‘'t Is waar ook, ik heb u nog de groetenis te doen van een lief kind, dat om zekere
redenen hier
van daan is gezonden. Van Klara van Ommeren,’ zeide hij koel, maar met gedempte
stem.
‘Wat is dat?’ vroeg Mijnheer snel; maar bedaarder, zelfs onverschillig vervolgde
hij: ‘Zij is hier in de buurt, niet waar? - 't Hoeft niet, Hendrik!’ klonk het tot den
knecht, die brommend terugging. ‘Hoe maakt het lieve kind het? Ik verloor haar
sinds een paar weken uit het oog. Waar is ze?’
‘Onder den koop van de hofsteê is het andwoord begrepen.’
‘'t Is wel; 'k heb thands meer dan genoeg van die onbeschofte manieren. Wat
scheelt het mij waar dat kind zich bevindt!’
‘Een mooie meid, een lief bekjen! Komaan, Mijnheer, zoo'n paar oogen heeft je
zeker wel eens meer geld gekost; 't zat in de heele familie. Acht en veertig duizend....’
‘Ik verzoek je heen te gaan.’
‘Toch niet zonder bod, Mijnheer Reaal! Ik wil eens wijzer wezen dan je zelf. U
wilt de boederij koopen en mooi Klaartjen zien.’
‘Nu dan, vijf en dertig duizend gulden.’
‘Dat's dertien duizend te weinig.’
‘'k Zal me eens bedenken en het goed laten opnemen. Het meisjen is....?’
‘Zoodra wij het eens zijn over het goed, zijn we 't over 't meisjen ook - ik geef u
vier en twintig uur bedenktijd.’ Stufken greep zijn hoed,
streek dien glad, maakte een bespottelijke strijkaadje en keerde zich naar de deur.
‘Ik kom op tot veertig duizend.’
‘Dat's acht duizend te weinig.’
‘Loop naar den Satan!’
‘Onderdanige dienaar!’ zei Stufken, werkelijk zeer onderdanig en verdween.
Als Stufken heel onderdanig was, dan voelde hij zich tevreden gestemd. Hij had
dan ook reden dat te zijn. Reaal begreep zeer goed, dat hem de hofsteê paste. Hij zou
nu zeker achter Stufken om met den eigenaar willen onderhandelen, maar dit zou
niet gaan, want Stufken was werkelijk reeds kooper geworden voor vijf en dertig
duizend gulden en zou binnen weinige dagen betalen. Hoe zou hij echter zoo dadelijk
aan het geld komen? Wat hij bezat was in goederen en in voorschotten vastgelegd.
Maar dat alles had het schrandere brein reeds vooraf overwogen en hij zou zich het
noodige fonds verschaffen, zooals hij zich dit reeds meermalen, maar nooit op zulk
een grootsche schaal, verschaft had. Die Kornelis was een kostbare aanwinst: hij en
Hein maakten een schoon geheel uit. Kornelis stelde een blind vertrouwen in zijn
patroon en had hem werkelijk lief. Stufken moest ook zeggen, dat hij 't aan den
jongen verdiende en nam zich voor, hem met Kermis tien gulden als gratifikatie toe
te leggen. Als de jongen zich nu goed hield kreeg hij misschien wel meer.
Thuis gekomen was hij meer dan gewoon vriendelijk jegens hem. Deze, daardoor
aangemoedigd leidde het gesprek op Lize. ‘Nu of nooit!’ dacht hij, de waarschuwing
van het meisjen vergeten of haar niet het gewicht toekennende dat ze zeker wel
verdiende. Hij noemde haar naam. Waarom was die naam Stufken dit oogenblik een
wanklank? Hij herinnerde zich eensklaps de dochter van Baas van Ommeren, een
kind, nagenoeg van den leeftijd van zijn kind! ...
‘U heeft me beloofd me voort te helpen, Mijnheer!’
‘Zeker, maar gehoorzaamheid en eerlijkheid in alles, mijn jongen!’
‘In alles, Mijnheer! Ik heb dus vooruitzicht...’
‘Op een aandeel in mijn zaak, op mijn geheele zaak, maatjen, als... als ik geen
schoonzoon krijg die me aanstaat.’
‘Als ik... die schoonzoon eens mocht worden...’
‘He?’ De verrassing was zoo groot, dat hij zijn zelfbeheersching bijna verloor.
Maar hij herstelde zich; want aan Kornelis' kleur en ontsteltenis merkte hij dat het
hier meer dan een jongelingsdroom gold, dat hier eene werkelijke genegenheid
bestond, die misschien, ja zeker, reeds beandwoord werd. Uilskuiken die hij was!
Dat hij daarvan niet eer iets bespeurd had!
‘Ei zoo! En Lize....? Ze weet er nog niets van?’
‘Alles, Mijnheer!’
‘Zoo zoo. Ik zal er over denken, mijn jongen! Ik heb niets tegen je, dat weet je wel,
maar 't is een zaak van gewicht. Wacht nog wat, hoor! Zeg Lize niet, dat je met me
gesproken hebt. Ik zal eens zien of je dat zwijgen en dus een geheim kunt bewaren.
En nu, maatjen, heb ik een aardig werk voor je. Je kent Jakob Iwema, ook wel
genaamd Steven Iwema, landbouwer te H.’
‘Heel goed, Mijnheer! Maar ik wist niet dat hij ook Steven schreef.’
‘Die man heeft dertig mille noodig.’
‘Dat wil ik wel gelooven; onze Hein ook,’ zeide Kornelis. ‘Bespottelijk!’
‘Hij heeft veertig bunders best weiland liggen in de provincie Utrecht,’ hernam
Stufken strak. ‘Beredder jij eens dat zaakjen waar wat voor je op overschiet. Laat je
ouden patroon een prokuratie op jou opmaken en Iwema doen overkomen om te
teekenen; vóor Jakob, ook genaamd Steven, dat echter doet, wil ik hem nog wel eens
spreken. 't Is de eerste zaak, die je op touw zet. Er zullen er meer volgen. Je ziet wel
dat ik het goed met je voor heb.’
Kornelis knikte bevestigend en haastte zich, eenigzins beschaamd omdat hij weder
In document
H.J. Schimmel, Het gezin van baas Van Ommeren. Deel 1 · dbnl
(pagina 179-183)