• No results found

O onuitsprekelyke rykdom der Goddelyke mildadigheid en zorge, die alleen in dezen enigen onaanzienlyken kleinen Visch door zyn woord enen zo heerlyken zegen

gelegt heeft, dat hy niet slegts zo vele millioenen vreselyke, grote en kleine Visschen

verzadigt en voed, maar daarenboven ook noch vele honderd duizend menschen

gedeeltelyk tot ene aangename spyze verstrekt, en gedeeltelyk door zyn vangst,

toebereiding, verkoping en verzending overvloedig onderhoud en winst verschaft,

en echter niet verdelgt kan worden

g

.

f Maillet in zyne Description de l'Egypte Lettre IX. pag. 25. merkt als iets zonderlings aan,

gelyk het ook is, dat in de maanden december, january en february zich in Egypten by Groot Cairo Haringen vertoonden en lieten vangen; doch nergens anders, noch by Rosette noch

Damiate; ook niet in de Middelandsche zee.

g Om deze grote onerkende weldaat van Godt in een noch heller daglicht te stellen, zal ik by overzetting hierby voegen, 't geen daar van in de nieuwe en kostbare Atlas maretimus &

commercialis, in den jare 1728 in de engelsche tale te London gedrukt, wydlopig gezegt

word, en in het volgende bestaat: Ongeveer in het begin van juny, en volgens verscheide aankondigingen, zowel in de lucht als het water, uit welke de inwoonders van het eiland Schettland (of Hittland) het vermenen te konnen bespeuren, koomt aldaar uit het Noorden een onuitsprekelyke en ongelooflyk grote zwarm of heir Haringen aandringen. De plaats van waar zy komen, en genoegzaam huisvesten, leggen, zetten en zich vermeerderen, is onbekent; doch dat hun getal oneindig groot is, zal welhaast uit het volgende ten genoegen blyken, ofschoon het echter slegts een zwarm uit den stam en een overvloed is, die van een noch groter terug blyvende menigte, by gebrek van ruimte, genoegzaam uitgestoten, en tot het elders zoeken van zyn voedzel en verblyf jaarlyks afgezonden word; ook is het onbekent, of enige van dezelve tot het uitbroeden van nieuwe recruten voor het volgende jaar naar hun vaderland keren, ten minste komen dezelve uit hun vaderland, waar zulks ook wezen mag, zo overvloedig, en vol vruchtbaar kuit, dat men zeggen kan, dat een Visch tien duizend anderen medebrengt. Hun kuit, schieten zy in Zee by Engeland, want gelyk zy vol derwaards komen, zyn zy lange te voren, aleer zy weder van daar scheiden, geheel ledig. Hun getal behoort in waarheid onder de Infinita naturae, dat is, overtreft alle getallen, en wanneer men volgens enige wyze van tekenen daar van spreken wil, kan men niet anders zeggen, dan dat hun getal groter dan dat der sterren aan den Hemel is Zy breken uit ter plaatsen daar de zee genoegzaam op haar breetst is, en de uitbreiding van hun heir kan naar allen schyn zo veel ruimte beslaan, als gantch Groot Brittannien, Yrland mede ingesloten, bevat. Ongetwyffelt moeten zy zeer enge zamen dringen, vermits zy zuidwaarts komen, en zich genootzaakt vinden, tusschen de kusten van Groenland en de Noord-kaap door te boren, welke streek voor hun slegts een enge straat is, ofschoon dezelve op de vlakte van den aardkloot ene wyte van 200 mylen (leagues) uitmaakt. Wanneer zy zich verder benedenwaards begeven, en hunne talloze scholen door de in den weg leggende groot-brittannische eilanden (die zy vermoedelyk aan de gronden en ondiepten der Noord-zee, welke ongetwyffelt niet veel anders dan de oppervlakte gestelt zyn, gewaar worden) ene scheiding ondergaan, moeten zy zich noodwendig in twe gelyke of ongelyke delen verdelen. Het een dier delen wend zich westlyk of zuidwestlyk, laat Schettland en de orcadische eilanden ter linker zyde, en begeeft zich naar Yrland, alwaar het zich weder splist; zulks dat een tak zich aan de brittannische eilanden houdende, zuidelyk nederwaards door het kanaal van St. George of het yrlandsche kanaal streek houd, en tusschen Engeland en Yrland nederwaards in de Savern-zee valt, alwaar het

weder by zyne te voren verlaten vrienden koomt; terwyl het twede gedeelte, by gebrek van ruimte, zich westlyk en zuid-westlyk zwenkt, door de yrlandsche- en West-zee nederwaards schiet, steeds langs de kusten blyvende, het zuidstrand van Yrland omtrekt, en, door ene kleine wending naar het zuidoost, zyn gezelschap, 't geen, gelyk gezegt is, door het yrlandsch kanaal nederwaards afgezakt is, wederom ontmoet.

De twede arm der eerste grote in het Noorden voorgevallen verdeling, welke zich een weinig tegen het oost- en zuidoost wend, valt nederwaards in de duitsche of Noord-zee, en streeft in een gestadige houding de groot-brittannische kusten, Schettland en voorts de kaap van Bucanefs en de kusten, van Aberdeen voorby, vult onder weg met zyne ontelbare menigte alle zeeboezems, bayen, rivieren enz. niet anders, dan of hy van de hand des Allerhoogsten geleid en bestierd wierd, om den nooddruftigen ten spyze, en den koopman ten voordeligen handel te moeten verstrekken. Vervolgens wend hy zich iets zuidelyks, streeft voorby Dumbar, en word, na enen omzwaay om den hogen oever van St. Tabbs en Berwick genomen, en de diepten gekozen te hebben, eerst weder by Scarborough gezien, en in een dikken hoop niet eerder, dan op de yarmoutsche banken by Engeland vernomen, van waar hy naar den mond der Theems, en voorts door het brittannische kanaal zynen weg neemt, doch verder niet meer gezien word.

Om nu weder tot de Haringvangst te komen, zo heten de HOLLANDERSdezelve allereerst by Schettland (dat is Hittland) met ongevaar 1000 of 1500 buizen welkoom (waar van de byzondere omstandigheden nader, en zoveel ik door naarstig navragen heb konnen ervaren, hier voren bladz. 45. en volgende bereids bygebragt zyn).

Zodra de Haring by Schotland aangekomen is, en door zyne uitbreiding over alle zanden en banken, zich alle havens, bayen en boezems aanbied, verzuimen de Schotten niet, denzelven in grote menigte te vangen, te bereiden, in te zouten en naar enerly marktplaatsen met de Hollanders te verzenden, waarin zy, vermits de Hollanders denzelven eerst te huis moeten brengen en herpakken, dezen dikwerf voorkomen, en ook met hun tot een evengelyken prys verkopen. Na dat de Schotten aan de noordzyde van de Tay in zulker voegen met hunne vangst gereed zyn, verschynen de visschers boten uit Dumbar enz. onder dezelve, en doen mede daaruit menig een ryken trek, die zy naar Edinburg en andere grote steden te land brengen, en daarmede dat koningryk ten delen versch bedienen; doch er ten delen

Red-Herring, dat is gerookten Haring, op de yarmouthsche wyze, van maken. Wanneer dan

eindelyk de Haring, gelyk hier boven gezegt is, by Yarmouth weder te voorschyn koomt, en zich, om zyn voedzel te zoeken, over de zandbanken verspreid, word hy in ene

verwonderenswaardige menigte, zowel door de Engelschen als Hollanders en Franschen gevist, onder welke die van Yarmouth alleen jaarlyks ontrent 50000 tonnen vangen, en tot

Red-Herring toebereiden, die in hunne stad en de naastaangrenzende graafschappen verbruikt

word. Van hier ontwyken gedurende de visschery grote zwarmen, die naar den mond der Theems trekken, en aldaar door de visscherssmakken uit London, Foulkstone, Dover, Sandwich enz. zowel voor de stad London, en andere aan dezelve rivier leggende steden, als voor de kusten van Kent en Sussex gevangen worden, terwyl de HOLLANDERSten twedenmaal hunne buizen uitreden, en beneffens de FRANSCHEN, BRABANDERS, VLISSINGERSen anderen de uitterste yarmouthsche banken bevisschen. Eindelyk vervalt de Haring in de enge zee, alwaar de FRANSCHENvan de ene en de WESTENGELSCHENvan de andere zyde hem weder te gemoet komen, waarna hy schiet, en verder niet gezien noch geacht word.

Aan de andere zyde van Groot-brittannien gaat het dien armen visch geen hair beter. De kooplieden van Glasgow, Aire, Galloway enz. gelyk ook die van Londonderry, Belfast, Carrickfergus, Dublin enz. gaan aldaar op hem los, en die van Lewes en de westlyke eilanden laten hem geen rust, tot hy dat kanaal, als genoegzaam door de spitsroede lopende,

nederwaards doorvliedende, de Savern-zee bereikt, alwaar hy op nieuw door de engelsche kooplieden van Devonshire aangetast, en van Minhead tot Barnstapel, Beddiford enz. westwaards tot aan de steden der noordkust van Cornwal vervolgt word, die van hem, behalven 't geen binnen 's lands verteert word, vele 1000 tonnen vol inzouten, en naar Spanje en de Middelandsche zee verzenden, 't geen hem ook van de kooplieden in Pembrock enz. en op de gantsche kust van South-wales wedervaart, waarop hy, alsdan zettende, niet verder vervolgt word, maar zich in de diepte tot zyn gezelschap begeeft, en niet weder te voorschyn koomt. Waar hy voorts blyft, en of hy weder naar het Noorden keert, dan in de grondeloze diepte der West-zee den groten Zeevisschen ten deel word, of wat hem voorts bejegenen mag, is t'enemaal onbekent. Doch by zo verre iemand mochte vermoeden, dat te dezer tyd de Haring zo goed als weggevangen of uitgedelgt zoude konnen zyn, is het tegendeel terstond uit de

vermenen zoude, dat het veelvuldig geleden verlies geenzints te bespeuren is; ondertusschen zyn enige van gevoelen, dat het getal, 't geen alle de visschers van Europa van hun onderweg gevangen hebben, tegen hunne eerste uit het Noorden afkomend heir zoveel als één tegen een millioen te rekenen zy; waarby daarenboven zeer gelooflyk is, dat de verschrikkelyk vele en grote roofvisschen, als Vinvisschen, Bruinvisschen, Zeehonden en diergelyke van hun noch een veel groter menigte, dan alle de reedsgenoemde Visschers verslinden.

Op de kusten van Noord-America word de Haring mede gevonden, doch geenzints by zo grote hopen, als in Europa; ook word hy verder zuidlyk niet dan aan de vloed van Carolina gezien. Of deze een gedeelte van de aanvangelyke zeer grote zwarm zy, die by de eerste aankomst op de groenlandsche kusten, in plaats van met het overig gezelschap zuidoostelyk te gaan, veelligt naar de noordwestlyke kusten van America afgeweken is, dan of hy de rest van gene zy, die, gelyk gezegt is, het kanaal van Engeland doorwandelt heeft, is niet te zeggen. Nochtans is bekend, dat de Haring, ten minsten in een merkelyk getal, in gene zuidlyke ryken, als Spanje, Portugal of de zuidlyke delen van Vrankryk, zomin als op de kusten aan den Oceaan, in de Middelandsche zee, noch ook op de africaansche kusten gezien worden, juist als of het dien visch verboden ware, zich derwaards te begeven, op dat die landen daar van uit Engeland voorzien zouden worden; weshalven dan ook de kooplieden van Devonshire en Cornwal denzelven op ene byzondere wyze doorPAKKENenPERSSEN

toeberyden, en naar Spanje, Venetiё, Livorno en andere oorden van Italiё in grote menigte verzenden, gelyk in de aangetoge Atlas Marit. p. 104 te lezen is.

Tot klaarder bevatting van het thans bygebragte kan ik niet onaangeroert laten, hoedanig de Engelschen den zogenaamden REDHERRING, dat is roden Haring, naar de bruine verwe, die hy door denROOKbekoomt, gelyk den ingezoutenWITTENHARING, naar zyne natuurlyke zilver verwe, die hy behoud, benoemen, en denzelven op de volgende wyze te Yarmouth vervaardigen; namelyk, dat men hem (zo dra een boot vol gevangen is) te lande brengt, en, na dat de kiewen en het ingewand uitgesneden zyn, met spaansch zout wel gezouten, in tonnen werpt, en enige malen doorroert; dat men hem, na dat hy 16 of ten hoogsten 24 uren

er in gestaan heeft, weder uitneemt, met water afspoelt, en in enige daar toe gemaakte grote hutten op stokken over lange latten hangt; dat men daar onder een vuur van zeer kort gespleten hout maakt, en het alle vier uren op nieuw aansteekt, op dat hy dus, vermits alles dicht en de ingang gesloten is, geheel doorroken zoude, en dat men eindelyk de te verzendene zes weken daarin laat hangen, en als dan in tonnen pakt (Vid. Latius Willughby Hist. Pisc p. 220.) Nadien ook in den aangetogen Atlas Maritimus alleg. loc. een omstandig en tot myn oogmerk niet ondienstig bericht van de voordelige groot-brittannische visschery der SARDYNEN, of, zo zy die Visschen zelven noemen, Pilchards, gevonden word, zal ik my de moeite niet laten verdrieten, het merkwaardigste uit te trekken, en vertaalt hier te laten volgen. Die Visschen vertonen zich voornamelyk op de kusten der beide westlyke graafschappen Devon en Cornwal, en brengen dezelve meer voordeel toe, dan enige andere zeevisch. Hunne eigentlyke tyd duurt van het begin van augustus tot allerheiligen, of den eersten november. Men geeft voor, dat zy een klein vischje, Britt genaamt, vervolgen, en daar door in de monden der rivieren en havens geraken. Zy komen met den vloed, en zwemmen zo na aan het oppervlak des waters, dat men hunne komst reeds van verre door het gewemel van het water gewaar kan worden. Men vangt dezelve op twederly wyzen, weshalven hunne visschers gedeeltelyk DROVERS, gedeeltelyk SAYNERSheten. De DROVERSpassen op den groten zwarm, als dezelve in de monden der rivieren en de havens koomt, en ontfangen hem met wyde vierkante dwars tegen den stroom der vloed uitgezette netten, waar door wel van den dikken hoop vele ter zyden en boven over ontkomen, doch alles, wat tegen het net stoot, verstrikt en gevangen word. De SAYNERSvisschen in de open zee, en klagen steeds over de anderen, dat zy de visschery bederven, aangemerkt hunne bewegende netten zeer weinig vangen, en genoegzaam den zwarm breken, verstroyen en van het strand verdryven, waar by noch komen zoude, dat hun vangst geen goede koopmanswaren geeft, vermits de Visch, door het gezwind ophalen en trekken uit de enge mazen der netten, gequetst word.

SAYNheet een groot net, 't geen niet anders, dan die op de rivieren gebruikt worden, gemaakt, doch veel langer is, invoegen, daar deze slegts 30 tot 40 vademen lang zyn, zodanig een zeenet menigmaal zich tot 5 a 600 vademen uitstrekt. Dezelve worden door drie of vier wyde boten, waar van ieder ten minste met zes mannen bezet is, bestiert. De boten begeven zich met de netten in zee, en trekken dezelve naar de plaats, alwaar zy de togt der Visschen

60

+

Kabeljauw.

§. LV.

+