• No results found

Anna’s regels voor het Nederlandse epos

4. Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

4.4. Anna’s regels voor het Nederlandse epos

Om deze paragraaf over het Bijbels epos af te sluiten, worden nog enkele regels genoemd die door Anna van der Horst aan het epos verbonden zijn. Sinds de klassieke oudheid zijn er verschillende mensen geweest die schreven over wat zij de regels voor het (Bijbels) epos achtten. Smit noemt hierbij Gerardus Vossius, Torquato Tasso, de 'doctrine classique' en een aantal Nederlandse schrijvers en theoretici die zich bezighielden met het epos. Anna van der Horst formuleerde in haar narede de regels die zij zelf als uitgangspunt nam. Zij geeft bij deze zes regels niet precies aan wat de bron is voor deze regels of waarom zij voor deze regels gekozen heeft.102

Eerste regel: eenheid van daad

De eerste regel die Anna van der Horst noemt is de eenheid van daad.103 Dit zien we ook terug bij Vossius, die stelt dat het draait om een daad en niet de geschiedenis van een man. Er hoort één lijn in het verhaal te zitten, zonder te veel uitweidingen, waarbij het een uit het ander volgt en alle onderdelen van belang zijn. Daarnaast hoort de daad afgerond te zijn.104

100

Van der Horst (1764). P. 46

101

Van Gemert (2003). P. 394-395.

102

Van der Horst (1764). Pagina 158-164.

103

Van der Horst (1764). P. 158.

Paragraaf 4: Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

34

In De gevallen van Ruth komt de eenheid van daad naar voren, doordat het feit dat zij de voorouder van Jezus zal zijn, centraal staat. Toch kiest Anna ervoor om soms een lange flashback in te bouwen, waardoor het bij een eerste lezing van het epos lastig kan zijn om het grote geheel in het oog te houden. Af en toe lijkt het meer op de geschiedenis van een vrouw.

Tweede regel: verheven hoofdpersoon

De tweede regel die ze noemt is dat de hoofdpersoon boven alle mensen verheven is.105 Dit zien we bij verschillende schrijvers en theoretici terug, waaronder Tasso.106 Criticus en schrijver Frans de Haes zegt over de verheven hoofdpersoon dat deze 'wezenlyk,

voornaem, bekend en deszelfs Character goed' moet zijn.107 In paragraaf 4.3.3. kwam de held al aan bod.

Derde regel: korte ontknoping

Ten derde noemt Anna dat de ontknoping kort moet zijn.108 Dit is niet een van de punten

die bij veel theoretici op de voorgrond treedt.

In De gevallen van Ruth is de ontknoping kort, aangezien in één zang (zang 6), grote beslissingen genomen worden over Ruths toekomst, waarna ook direct tot daden overgegaan wordt. Zo laat Ruth zich dopen, komt Boaz tot een overeenkomst met Bildad en trouwen Boaz en Ruth. Ook krijgen zij een kind, waardoor de toekomst van Noömi en Ruth weer rooskleuriger is.

Vierde regel: in het midden van het verhaal starten

Ten vierde is het van belang dat de auteur midden in het verhaal begint en vanuit gelegenheden naar het verleden of de toekomst verwijst.109 Dit zien we terug bij Vossius en Frans de Haes. Vossius stelt dat de dichter, in tegenstelling tot de historicus, in het midden of aan het einde van het verhaal dient te beginnen.110 Frans de Haes wijkt hiervan af door te zeggen dat hij in plaats daarvan ‘een begin waer niets voorgaet’ prefereert.111 De lezer wil immers van meet af aan weten wat er aan de hand is.112 Smit geeft aan dat dit zou kunnen komen doordat Bijbelverhalen ook nooit in het midden van het verhaal starten. Ependichters moesten hierdoor afwijken van de bron en beschouwden dit als oneerbiedig ten opzichte van de Bijbel. Toch wordt er bij het epos over het algemeen gesproken over ‘mediis in rebus’, in het midden van het verhaal starten, in plaats van ‘ab ovo’, vanaf het begin.

Mediis in rebus komt voor in De gevallen van Ruth, waar gestart wordt met het moment dat Noömi, Orpa en Ruth naar Betlehem vertrekken. Dit is anders dan de start van het verhaal in het Bijbelboek, waar het vertrek weliswaar summier aan bod komt,

105

Van der Horst (1764). P. 159.

106

Smit (1975). P. 159.

107

De Haes (1759-1760). P. 465.

108

Van der Horst (1764). P. 161.

109

Van der Horst (1764). P. 162.

110

Smit (1975). P. 147-148.

111

De Haes (1759-1760). P. 467.

Paragraaf 4: Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

35

maar waar eerst wordt ingegaan op zaken die daaraan voorafgingen. Zo wordt ingegaan op de samenstelling en afkomst van het gezin, hun vertrek naar de vlakte van Moab vanwege de hongersnood en de dood van Elimelech, Kiljon en Machlon.

Vijfde regel: de omgang met de Bijbelse stof

Als vijfde regel noemt Anna van der Horst de omgang met de Bijbelse stof.113 Zij geeft aan dat zij meer met haar tekst had gedaan als het geen Bijbels epos was geweest. Het aanbrengen van veranderingen ten opzichte van de originele Bijbeltekst wordt namelijk als respectloos ervaren. Toch zijn er een aantal voorbeelden in de tekst te vinden van de vrijheid die Anna van der Horst zich toe-eigent. Haar houding ten opzichte van de Bijbelse stof uit zich in haar omgang met de open plekken in de Bijbel. Zo laat zij Elimelech, Machlon en Kiljon een mooie dood sterven op het slagveld (pagina 58 van de editie). In het Bijbelboek Ruth wordt alleen vermeld:

Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Noömi, en zij bleef achter met haar twee zonen. Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth. Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, stierven ook Machlon en Kiljon, en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.114

Anna vult de open plekken dus op, waarbij ze de waarschijnlijkheid in de gaten houdt, maar wel keuzes maakt en haar eigen verbeelding gebruikt.

Een ander voorbeeld van het opvullen van de open plekken is dat Noömi en Ruth tijdens de reis naar Betlehem praten. Zij hebben het hierbij over de geschiedenis van het volk van Israël, terwijl dit niet in het Bijbelboek naar voren komt. In het Bijbelboek is de verteltijd van de reis niet zozeer kort, maar het wordt gevuld met het punt dat Noömi Ruth en Orpa vraagt terug te gaan naar Moab. Los van dat betoog wordt er weinig verteld.

Het opvullen van open plekken komt in Anna’s epos ook naar voren doordat zij namen geeft aan personen die in het Bijbelboek niet met naam bekend zijn. Een voorbeeld hiervan is de overziener op het veld van Boaz. Anna geeft hem de naam Eliezer, een naam die in de Bijbel voorkomt bij de oudste en beste knecht van de aartsvader Abraham.115 Anna geeft dit aan in de narede, waarbij ze de reden achterwege laat.116 Een tweede voorbeeld is van de losser in het Bijbelboek Ruth. Anna geeft hem de naam Bildad, een naam die voorkomt bij een vriend van de Bijbelpersoon Job.117 Deze vriend behandelt Job niet zoals hij dat eigenlijk gedaan zou moeten hebben. Ook Ruths vader krijgt van Anna een naam, Nabot, naar de Bijbelpersoon in 1 Koningen 21.118 Hier gaat het om een man die niet bereid is zijn wijngaard, 'de grond die hij van zijn voorouders had geërfd', af te staan aan koning Achab, waarna hij ter dood wordt gebracht. In alle drie de gevallen laat Anna hiermee haar Bijbelkennis zien, aangezien ze

113

Van der Horst (1764). P. 163.

114

Ruth 1:3-5 NBV.

115

Eliezer: Van der Horst (1764). P. 95. Bijbel Genesis 24:2.

116

Van der Horst (1764). P. 164.

117

Bildad: Van der Horst (1764). P. 90. Bijbel: Job 2:11.

Paragraaf 4: Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

36

de personen die in de Bijbel niet met naam worden genoemd, een naam geeft die wel in de Bijbel voorkomt bij een persoon die een soortgelijke functie of thema's in zijn leven laat zien.

Een ander punt is dat er in De gevallen van Ruth toevoegingen te vinden zijn, namelijk die in de vorm van de doop en Jezus. Anna van der Horst geeft aan dat zij geen aanmerkingen wenst over de oudheid van de doop, want daarover mag 'elk naar zyn begrip en zinnelykheid' vrij denken. Niet iedereen was het daar blijkbaar mee eens, want in de narede noemt zij de heer Lambertus Zegers Ryser, die het niet eens was met haar behandeling van de stof als het gaat om de doop.119 Hierbij kan opgemerkt worden dat de doop niet als zodanig genoemd wordt in het Oude Testament. Er wordt over 'reinigen' en 'wassen' gesproken na het begaan van een zonde of het onrein raken, maar over de waterdoop lezen we niet eerder dan in Matteüs, het eerste boek van het Nieuwe Testament. Als het gaat om Jezus, noemt Anna dat zij hem misschien veel en al vroeg genoemd heeft, maar dat zij haar heldin groots wilde neerzetten door ook te wijzen op het feit dat zij de grootmoeder van koning David zou worden en de voorouder van Jezus.120

Een laatste punt als het gaat om het opvullen van de open plekken is dat van de dromen en verschijningen in De gevallen van Ruth. Deze dromen en verschijningen geven inzicht, ze zetten aan tot actie of ze geven een bevestiging. Doordat ze de personen beïnvloeden, geven ze richting aan het verhaal. Onderstaand zijn de dromen en verschijningen weergegeven in een tabel.

119

Van der Horst (1764). P. 167-168.

120 Van der Horst (1764). P. 168. Zang Droom/verschijning

Zang 3 Elimelech heeft een droom waarin hij van God hoort dat Machlon met Ruth

moet trouwen.

Zang 3 Machlon verschijnt aan Ruth in een droom, waarin vooral de nare

gebeurtenissen centraal staan. Toch eindigt Machlon met het noemen van de droom van Elimelech, waar Ruth zich aan vast mag houden.

Zang 3 Machlon verschijnt aan Ruth en het is geen droom. Hij geeft aan dat ze niet hoeft te treuren, aangezien hij naar de hemel is, een veel mooiere plek.

Zang 3 Ruth en Noömi zien nog een verschijning, waarbij duidelijk wordt dat het goed

is om weer naar Betlehem te gaan, aangezien de hongersnood voorbij is.

Zang 4 Bildad ziet een verschijning, een door de duivel gestuurde engel die vertelt dat

er een vrouw achter zijn geld aan zit.

Zang 5 Tijdens gebed ziet Noömi een groot licht en hoort Gods stem die spreekt: Boaz

en Ruth zullen trouwen.

Zang 6 Boaz ziet een berichtgever van God, die aangeeft dat hij en Ruth zullen

trouwen en hij krijgt een kijkje in de toekomst, hij hoort over zijn grootse nageslacht.

Paragraaf 4: Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

37

In deze tabel is te zien dat de dromen en verschijningen starten in zang 3 en doorgaan tot het einde, zang 6. Anna geeft hier een verklaring voor, die te vinden is in onderstaand citaat uit de narede:

Onder het lezen der Heldendigten heb ik gemerkt, dat het doorgaans Geesten zyn, weke de tegenstribbelingen maken.

Dus zyn myne RUTH in de drie eerste Zangen alle de Bezoekingen van God tot hem Heerlyke en haar Zalige einden bejegend, waar na ik de Hel doe werken. Zo dat Hemel en Hel

om myne Heldin in beweging zyn.121

Hier is dus eigenlijk uit af te leiden dat Anna de tijd neemt om haar hoofdpersonen en de situatie te introduceren en dat het verhaal van daaruit voortgestuwd wordt door de geestelijke strijd tussen God en de duivel, die contact zoeken met de mens door middel van dromen en verschijningen. De lange inleiding met uitvoerige voorgeschiedenis komt overigens ook terug in Willem IV (1756) van Margareta Geertruid van der Werken, het eerste Nederlandse epos geschreven door een vrouw. Ook daar start het eigenlijke epos pas echt met het derde hoofdstuk.122

Zoals dromen en verschijningen een belangrijke rol speelden in het epos van de klassieke oudheid, ziet Anna van der Horst blijkbaar ook in het nieuwe epos dat geesten zorgen voor veranderingen in het verhaal. Het is voor haar dan ook een manier om de open plekken in het verhaal te vullen. De verschijningen verklaren waarom mensen ineens tot actie aangezet worden, aangezien in het Bijbelboek Ruth de redenen vaak niet gegeven worden. Hoewel dromen en verschijningen in de Bijbel ook vaak voorkomen en mensen inzichten geven, tot actie aanzetten of een bevestiging geven, komt het juist in het Bijbelboek Ruth niet aan bod. Daarnaast gaat het in de Bijbel over het algemeen om een engel, om God of om Jezus, terwijl Ruth in De gevallen van Ruth droomt over haar overleden echtgenoot, dat zij hem ziet als verschijning. In de Bijbel komen dit soort 'bezoeken' van overleden dierbaren niet voor.

Concluderend kan gezegd worden dat Anna van der Horst bij het schrijven van De

gevallen van Ruth te maken krijgt met open plekken in de Bijbelse stof. Zij moet

vervolgens keuzes maken om toch een eigen epos te creëren en een aantal van die keuzes verantwoordt ze ook in haar narede. Drie opvallende opvullingen zijn dus het praten tijdens de reis naar Betlehem, het geven van namen aan Bijbelse personen en de verschijningen. Daarnaast worden er Nieuw-Testamentische principes en personen toegevoegd aan het verhaal, zoals de genoemde doop en Jezus Christus.

Het opvullen van de open plekken is niet iets waar alleen Anna van der Horst mee te maken kreeg. Ook in de poetica van verschillende ependichters en volgens verschillende theoretici was er een specifieke manier om met de Bijbelse stof om te gaan. Daarbij speelden waarschijnlijkheid en respect voor de heilige teksten een belangrijke rol. Het punt betreffende respect kwam bijvoorbeeld naar voren bij de ‘doctrine classique’, waarbij genoemd werd dat er bij het verwerken van de stof beperkingen hoorden.

121

Van der Horst (1764). P. 162.

Paragraaf 4: Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

38

Hierdoor werd het Bijbels epos anders benaderd dan niet-religieuze epen. Veel van de Bijbelse epen werden geschreven door gelovigen. Zij sloten zo dicht mogelijk aan bij de Bijbeltekst en het gebruik van eigen inbreng werd beperkt.123 Het punt betreffende de waarschijnlijkheid komt terug bij Vossius. Hij hechtte er bijvoorbeeld belang aan dat de gehele Bijbelse stof vermeld wordt en dat er geen tegenstellingen ontstaan tussen de bron en het epos. Daarnaast moeten open plekken met matigheid en ingetogenheid worden behandeld en dient gelet te worden op de waarschijnlijkheid.124

Anna van der Horst noemt waarschijnlijkheid ook een aantal keren in haar narede. Ze stelt hierbij meerdere keren de vraag of haar keuzes tegen de waarschijnlijkheid ingaan. Als het gaat om het respect voor heilige teksten geeft zij aan dat zij zichzelf meer vrijheid had gegeven als het niet om de behandeling van Bijbelse stof zou gaan.

Was het geen Bybeldigt geweest ik had er my meerder en met minder schroom van konnen bedienen. Ik stelle vast, dat my dien aangaande door Welmenende: maar in de Poëzy en derzelver vryheden onervarene Godgeleerden gene zwarigheden zullen gemaakt worden: daar Hoogvliet in zynen Abraham, Steenwyk in zynen Gideon, (om van Vondel in zynen Joännes, en andere beroemde Bybeldigters te zwygen) my den weg in dezen gewezen

hebben.125

Anna heeft zich dus in die zin ingehouden, omdat het om een Bijbels epos ging. Zij geeft daarbij aan dat ze naar Hoogvliet en Van Steenwijk gekeken heeft, twee beroemde dichters van Bijbelse epen. Van hen wordt gezegd dat zij zichzelf ook de nodige dichterlijke vrijheid gaven, zoals ook van Anna gezegd wordt dat ze dat deed.126 Ze schrok er niet voor terug om wat kleine aanpassingen in de Bijbelse stof aan te brengen. Voorgaande sluit aan bij wat Anna van der Horst ook zegt:

met de waarschynlykheid kan men immers in dezen volstaan, die niet dan volstrekte

waarheid begeert te weten moet Historien maar geen Heldendigten lezen.127

Anna vindt dus dat ze de nodige dichterlijke vrijheid heeft, omdat het om een Bijbels epos gaat en niet om een historische tekst.

Zesde regel: personages met eigen karakters

Anna’s laatste regel heeft betrekking op de eigenheid van personages.128 Hoewel dit punt voor andere schrijvers minder van belang leek te zijn, stelde Anna dat ieder personage een eigen karakter moest bezitten.

In De gevallen van Ruth komt de eigenheid van personages naar voren, doordat aandacht wordt besteed aan zowel uiterlijk als innerlijk van personen. Het meest in het

123 Smit (1975). P. 160. 124 Smit (1975). P. 147-148. 125

Van der Horst (1764). P. 163.

126

Smit (1983). P. 542.

127

Van der Horst (1764). P. 163.

Paragraaf 4: Het Bijbels epos en De gevallen van Ruth

39

oog springende voorbeeld is dat van Bildad. Hieronder worden drie punten besproken die betrekking hebben op zijn karakter.

Allereerst laat de uiterlijke onaantrekkelijkheid van Bildad iets zien over zijn eerloze karakter. Het tweede punt heeft te maken met de naamloosheid van Bildad in het Bijbelboek. Anna heeft gekozen voor de naam Bildad, een naam die overgenomen is van een vriend van de Bijbelse persoon Job. Hij behandelt Job slecht. Iets van het karakter van Bildad wordt in De gevallen van Ruth dus duidelijk door de naam die Anna hem heeft gegeven. Tot slot is het karakter van personen in De gevallen van Ruth te zien op de momenten dat het er echt op aan komt. Ruth laat doorzettingsvermogen en deugdzaamheid zien als het moeilijk wordt. Zo gaat ze toch met Noömi mee naar Betlehem en kiest ze ervoor aren te gaan lezen op het veld. Dit kan geplaatst worden tegenover Bildad, die afhaakt als blijkt dat er verantwoordelijkheid en risico komen kijken bij het vervullen van zijn plicht.

Afwezige punten

Er zijn in ieder geval twee punten die vaak door theoretici genoemd worden, maar die bij Anna van der Horst niet aan de orde komen. Het gaat hier om het wonderbaarlijke en de waarschijnlijkheid. Jan Daniël Macquet, een van de personen die Smit ook noemt bij belangrijke stemmen betreffende het Nederlandse epos, zegt over het wonderbaarlijke:

Het wonderbare moet niet tegen de betamelykheit stryden, niet geheel onmogelyk zyn, en vooral niet tegen de gezonde reden stryden.129

Men moet volgens Macquet dus niet te ver gaan in het wonderbaarlijke. B.H. Lulofs (1787-1849) focust op een heel ander aspect van het wonderbaarlijke. Hij zegt dat de mythologie uit de oudheid niet meer bruikbaar is. De bovennatuurlijke wezens moeten uit de christelijke verhalen komen en dus komen engelen, demonen of de geesten van menselijke personen voor, aangezien dit op de Bijbel gebaseerd is.130 Het moet gegrond zijn op iets waar geloof in is, al moet gezegd worden dat er in de Bijbel geen sprake is van de geesten van overleden personen. Als het gaat om het wonderbaarlijke beriepen veel epici zich ook op de grootheid van God. Hierdoor zou niets onwaarschijnlijk zijn, omdat voor God alles mogelijk is.131 Uit bovenstaande blijkt dat er een balans gezocht moest worden, waardoor het wonderbaarlijke op de juiste manier geïntegreerd kon