• No results found

Opbouw van de opleiding MBW

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de opzet en opbouw van de opleiding MBW

3.1 Opbouw van de opleiding MBW

3.1.1 Het Opleidingsmodel

In figuur 2 wordt de opbouw van de MBW-opleiding schematisch weergegeven.2 In algemene zin is de MBW-opleiding verdeeld in vier fases, te weten de Gemeenschappelijke OfficiersMBW-opleiding (GOO), de basisfase, de werkveld-specifieke stromen en de synthesefase. In de basisfase worden drie thematische leerlijnen onderscheiden: “de Psychosociale dynamiek van Expeditionair Optreden” (PSDEO), “Organiseren van Militaire Inzet” (OMI), en “Deployability, Sustainability and Performance” (DSP). Deze leerlijnen zijn thematisch maar verbinden binnen deze thematiek de verschillende kennispijlers van het disciplineprotocol MBW. PSDEO omvat de pijler “gedrags- en sociale wetenschappen” en één aspect van “institutionele en rechtswetenschappen” (straf- en tuchtrecht). OMI omvat de pijlers bedrijfswetenschappen en institutionele- en rechtswetenschappen. In het discipline protocol wordt het onderwerp “logistiek” ook tot de bedrijfswetenschappen gerekend. Omdat het thema logistiek echter essentieel is voor het thema “Deployability, Sustainability & Performance”, wordt logistiek ondergebracht in de andere leerlijn. DSP omvat de economische wetenschappen, de technische wetenschappen en het thema logistiek (bedrijfswetenschappen). Naast 3 thematische leerlijnen wordt een leerlijn Methoden en Technieken van Onderzoek (MTO) onderscheiden.

Werkveldspecifieke stromen gaan in op kennis die absoluut noodzakelijk is voor het functioneren in een bepaald militair werkveld. In vergelijking met de profileringen uit het voorgaande onderwijsmodel komt minder de nadruk te liggen op het uitdiepen van één van de aspecten van de bedrijfswetenschappen. De consequentie hiervan is dat de bachelor MBW als geheel een bredere basis krijgt. Dit past overigens in de ontwikkelingen binnen het onderwijswerkveld, waarin een streven naar bredere bachelors en minder doorstroom-masters een expliciete doelstelling is. Uiteindelijk resteren 2 werkveldspecifieke stromen van elk 20 EC. Eén stroom wordt genoemd

“leiderschap in crisisomstandigheden” (LCO) en is inhoudelijk gerelateerd aan de leerlijn PSDEO. De andere werkveldspecifieke stroom “operationele logistiek en defensie-economie” (OLDE) is inhoudelijk gerelateerd aan DSP.

In de synthesefase worden 4 “integrerende topvakken” onderscheiden. Daarvan zijn er 3 gerelateerd aan een leerlijn (PSDEO, OMI of DSP) en één vak niet, te weten Militaire Innovatie & Technologie (MIT). Kenmerkend voor deze leerlijn integrerende topvakken is dat zij inzichten uit de leerlijnen in de basisfase integreren aan de hand van voor de militaire organisatie relevante thematiek. Het is dus de thematiek van de militaire organisatie die de leerlijnen, en dus in essentie de kennis uit de basisvakken van het disciplineprotocol integreert. Door deze integratie van bedrijfswetenschappelijke kennis toegepast op relevante militaire thematiek blijkt dat in de analyse van

“veldproblemen” de onderlinge verwevenheid van de basisdisciplines van groot belang is en blijkt dat juist in de meest geavanceerde veldproblematiek deze verwevenheid een grote rol speelt.

LEES

WIJZER LEES

WIJZER

Figuur 2 u MBW Opleidingsmodel

3.1.2 Algemene beschrijving van de leerlijnen 1. PSDEO (A)

De focus van de leerlijn Psychosociale Dynamiek van Expeditionair Optreden (PSDEO) ligt op de driehoeksrelatie tussen het individu, de groep en het organisatiesysteem in drie wisselende contexten: voor, tijdens en na uitzending. Er wordt ingezoomd op de verschillende niveaus en op de relaties daartussen. Daarbij gaat het om vragen als: Wat gebeurt er in confrontatie met geweld, zowel met het individu als met de groep? Wat zijn de consequenties hiervan voor de organisatie? Wat is de rol van de leidinggevende met betrekking tot bovengenoemde vragen? PSDEO zoekt naar een doelbewuste verbinding van de vakgebieden filosofie, ethiek, psychologie en organisatiekunde. De onderliggende gedachte van de leerlijn PSDEO is: Hoe beter de leidinggevende wordt geëquipeerd, hoe beter opdrachten op effectieve en verantwoorde wijze gerealiseerd kunnen worden en hoe meer onverantwoord gedrag –en alle schadelijke gevolgen daarvan, voor alle betrokkenen op de bovengenoemde niveaus en dus ook voor de persoon zelf voorkomen kan worden. De leerlijn PSDEO start in de basisfase met de cursussen MLE, PSGEO 1, HRM 1 en BMBR, verdiept zich vervolgens in de werkveld-specifieke stroom met de cursussen PSGEO 2, VLRC, HRM 2 en HF&SV en sluit af met het leerlijn integrerend topvak SCV.

2. OMI (B)

De leerlijn Organiseren voor Militaire Inzet (OMI) richt zich op de bedrijfskundige bestudering van structuren, processen, systemen en middelen die militaire inzet onder zowel vredes- als operationele condities mogelijk moeten maken. De OMI leerlijn vormt de algemene basis voor de beide andere, meer gespecialiseerde, leerlijnen.

De leerlijn wijkt met name door de centrale thematiek, die gericht is op het begrijpen van de militaire organisatie, af van de gebruikelijke Management & Organisatie leerlijnen van reguliere universiteiten. Uiteraard wordt de kennis omtrent structuur en functioneren van de militaire organisatie gepresenteerd met gebruikmaking van kennis van andere, “gewone” organisaties zoals bedrijven en non-profitorganisaties. Immers, de kennis omtrent de militaire organisatie wordt in belangrijke mate bepaald door inzichten die in de algemene organisatie- en

bedrijfskunde gelden, maar de hier toegepaste kennis heeft een bijzonder karakter vanwege de unieke aard van de krijgsmacht. Die uniciteit bestaat uit haar sterke politieke bepaaldheid, haar functie die in essentie gericht is op geweldsbeheersing en -uitoefening en haar structuur die expeditionair organiseren mogelijk moet maken. Geen van deze kenmerken is op zichzelf uniek voor de krijgsmacht, maar de combinatie ervan is dat wel. Als zodanig is de krijgsmacht een betrekkelijk unieke organisatie binnen het totale speelveld van organisaties. De leerlijn OMI start in de GOO met de cursus SBMO, loopt door in de basisfase met de cursussen EKO, KPS, SEF, KPR, IOS, IM, en BMSTR en sluit af met het leerlijn integrerend topvak VEO.

3. DSP (C)

De leerlijn Deployability, Sustainability & Performance (DSP) richt zich op dé bedrijfskundige uitdaging die krijgsmachten door de eeuwen heen parten heeft gespeeld. De geschiedenis heeft geleerd dat vele veldslagen niet primair zijn verloren op het slagveld, maar door een slechte financiële uitgangspositie en haperende logistieke ondersteuning. In plaats van het tactisch vernuft van een krijgsheer waren de beschikbare hoeveelheden geld, haver, voedsel en munitie betere voorspellers voor de afloop van een gewapend conflict. Het formeren, onderhouden en strijd leveren met een grote troepenmacht was in de Napoleontische tijd al een majeure uitdaging, maar is er sindsdien niet eenvoudiger op geworden. De steeds hoogwaardigere en brandstof verslindende wapensystemen, de expeditionaire, mondiale focus van westerse krijgsmachten, het genetwerkte optreden met internationale partners, de toenemende druk op de overheidsfinanciën, de hiermee samenhangende groeiende afhankelijkheid van externe bedrijven voor het leveren van producten en diensten en pooling en sharing overeenkomsten met partnerlanden, en ten slotte, de grote variatie aan inzetmogelijkheden hebben tot allerlei nieuwe logistiek-economische vraagstukken geleid bij militaire inzet. Thema’s als overheidsfinanciën, burden sharing, technologie en asset management, supply chain management, sourcing en life cycle costing vormen het hart van de DSP leerlijn met het beoogde doel de complexe relatie tussen financiën, inzetbaarheid, en militair optreden van de hedendaagse Nederlandse krijgsmacht te ontrafelen. De cursussen van DSP bieden in onderlinge samenhang en gericht op de Nederlandse krijgsmacht een uniek onderwijsprogramma.

De leerlijn DSP start in de basisfase met de cursussen DEL, DOL, DOPR, ACE, en krijgt een logistiek-economische verdieping in de werkveldspecifieke stroom Operationele Logistiek en Defensie-Economie met de cursussen DAM, DAIS, DLSM en DMAC. Met het integrerende topvak SDS wordt de leerlijn afgesloten.

4. MTO (D)

MBW streeft ernaar om de ontwikkeling van wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden op bachelorniveau te waarborgen. Vanaf het begin van de MBW-opleiding wordt verwacht dat studenten zich bekwamen in het – op methodologisch en wetenschappelijk verantwoorde wijze – formuleren, uitwerken en oplossen van vraagstukken en problemen, zowel individueel als in groepsverband. De leerlijn Methoden en Technieken van Onderzoek (MTO) is hiertoe ontwikkeld. In de cursussen MTO 1 t/m 4 ligt de nadruk op de diverse uitgangspunten, methoden en technieken die in bedrijfskundig onderzoek centraal staan. Uiteindelijk komen inhoud en methode bij elkaar in de cursus IP (Integratieproject), waarin in syndicaatsverband en onder begeleiding van een docent-onderzoeker een concreet bedrijfskundig probleem binnen de Nederlandse krijgsmacht wordt onderzocht. Onderzoeks-vaardigheden en de beroepspraktijk komen hier samen. Eveneens wordt vanaf het begin van de wetenschappelijke studie aandacht besteed aan het schriftelijk en mondeling communiceren in Nederlands en Engels. De scriptie aan het einde van de opleiding wordt als de uiteindelijke proeve van bekwaamheid gezien en vormt het sluitstuk van de bacheloropleiding MBW.

5. Communicatieve vaardigheden

Met ingang van het collegejaar 2020-2021 zijn de leerlijnen Communicatieve Vaardigheden Engels (CVE) en Communicatieve Vaardigheden Nederlands (CVN) herzien. De leerlijnen zijn verweven met de cursussen in de Bacheloropleiding via een aantal formatieve en summatieve toetsen op het gebied van academisch schrijven en presenteren. Deze toetsen CVE of CVN zijn onderdeel van de opdrachten in de verschillende cursussen. In de cursusbeschrijvingen in deel 3 van deze studiegids staat vermeld of de betreffende cursus een toetsing CVN of CVE met ondersteuning vanuit het Talencentrum Defensie (TCD) omvat.

Met het TCD is overeengekomen dat in de Gezamenlijke Officiers Opleiding (GOO), Ba periode 1 en 2, tijdens de vakken IMO en IO&V schrijfvaardigheid op het gebied van CVE worden getoetst. In Ba periode 3 vindt toetsing CVN plaats bij het vak MLE. In Ba periode 10 vindt summatieve toetsing CVN plaats bij MIT en in Ba periode 11 formatieve toetsing CVE bij de Engelstalige samenvatting van de Scriptie. Zie onderstaande tabel bij ‘nieuw’.

Voor de ondersteuning vanuit het TCD in de rest van de bacheloropleiding wordt nog nader overleg gevoerd.

Studenten die op grond van hun prestaties behoefte hebben aan begeleiding bij de stijl- en taalaspecten van hun geschreven teksten, kunnen zich altijd tot de docenten van het TCD wenden. Indien nodig kan een 'remedial teaching'-traject worden opgesteld.

3.1.3 De MBW opleiding per fase in vakken uiteengezet

De onderstaande schema’s geven aan welke vakken per fase in de opleiding op het programma staan. Wat de schema’s proberen duidelijk te maken is uit welke vakken de verschillende fases in de opleiding zijn opgebouwd.

Daarnaast geven de schema’s inzicht in de inhoud van de verschillende leerlijnen, ofwel welke vakken onder de noemer van een leerlijnthematiek een onderlinge binding hebben.

GOO (20 EC)

De GOO wordt door alle studenten MBW gevolgd samen met de studenten van alle andere bachelor opleidingen van de FMW.

Basisfase (106 EC)

De basisfase wordt door alle studenten MBW gevolgd. In onderstaand schema verwijzen de vakken met een zwarte rand naar de vakken die onderdeel zijn van de gemeenschappelijke propedeuse. Deze gemeenschappelijke propedeuse wordt door zowel studenten van KW als MBW gevolgd. De gemeenschappelijke propedeuse wordt aan het begin van de basisfase geroosterd en telt uiteindelijk op tot 40 EC. Het schema laat zien dat de vakken van de gemeenschappelijke propedeuse enerzijds een apart onderdeel van de opleiding vormen, maar anderzijds passen in bredere leerlijnen.

Het MBW-specifieke deel van de opleiding start met de Introductie MBW.

Elke inhoudelijke leerlijn (dat wil zeggen minus de leerlijn MTO) eindigt met 1 punt IP (integratieproject). Hiermee wordt gerefereerd aan het feit dat de cursus IP zich richt op praktijk-onderzoeken die inhoudelijk gerelateerd zijn aan een combinatie van de drie leerlijnen om het interdisciplinaire karakter van de opleiding te benadrukken.

Spreek-vaardigheid Formatief Summatief 21/22 22/23 23/24

Ba 1-2 IMO 100 CVE X X (O/V)

Werkveldspecifieke stromen (20 EC)

De werkveldspecifieke stromen worden niet door alle studenten gevolgd. Afhankelijk van hetzij eisen van het werkveld, hetzij persoonlijke keuze, volgen studenten één van de twee werkveldspecifieke stromen (zie hiervoor paragraaf 3.1.4). De studenten kunnen kiezen uit: (1) Leiderschap in Crisisomstandigheden (LCO) of (2) Operationele Logistiek en Defensie-Economie (OLDE).

Synthesefase (34 EC)

De synthesefase wordt weer door alle studenten gevolgd. De leerlijn-integrerende topvakken worden hieronder weergegeven in de kleur die correspondeert met de kleur van leerlijnen zoals ze in de schema’s van de basisfase worden gehanteerd. Het doel van de leerlijn-integrerende topvakken is dat ze inhoudelijk vertrekken vanuit een bepaalde leerlijn, maar over de grenzen van de thematiek kijken naar de inhoud van de andere leerlijnen. Ze zijn dus enerzijds integrerend bedoeld, anderzijds vormen ze het sluitstuk op een leerlijn, wat de ratio is voor het begrip

‘topvak’. Enigszins afwijkend van deze logica is het vak MTO5/IOV, dat zich richt op het schrijven van een onderzoeksvoorstel voor de scriptie. Dit is wel een sluitstuk op een leerlijn omdat de leerlijn MTO alle ingrediënten heeft aangedragen een dergelijk voorstel te kunnen schrijven. Het doel echter om een brug te slaan naar de andere leerlijnen ontbreekt bij dit vak. De tweede uitzondering vormt het vak MIT. Dit vak is enerzijds waardevol omdat het een beschouwelijk, wetenschapstheoretisch karakter heeft. Anderzijds is het om die reden niet exclusief gekoppeld aan een leerlijn en ontleent het juist zijn waarde aan deze niet exclusieve koppeling.

3.1.4 Keuzemogelijkheden voor de werkveldspecifieke stromen MBW

Binnen de werkveldspecifieke stromen is voor studenten van sommige wapens, dienstvakken, functies en korpsen mogelijk om een keuze te maken, terwijl dat voor andere niet mogelijk is. In onderstaande tabellen worden deze keuzemogelijkheden uiteengezet.

Koninklijke Landmacht – keuzemogelijkheden werkveldspecifieke stromen

INF, CAV, ART, VERB LCO, OLDE

LOGISTIEK-MA OLDE

LOGISTIEK-GNK OLDE

LOGISTIEK-B&T OLDE

Koninklijke Marine – keuzemogelijkheden werkveldspecifieke stromen

LOGISTIEKE DIENST OLDE

MARINIERS LCO, OLDE

ZEEDIENST LCO, OLDE

Koninklijke Luchtmacht – keuzemogelijkheden werkveldspecifieke stromen

Koninklijke Marechaussee – keuzemogelijkheden werkveldspcifieke stromen Koninklijke Marechaussee LCO

3.1.5 Opbouw in moeilijkheidsgraad

De MBW-opleiding kent een oplopende moeilijkheidsgraad van cursussen. Daarbij is aangesloten bij een indelingsmodel van de universiteit van Leiden. Zie Tabel 2 voor de omschrijvingen van de niveaus die van toepassing zijn voor een bacheloropleiding.

Tabel 2 u Niveaus voor Bachelor opleidingen

Niveaus: Kenmerken:

Niveau 100

inleidende cursus, voortbouwend op het niveau van het eindexamen VWO.

Onderwijs is gebaseerd op stof in handboek of syllabus, didactisch gestructureerd, met oefenstof en proeftentamens; begeleide werkgroepen; accenten in studiestof en voorbeelden in colleges.

Niveau 200

cursus met inleidend karakter, geen specifieke voorkennis maar wel ervaring met zelfstandig studeren.

Leerboeken of ander onderwijsmateriaal van min of meer inleidend karakter;

colleges bijv. in de vorm van capita selecta, zelfstandige bestudering van de stof wordt voorondersteld.

Niveau 300

cursus voor gevorderden (ingangseis niveau 100 of 200).

Leerboeken, die niet speciaal voor onderwijs hoeven te zijn geschreven;

zelfstandige bestudering van de tentamenstof; bij tentamens zelfstandige toepassing van de leerstof op nieuwe problemen.

Niveau 400

gespecialiseerde cursus (ingangseis niveau 200 of 300).

Naast een tekstboek gebruik van vakliteratuur (wetenschappelijke artikelen);

toetsing (mede) d.m.v. een klein onderzoek, een referaat, of een schriftelijk werkstuk.