• No results found

De oorlogsverklaring tussen Engeland en Transvaal. Na het eerste gevecht op 13 Oktober 1899

Zo is dan 't eerste schot gevallen! Gedreund heeft d' eerste oorlog's knal, Die wis ons Land met bloed en tranen,

En bitter wee vervullen zal.

Die, waar 't geluk zijn woon gevestigd, De welvaart zegen heeft gestrooid, De armoe nu haar smart zal spreiden, In wanhoop's zwarte kleed getooid. De band die oud'ren aan hun kind'ren,

Die echtgenoot en gade bindt, Wordt door de oorlogs-god vertreden,

Die kist slechts in ellende vindt. Dáár, waar nog kortlings liefde heerste,

Gesterkt door trouwe vriendschapsband, Daar loopt de haat nu langs de paden,

En bijt des tweedrachts scherpe tand. D'olijftak van de vreê verbroken,

Wordt nu vertreden in het slijk, En haat en wraakzucht losgelaten,

Maakt mens aan demon tans gelijk. Waar nijverheid en handel bloeide,

En zegen bracht aan iedereen, Zal ras de werkman brood'loos dwalen,

En vliegt de geest des handels heen. Dáár, waar de vruchtb're gaarde bloeide,

De kudde graasde van de boer, Het golvend koren zachtjes wuifde,

Ruist weldra nu het krijgsrumoer. Waar vroeger 't zangkoor in de twijgen,

Bij 't rijzen van de ochtendzon -Haar danklied deed ten Hemel stijgen,

En fluiten duizend, duizend kogels, Van ied're kant o'er 't slagveld heen, En klinkt het kermen der gewonden,

Met stervens roch'len droef dooréén. Daar vallen vaders, broeders, zonen,

En laten weeuw en wezen na, Want d' oorlogsgod scheurt alle banden,

En 't moordend lood kent geen genâ. En ach!... door wie nu al d' ellende?...

Door wie nu vriend- en broedermoord?... Door wie de welvaart dezer landen

Zo wreed verbroken en verstoord? Door hen slechts, vuige mammonslaven!

-Wier hebzucht paal noch perken kent! Die, om meer schatten te vergâren,

Ons land gaan domp'len in ellend. Door hen! .... die wanen dat op aarde,

In Macht hen niemand evenaart, En aldus 't recht met voeten treden,

Trots, dat die daad hun schande baart. Die aan het machtwoord niet geloven,

Dat ‘Recht te doen, een volk verhoogt’, Maar 'n schandmerk brandt op die, door daden,

De zuiv're bron van 't recht verdroogt! Hoevele volken zijn gevallen,

En rijken, groot, te niet gegaan, Doordat zij stout dat woord verkrachtten

En macht steeds boven recht deed gaan. Moet, na een strijd van vijftig jaren

Om recht en vrijheid van bestaan, Een kleine volk voor reuzemachten

Wil Eng'land zó zijn rijk vergroten, Door rechtsverkrachting en geweld? En gaat het als een rover hand'len,

Die meêlij kent, noch tranen telt?... Is dat nu 't volk, dat aan Europa

Steeds lessen in beschaving geeft?... Dat, schoon 't ons Fairplay voor gaat preken,

Zelf weinig er voor over heeft! Is dat het volk, dat heeft tot leuze,

‘Dat eerlikheid in iedre staat Het beste is!’ maar nu die leuze

Met eigen voet vertreden gaat? Is dat het volk, dat zo kan roemen,

Dat het zoveel aan waarheid hecht?... Maar nu de leugen tooit met bloemen,

En 'n doornekroon voor waarheid vlecht!.... Is dat het volk... van vrijheidsminnaars,

Dat alle onderdrukkers haat?...

Maar zelf, nu 't goud en macht wil winnen, Ons vrije volk verdrukken gaat! Is dat het volk... die grote Natie!

Die 't heilig recht zo trouw betracht? Maar nu, verblind door machtsvergroting,

Dat heilig recht zo snood verkracht! Is dat nu 't volk, dat vrede prekend,

Voor 'n nietigheid ten strijde gaat? Traktaten schendt, zijn woord gaat breken

En moord pleegt aan een zwakke staat! Is 't Engels volk dan zó verbasterd?...

Zó van der vad'ren deugd ontaard? Dat het, zijn eer met voeten tredend,

Dat het om ijd'le machtsvertoning,

Tans geen gevoel voor 't recht meer heeft? En met een valse deugd gaat pronken,

Waaraan geen greintje waarheid kleeft! Als 'k alles zo ga overdenken,

Wat Eng'land hier al heeft gedaan, Dan zie 'k 't beeld des Fariseërs

In scherpe trekken voor mij staan. Dan hoor ik luid zijn bede rijzen,

Vol hoogmoed-zucht en valse schijn: ‘Ik dank u Hemel! dat ik beter

Toch ben dan and're mensen zijn!’ O, zal dan Eng'land onverhinderd

Volharden in zijn euveldaân?... En zal het nimmer loon ontvangen,

Voor al het onrecht, hier begaan?... Zal al het bloed, dat weêr zal stromen

In deze ongerechte strijd,

Waar geldzucht heeft de toorts ontstoken, En haat de brandstof toebereid, Zal al 't geschrei van weeuw en wezen,

Beroofd van hulp en steun voortaan, Wijl al hun dierb'ren zijn gevallen

-Vergeefs dan tot de Hemel gaan? En zal de Rechter van daarboven

Die alles weet en hoort en ziet, -Dan niet het onrecht eenmaal straffen,

Dat aan ons kleine volk geschiedt?... Zal 't grote rijk, dat werelddelen

Alreeds bij zijn bezittings telt, Het recht dan hebben om te roven

O neen!... hoe bang ons soms ook 't harte Mag slaan in deze droeve strijd,

Wij weten, dat een elk zal maaien Wat hij gezaaid heeft met der tijd. Want alle onrecht wordt gewroken

Door Hem toch, die de weegschaal houdt Van 't recht; wij zullen stil dus zwijgen,

Want onze zaak is Hem vertrouwd!