• No results found

ontwikkelingen in natuurkwaliteit

In document Natuurbalans 2007 (pagina 84-88)

deeL I MaatSChappeLIjke oNtwIkkeLINgeN eN draagVLak

3 BetrokkeNheId eN draagVLak

5.1 ontwikkelingen in natuurkwaliteit

• De kwaliteit van natuurgebieden is hoog in vergelijking met het agrarisch en stedelijk gebied. Toch zijn er ook soorten die afhankelijk zijn van het agrarisch of stedelijk ge- bied.

• De natuurkwaliteit van natuurgebieden verschilt per natuurtype. De gemiddelde trend van deze kwaliteit is in de periode 1990-2005 positief voor duinen en moeras, en nega- tief voor bos, heide en grasland.

Het begrip ‘natuurkwaliteit’ kan op verschillende manieren worden uitgelegd. vaak wordt gedacht aan rijkdom aan soorten en ecosystemen. Maar het kan ook gaan om natuurkwaliteit die belangrijk is voor hoe mensen het landschap beleven zoals de aan- wezigheid van akkerbloemen en weidevogels. omdat niet alle soorten kunnen wor- den gevolgd, wordt in deze paragraaf de natuurkwaliteit meestal afgemeten aan het voorkomen van soorten planten en dieren die zeldzaam zijn en kenmerkend zijn voor een bepaald type natuur: de zogenoemde doelsoorten (Bal et al., 2001). over vaatplan- ten, broedvogels en dagvlinders is voldoende informatie beschikbaar om uitspraken te doen over verspreiding en trends. Daarom zijn uitspraken over natuurkwaliteit in deze paragraaf gebaseerd op de informatie over deze soortgroepen. Soms is dit aangevuld met informatie over andere soortgroepen, zoals zoogdieren.

Meeste doelsoorten in natuurgebieden, ook stad en agrarisch gebied belangrijk

Zeldzame en bedreigde soorten zijn grotendeels geconcentreerd in de natuurgebie- den. Buiten de natuurgebieden - in het stedelijk gebied en agrarisch gebied - worden veel minder doelsoorten aangetroffen (zie Figuur 5.1).

Enkele doelsoorten hebben hun zwaartepunt echter juist in stedelijk of agrarisch ge- bied. voor de stedelijke omgeving gaat het bijvoorbeeld om plantensoorten die voor- komen op stenige bodems zoals muurvarens, en om zoogdiersoorten zoals de gewone dwergvleermuis. Daarnaast hebben dagvlindersoorten als iepenpage, koninginnen- page en sleedoornpage een duidelijke binding met het stedelijk gebied. Het donker pimpernelblauwtje, een vlindersoort, komt relatief vaak voor in weg- of spoorbermen en niet meer in natuurgebieden. voor soorten als grauwe kiekendief, hamster en veldspitsmuis, en weidevogels als tureluur en grutto is vooral het agrarisch gebied

belangrijk. Daarnaast is het agrarisch gebied van betekenis voor trekkende watervo- gels (in het bijzonder ganzen). Wel past hierbij de kanttekening dat veel soorten niet voldoende hebben aan agrarisch gebied of stedelijk gebied alleen, maar dat ze ook natuurgebieden nodig hebben. Zo zoeken ganzen voedsel op landbouwgronden, maar overnachten en broeden zij in natuurgebieden.

Stad Agrarisch Natuur

0 20 40 60 80

100 Index (volledige aanwezigheid=100)

Aanwezigheid doelsoorten 2000 - 2005

Figuur 5.1 De meeste doelsoorten komen voornamelijk in natuurgebieden voor, het stedelijk en agrarisch gebied zijn voor minder doelsoorten het belangrijkste leefgebied. (Bron: FLORON; SOVON; Vlinderstichting; VZZ)

De gewone dwergvleermuis komt meer voor in een stedelijke leefomgeving dan in natuurgebied of agrarisch gebied. (Foto: Stephen Dalton, Foto Natura)

maar weinig doelsoorten voor.

Niet alleen de huidige natuurkwaliteit verschilt per type natuur, ook de trend van deze kwaliteit (zie Tabel 5.3). De balans van deze trend in natuurkwaliteit valt voor duin en moeras positief uit en voor bos, heide en grasland negatief. De boodschap over veran- deringen in natuurkwaliteit is echter vooral een verhaal van plussen en minnen. Positief zijn de ontwikkelingen in de vegetatie van bijvoorbeeld bos en heide. Beheer gericht om vergrassing van heide tegen te gaan, heeft zijn vruchten afgeworpen (MNP, 2007b). Door minder kap zijn de Nederlandse bossen ouder geworden en bevatten

Figuur 5.2 De aanwezigheid van doelsoorten verschilt per natuurtype. In een groot deel van de Nederlandse zandverstuivingen komen veel doelsoorten voor. In droog schraalgrasland en bloem- rijk grasland komen nog relatief weinig doelsoorten voor.

Moeras Nat schraalgrasland Nat (matig voedselrijk) grasland Droog schraalgrasland Droog duingrasland en struweel Kalkgrasland Bloemrijk grasland Zilt grasland en kwelder Natte heide en hoogveen Droge heide Zandverstuiving Bos van laagveen en klei Bos van arme gronden Bos van rijke gronden Bos van bron en beek

0 20 40 60 80 100

% areaal % doelsoorten aanwezig ten opzichte van totaal

Minder dan 5 5-15 15-25 Meer dan 25

steeds meer dood hout. Deze veranderingen in vegetatie zijn ook terug te zien in ver- anderingen in flora en fauna. In heide komen in de periode van 2000-2005 per gebied meer kenmerkende en zeldzame plantensoorten voor dan in de negentiger jaren. Het gaat dan om toename van planten die groeien in de jonge heiden. In bos, moeras en duin hebben vooral de vogels geprofiteerd van het nieuwe beheer. Het aantal doel- soorten vogels, dat kenmerkend is voor bossen, laat een toename zien (MNP, 2007b). Het gaat dan vooral om holenbroeders zoals spechten. ook in moeras en duin is het aantal vogels dat bij de houtige begroeïng hoort sterk toegenomen. Het gaat bijvoor- beeld om de blauwborst, sprinkhaanzanger en tjiftjaf.

Negatieve ontwikkelingen hebben toch de overhand voor bos, heide en grasland. Zo hebben dagvlinders en veel broedvogels (nog) niet kunnen profiteren van de afname van vergrassing van de heide. Soorten die afhankelijk zijn van open gedeelten van de heide en stuifzanden, zoals de duinpieper, tapuit en het heideblauwtje, vertonen een negatieve trend. Datzelfde geldt voor plantensoorten die afhankelijk zijn van oudere heiden. ook in bossen profiteren niet alle soorten in gelijke mate. Bosvogels zoals de gekraagde roodstaart of de fluiter worden in meer bossen aangetroffen, maar de dicht- heid van deze soorten neemt gemiddeld nog steeds af. De trend van aantallen en dicht- heden is voor dagvlinders ook voor bossen veelal negatief.

Tabel 5.3 De trend van natuurkwaliteit in de afgelopen vijftien jaar verschilt per natuurtype. De kwaliteit van moeras en duingebieden neemt toe. De dichtheid van een aantal doelsoorten neemt echter nog steeds af. De trends zijn gebaseerd op landelijke trends van doelsoorten. (Bron: Netwerk Ecologische Monitoring; Landelijk Meetnet Flora en Landelijke Vegetatie Database)

Natuurtype Trend

Moeras Grasland

Duin / struweel Legenda

Heide / zandverstuiving Afname

In document Natuurbalans 2007 (pagina 84-88)