aan die tyden, Dat Gy, als RUTH den HEER getrouw Wat bitterhêen uw ziel bestryden:

U wenend Mara noemen liet.136

134

De informatie over Maria Louise is gebaseerd op Jagtenberg (1994).

135

Van der Horst (1764). P. III.

Paragraaf 5: Parateksten De gevallen van Ruth

42

De naam Mara komt voor in het Bijbelboek Ruth. Noömi neemt de naam aan als haar omstandigheden veranderd zijn en zij het gevoel heeft dat God zich tegen haar gekeerd heeft. Dit sluit aan bij Maria Louise, die erom bekend stond dat ze uitte waar ze tegenaan liep, bijvoorbeeld als het ging om kwaaltjes. Daarnaast valt op dat er zowel eigenschappen van Ruth als van Noömi benoemd worden. De getrouwheid van Ruth komt aan de orde en in de laatste regel is een verwijzing naar Noömi te vinden, die zich Mara (bitter) liet noemen door wat haar overkwam.

Hoewel in eerste instantie gedacht kan worden dat Maria Louise meer gemeen had met Noömi dan met Ruth, hebben beiden veel mensen verloren en hielden zij daarbij vast aan hun geloof. Bij Ruth gaat het om het verlies van haar man, haar zwager en schoonvader, terwijl Noömi twee zonen, haar man en door de dood van haar zoon ook haar schoondochter Orpa verloor, die niet langer met haar mee ging. Bij Noömi is daarnaast het moederlijke te zien en het zorgdragen voor een kleinkind, zoals dat bij Maria Louise ook naar voren komt. Dat Smit zegt dat Ruth niets met de prinses gemeen had, lijkt dus nogal ver te gaan.137

Naast de vergelijking tussen Maria Louise, Noömi en Ruth kan een tweede verklaring gevonden worden in het feit dat Anna van der Horst haar werk met regelmaat op bleef dragen aan leden van het Huis van Oranje en dat zij hier minstens één keer een dankgeschenk voor ontvangen heeft.138 Na de opdracht in De gevallen van Ruth, waar zij een zilveren theepot voor ontving en wat dus een positieve ervaring was, draagt Anna ook haar epos Debora op aan een prinses van Oranje (Wilhelmina van Pruisen). Het Oud

Enkhuizen (1766) is vervolgens opgedragen aan Willem V zelf. Hoewel niet bekend is of

Anna van der Horst geld ontving voor haar opgedragen werken, is bekend dat zij De

gevallen van Ruth persoonlijk aan heeft mogen bieden aan Maria Louise en dat zij als

dank een zilveren theepot ontving.139

In het belang dat Anna op Bijbelse gronden aan vorsten hecht, kan een derde verklaring worden gevonden. Dat blijkt duidelijk uit het Bijbelvers waar zij de opdracht mee start, Psalm 47:10:

De Edele der Volken zyn verzameld (tot) het Volk des Gods Abrahams: Want de schilden der aarde zyn Godes.140

Hierin komt naar voren dat vorsten een bijzondere rol hebben op aarde, als schildwacht van God. Zij zijn leiders en vanuit de Bijbel wordt verwacht dat leiders allereerst op God vertrouwen en niet op hun eigen kracht en kunnen. Anna focust zich hiermee op een punt dat losstaat van het Bijbelboek Ruth, maar waarmee ze de Bijbel wel verbindt met Maria Louise van Hessen-Kassel.

Tot slot is in de opdracht een thema terug te vinden dat mede verklaart waarom het werk aan Maria Louise opgedragen is. Dit thema, Gods straffende hand, komt ook terug in de zangen en de narede. Hieronder volgt een gedeelte uit de opdracht:

137 Smit (1983). P. 540. 138 Smit (1983). P. 550. 139 Smit (1983). P. 540.

Paragraaf 5: Parateksten De gevallen van Ruth

43

Vorstin! Wat ging Gy vaak gebukt

Op 't voelen van Gods Vaderslagen. Ja, wel gebukt: maar nimmermeer Betwiste Gy Gods handelingen: Ge aanbadt zyn' wil, dien gaavt Gy eer; Gy kost zelv van zyn wegen zingen.141

Bovenstaand wordt gesproken over Gods vaderslagen. Dit principe is terug te vinden in een aantal Bijbelteksten, waarbij in ieder geval Job 5:17-18, Spreuken 3:11-12, Hebreeën 12:5-6 en Openbaring 3:19 genoemd kunnen worden. Het komt op het volgende neer:

Mijn zoon, een berisping van de HEER mag je nooit terzijde schuiven,

zijn bestraffing moet je zonder afschuw ondergaan, want de HEER straft wie hij liefheeft,

zoals een vader die houdt van zijn zoon.142

In de zangen komt het naar voren in de regels:

Zo tugtigt hy zyn Volk; op dat het met geduld, En billyking der straf belyde zyne schuld.

Des HEREN weg is regt. Hy laat de bozen dwalen, En ongebonden 't hart in dart'le weelde ophalen, Gelyk een Vader, die zig aan 't wêerbarstig kind Niet laat gelegen zyn: maar dat hy têer bemind, Wanneer het tugt verdient in 't prilste zyner dagen Tot zyn verbetering kastydt met strenge slagen.143

Ook in de narede komen Gods vaderslagen voor. Anna geeft hier aan dat het belangrijk is dat wij goed omgaan met de 'Kastydinge des Heren', de straf die God ons geeft.144 Maria Louise was volgens Anna van der Horst een goed voorbeeld van iemand met een deugdzaam karakter, evenals Noömi en Ruth. Zij bleven alle drie dicht bij God, ondanks de omstandigheden.

5.2. Drempeldicht

Na de opdracht volgt het drempeldicht van Anna's jongste broer Jacobus van der Horst. Hij studeerde theologie in Groningen en zijn band met Anna lijkt bijzonder te zijn. Aan die band wordt ook op twee punten in het drempeldicht gerefereerd. In de eerste regel wordt gesproken over 'De Susternaam' en in het slot wordt geschreven 'Ex Fraterno Amore'. Hoewel hij sprak over de zusternaam en erkende dat die familieband belangrijk

141

Van der Horst (1764). P. VII.

142

Spreuken 3:11-12 Nieuwe Bijbelvertaling.

143

Van der Horst (1764). P. 71.

Paragraaf 5: Parateksten De gevallen van Ruth

44

voor hem was, vond hij haar werk ook los daarvan goed. 'Ex Fraterno Amore' is de afsluiting van het drempeldicht en betekent ‘vanuit broederliefde’.

Naast de familieband zijn nog twee andere punten van belang: Anna's poëtische gave en haar bescheidenheid. Als het gaat om haar gave wordt gezegd:

Ontsteekt tans min dan 't zoet dat ik uit uwe blâeren, Zint mynen prilsten tyd, met vrugt te lezen plag;

Het onbedwongen vuur der digtkunst in myne aêren.'145

Hiermee kan worden verwezen naar de lessen godsdienst die Anna van der Horst haar broers en zussen gegeven zou hebben aan de hand van haar catechesatiehandleiding, het werk dat ook opgedragen werd aan haar broers en zussen.146 Haar gave zou dus

volgens Jacobus al vroeg zijn ontstaan. Toen Anna De gevallen van Ruth schreef, was zij pas negenentwintig. In de narede gaf ze overigens aan dat ze de tekst al zes jaar eerder had geschreven.147

Ten aanzien van haar bescheidenheid wordt gezegd: 'Gy, die den Lov verdient: maar dien van rondom vliedt; / Wilt van myn Dankbaarheid geen Lovspraak ook verdragen.'148 Jacobus schrijft dus over de bescheiden houding van Anna, een houding die we in Anna’s teksten in mindere mate terugzien. Toch schrijft ook zij in de opdracht:

Om U verkooz ik deze stov,

Hoe zwaar ook voor myn klene kragten.149

Dit is te koppelen aan de bescheidenheid van schrijvende vrouwen in de achttiende eeuw.

5.3. Narede

De narede volgt op de zangen en is de laatste paratekst. In deze subparagraaf zullen een aantal in het oog springende elementen besproken worden.

Allereerst gaat Anna in haar narede verklarend te werk. Zo noemt zij de redenen waarom ze schrijft, de redenen waarom ze een Bijbels epos geschreven heeft en waarom ze voor de dichtvorm gekozen heeft. Hierbij verantwoordt zij haar keuzes en gaat het haar niet alleen om het poëtische, maar zien we ook dat de ratio een leidraad is binnen het Bijbels epos en voor Anna. Dit rationele is dan ook een tweede kenmerk van de narede en dit rationele aspect is terug te zien als zij haar epos toetst aan zes ‘Hoofdzakelyke regels’. Door deze regels zoekt zij aansluiting bij schrijvers en critici die haar voorgingen en hiermee komt dus een derde punt binnen de narede naar voren, navolging. Het uitgaan van wat andere personen geschreven hebben (imitatio), is hierdoor niet alleen terug te zien in de zangen, maar ook bij de intertekstualiteit in de narede. Ze verwijst naar schrijvers uit de klassieke oudheid zoals Cicero, Ovidius,

145

Van der Horst (1764). Drempeldicht.

146

Smit (1983). P. 533.

147

Van der Horst (1764). P. 156.

148

Van der Horst (1764). Drempeldicht.

Paragraaf 5: Parateksten De gevallen van Ruth

45

Horatius en Aristoteles, contemporaine bekende ependichters als Arnold Hoogvliet en Frans van Steenwijk en vrouwelijke schrijvers als Betje Wolff, Lucretia Wilhelmina van Merken en Catharina de Wilde.150

Naast het verklarende, het rationele en het intertekstuele is een volgend aspect dat Anna graag wil laten zien wat ze kan. Ze heeft een grote liefde voor zelfstudie en schrijven, en in de narede geeft zij aan dat zij door dit epos de mogelijkheid heeft mensen te vermaken en zij kan hen laten zien hoe zij haar tijd besteedde.151 Het lijkt erop dat Anna van der Horst haar roeping heeft gevonden. Zo spreekt zij over het schrijven als 'ene onwederstanelyken drang', 'dat vuur, die, ik weet niet welke, aanblazing, die heimelyke beweging, die men zo geen naam kan geven in den boezem eens Digters gevoeld word.’152 Ook noemt zij het een 'Geestverkwikkende Gezellinne', 'het wezenlyke zoet' en een 'hartverwydende mymering'.153 Anna legt de lat hoog voor zichzelf. Zij heeft gekozen voor het Bijbels epos en daarmee ook voor de dichtvorm 'in een tyd, dat de Poëzy door de allernauzistenste beöordeling der schranderste Kritieken' zeer hoge eisen aan de dichter stelt.154 Zij doet dit als vrouw en dat maakt het in de ogen

van veel mannen in de achttiende eeuw tot een onderneming die gedoemd is te mislukken. Het kunstenaarschap werd als iets mannelijks gezien en Anna van der Horst toont durf om met zo'n gewaagd genre en met de dichtvorm aan de slag te gaan.

Een vijfde punt is dat Anna zich bezighoudt met de achtergestelde positie van de vrouw. Zij richt zich in de narede van haar volgende Bijbelse epos Debora (1769) specifiek tot 'de wyzheidbeminnende Vrouwen' en daarin gaat ze uitgebreid in op de wat haar betreft wenselijke houding voor vrouwen. Van die mening ten aanzien van vrouwen is al iets terug te zien in de narede van De gevallen van Ruth. Zo geeft zij aan haar werk te willen laten zien en zich niet tegen te laten houden door het feit dat ze vrouw is en daardoor tot de 'onvermogendste Sexe' behoort. Anna volgt liever de vrouwen met 'meer dan mannelyke bekwaamheden': zij die zich niet alleen houden bij de keuken, de brei- en borduurnaald.155

Een laatste punt dat naar voren komt, is haar omgang met publiek en kritiek. Ze gaat als het ware in gesprek met de 'bescheiden Lezer', door deze op verscheidene pagina's aan te spreken en zinsdelen te schrijven als 'Misschien verwondert gy u' en 'Misschien gevalt U de schetze van Orpa'.156 Daarnaast zegt ze:

Ik nodig dan den bescheiden Lezer om deze gevallen van Ruth met de uiterste oplettenheid te lezen, en my die gunste te bewyzen van my zyne verbeterende aanmerkingen zo over de taal- als digtkunde, schikking en uitvoering des werks het zy in vriendelyke brieven (mids dat dezelve my Franco bezorgt worden) het zy in periodique schriften mede te delen. Gelukt myne wensch en keurt men deze gevallen met enige voldoening zyne bedenkingen waardig:

150

Catharina de Wilde was ook bekend onder de naam Vrouwe C.P., zoals bijvoorbeeld het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland aangeeft.

151

Van der Horst (1764). P. 151.

152

Van der Horst (1764). P. 153.

153

Van der Horst (1764). P. 151 en 155.

154

Van der Horst (1764). P. 153.

155

Van der Horst (1764). P. 155.

Paragraaf 5: Parateksten De gevallen van Ruth

46

ik zal my dezelve zoeken ten nutte te maken, en ter verbetering gebruiken niet alleen van dit:

maar ook van nog andere ontworpen stukken. 157

Ze spreekt de lezer dus niet alleen aan, maar roept deze zelfs op in actie te komen. Dit geldt ook voor Debora (1769), waar Anna de vrouwen oproept om hun aanmerkingen in te sturen. De laatste zin is hierbij in gebiedende wijs geschreven: 'Overwin die valsche schaamte; en toon dat de Vrouwen zo min onbekwaam zyn om wel te denken dan de Mannen.' Anna spoort hen speciek aan, omdat ze het idee heeft dat zij 'dog zo het schynt, geen moed genoeg' hebben om hun opmerkingen in te sturen.

Door de vrouwen te vragen hun opmerkingen in te sturen, zien we bij Anna een bewustzijn van het imperfecte in haar werk. Dit is ook terug te zien in de zinspreuk van Horatius waar Anna haar narede van zowel De gevallen van Ruth als Debora mee eindigt. ‘Nihil est ab omni parte beatum’: niets is in elk opzicht heerlijk. Zij wijst hierop wanneer zij spreekt over de drukfouten in het epos, maar ook op andere momenten klinkt er iets van dit bewustzijn door in de narede. Zo geeft Anna aan het einde van haar narede aan dat ze nog niet verwaand genoeg is om te denken dat ze iedereen met dit werk tevreden heeft gesteld.158 Daarbij stelt ze onder andere dat iedereen een eigen stijl en manier van denken heeft. Daarnaast zegt zij dat zij bij harde kritiek:

… de galagtige uitbraakzelen zyner ontstelde Mage zagtkens zal afvegen; en my op gene andere wyze aan hem wreken dan met hem glimlagchende voorby te gaan, gelyk men in Zee ene gevaarlyke branding of blinde klip, stillekens voorby strykt.159

Hier is Anna’s omgang met het imperfecte te zien. Het is immers bijna onmogelijk om een goed epos te schrijven, zoals Vossius ook stelt. Hij vindt dat het epos ‘het grootste en edelste in de Poëzy' is.160 Het kost de verbeelding en de geest veel, waardoor de schrijver het nodige in huis moet hebben. Anna's reactie daarop is:

Ik eerbiedige het zeggen van dat licht der geleerdheid: maar wete te gelyk, dat die niets durvt wagen niets gelukt. Is in de onderneming van grote zaken de poging, schoon de uitvoering niet naar wensch gelukt, niet te pryzen?161

Hoewel het een groot en lastig project is, heeft Anna van der Horst er in ieder geval voor gekozen om het te proberen en zij vraagt de lezer hier of dat dan in ieder geval prijzenswaardig is.

157

Van der Horst, Anna (1764). P. 157.

158

Van der Horst, Anna (1764). P. 168.

159

Van der Horst (1764). P. 169.

160

Van der Horst (1764). P. 157.

Paragraaf 6: Overlevering

47

6. Overlevering

De gevallen van Ruth is in 1764 gedrukt door R. Callenbach Klenk te Enkhuizen. Deze

drukker, tevens papier- en boekverkoper, was in bedrijf tussen 1748 en 1794.162 R. Callenbach Klenk drukte onder andere werk van Henricus Stochius, Bernardus Blok, Theodorus Elias van Loosen, Gerard van Steyn, C. van der Deure, Harmanus Lenegra en T. Stant. In het fonds bevinden zich huwelijkszangen, christelijke liedjes voor de feestdagen, een catechisatieboekje, een boek over de rekenkunst, maar ook ordonnanties en reglementen betreffende bijvoorbeeld vrachtlonen en scholen. Er zat niet meer werk van vrouwen in het fonds (STCN). Ook zijn er geen andere epen te vinden in het fonds. Als het gaat om Anna van der Horst, zijn alleen De gevallen van Ruth en

Lykklagte by de dood van Maria Louiza (1765) bij R. Callenbach Klenk gedrukt. Dit komt

wellicht voornamelijk doordat Anna vervolgens in Groningen ging wonen.

De negen bekende exemplaren van het epos zijn gedrukt op quarto-formaat, een op dat moment gangbaar formaat van 275 x 215 millimeter. Ze hebben allemaal dezelfde vingerafdruk, hetgeen wil zeggen dat de plaatsing van tekens op het papier hetzelfde is. De boeken lijken dus te behoren tot dezelfde druk.

Van de negen exemplaren bevindt zich er een bij de Vrije Universiteit Amsterdam, twee bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, een bij Museum Meermanno in Den

Haag, twee exemplaren bij de stadsbibliotheek Haarlem, een bij de

Universiteitsbibliotheek van Leiden, een bij die van Nijmegen en een bij die van Utrecht. Een van de exemplaren van de Koninklijke Bibliotheek Den Haag, KW 3094 C 110, staat ook op Google Books en de tekst is op deze manier beschikbaar voor een groter publiek. Ieder boek heeft een andere band, omdat het druk- en bindproces in de achttiende eeuw los van elkaar stond. De koper kocht het boek dus ongebonden en besloot vervolgens zelf of en hoe een boek ingebonden werd. Het kan gaan om een erg simpele kartonnen kaft, maar ook om een verharde negentiende-eeuwse kaft.

De negen exemplaren komen overeen als het gaat om tekstuele elementen, maar twee exemplaren zijn luxe uitgevoerd, zowel wat betreft het papier (drukkerijfase) als de bindwijze (binderijfase). Het gaat hierbij om exemplaar KW 1793 G 5 van de Koninklijke Bibliotheek Den Haag en exemplaar 005 E 059 van Museum Meermanno.

Deze twee exemplaren zijn net als de andere zeven gedrukt bij R. Callenbach Klenk in Enkhuizen. Het gaat hier echter niet om het wit-beige papier dat bij de andere exemplaren te zien is en dat gold als een meer gangbare papierkeuze, maar om