• No results found

Ten onrechte overweegt de rechtbank in de tweede en laatste alinea op pagina 6 en doorlopend in de eerste alinsa op pagina 7 van de bestreden

uitspraak:

9.MEI. 2008 16:25 6C-PV ZWOLLE NR. 9753 P. 4

'De rechtbank steh vut du verweerder ter uitvoering van dt voornoemde uiuprukvao de ABRS verwijst naar het al gemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van31 januari 2007. Kaarde maningvan verweerder Is de gewijzigde omstandigheid gelegen In hei Cell d« er geen aanwijzingen zijn du personen enkel vanwege bun voormalige banden met hef

communistische regia« In het huidige Afghanistan een reaal risico lopen op schending van artikel 3 EVRM.'

en

"De rechtbank constateert dat het verschil in de pauagu van de vorengenoemde ambtsberichten betrekking heeft op het gegeven dai veel ex-communisten nu werkzaam zQn bij de overheid. Dit neemt echter niet wegdatuiide drie aangehaalde ambtsbeömten blijkt dat de

ea-comraunbten een risicogroep voor wat betreft een mogelijk* schending van het bepaalde In artikel 3 van bet EVRM blijven. Kaar het oordatl van de rechtbank zijn de ambaberictireo in de kern immers nier veranderd, nu ook in bet ambabericht van januari 2007 met betrekking tot de positie van de ex-communuien wordt aangaf even dat. alhoewel zq van de zijde van de regering niets te »rezen hebben, zij mogaUjk toch een risico lopen

slachtoffer re worden van meruenrechtenichendmgen ab zij geen bescherming genieten van invloedrijke tactiel of stammen.' Grief2

3.2 Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 3 op pagina 7 van de bestreden uitspraak:

'Gelet op het vorengaande ü verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet In geslaagd om thana voldoende te motiveren dat or sprake ïi van gewijzigde omstandigheden, die maken dit het niet aannemelijk is dat uitzetting van eiser naar Afghanistan zou kunnen leiden, tot schending van bet bepaalde in artikel 3 van hei EVB14. Nu door verweerder derhalve onvoldoende uitvoering U gegeven aan de voornoemde uitspraak van de ABRS Heeft «r een motfveringsgsbrek «on het thans bestreden besluie en komt h a om die reden voor vernietiging in aanmerking.*

3.3 Op de hiervoor genoemde en bestreden overwegingen van de rechtbank berust de rechtsoverweging In de dezde alinea op pagina 7 van de uitspraak.

Gegrondbevlnding van de hiervoor geformuleerde grieven tast ook de geldigheid van deze rechtsoverweging aan.

4 ToeJlcittmg op de grieven

Ad mfyg*. \ en 2

4.1 Gelet op de samenhang zullen deze grieven gezamenlijk worden besproken.

4.2 Het besluit van 12 november 2007 betreft de vf erde beslissing op het bezwaarschrift van l februari 2000. Bij besluit van 25 februari 2004, heeft de Staatssecretaris (voor zover thana relevant) zf ch op bet standpunt gesteld dat niet valt uit te sluheo dat verweerder bij terugkeer naar Afghanistan onder de huidige onmandightden een re Bel risico loopt te zullen worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling, maar hem ingevolge artikel 3.107, eerste lid van het Vb geen verblijfsver-gunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van onderdeel b van het eerste Ud van artikel 29 van de Vw verleend.

43 Nadat deze beschikking bij uitspraak van 1 juli 2005 door de rechtbank VGravenhage, zitting houdende te Zutphen. Is vernietigd heeft de Staatssecretaris, bljbefihut van 30 december2005, geoordeeld dat ' verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar

Afghanistan een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door

n a - n c ; _ ? n f t f t i C: 50 + 3 ! SfiARfll Rftfl 9 5 ^ P . 0 0 4

9.HEI. 2008 16:25 GC-PV ZWOLLE NR. 9/b3 V

artikel S van het EVRM verboden behandeling. Bij uitspraak van 6 oktober 2005 is het hiertegen door verweerder Ingediende beroepschrift ongegrond verklaard, welke uitspraak echter in hoger beroep door uw Afdeling is vernietigd.

4.4 Zoals uw A/deling in deze uitspraak van 11 april 2007 heeft geoordeeld, is in het besluit van 30 december 2005 weliswaar uiteengezet dat en waarom verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt d u ten aanzien van hem persoonlijk bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een situatie als bedoeld in ardkcl 3 van het EVRM, maar heeft de Staatssecretaris evenwel nagelaten te vermelden in welk oplicht hij daarbij is teruggekomen van zijn eerdere standpunt dat wel sprake was van zodanige situatie en of.

zo Ja, tn hoeverre gewijzigde omstandigheden een rol hebben gespeeld, 4.5 Nu de Staatssecretaris in het besluit van 12 november 2007 (anden&a&I)

heeft geoordeeld dat verweerder persoonlijk bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel riiico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. stond, in het licht van het tegen dit besluit ingediende beroepschrift, aan de rechtbank ter beoordeling of door de Staatssecretaris voldoende uitleg Is gegeven aan de wijziging van het standpunt een aanzien van artikel 3 EVRM.

4.6 Naar het oordeel van de Staatssecretaris beert de rechtbank in de

aangevallen uitspraak miskend dat de wijziging van h«c standpunt v u de Staatssecretaris aangaande het risico dat verweerder loopt bij terugkeer naar Afghanistan, voldoende feitelijk Is onderbouwd. Ter adstructie van dit standpunt is In het besluit, anders dan de rechtbank ten onrechte kennelijk meent, niet slechts verwezen naar de informatie uit het ambtsbericht van januari 2007'. De Staatssecretaris heeft haar standpunt tevens onderbouwd door daarbij de vetklaringen van verweerder zelf te betrekken over wat hij vreest bij terugkeer. Zulks blijkt reeds aanstonds uit de vijfde alinea op pagina 2 van het besluit:

'Op grond «in hotseen betrokkene djderw d« geboren van 21 oktober 2003 en LS juni 2007 verkk&rd heeft, tn combinatie met hetgeen overig*«

bekend Is over de huidige motde In Afghanistan wordt overwogen dai er sinds het besluit op bezwaar v u 25 fibruarl 2004 feiten en omstandig' beden omtrent zijn terugkeer naar zijn Und bekend zijn geworden die als nieuw« tltmaatee in de beoordehngvin wtiJcelS EVRM in dei» zaakzffn aan te merken."

Uit doze passage blijkt niet alleen dat de Staatssecretaris van oordeel ia dat er sprake is van nieuwe, gewijzigde feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van artikel 3 EVRM. maar daarbij is tevens aangegeven op welke bronnen dit standpunt gebaseerd is. Vervolgens is in het besluit nader uitgewerkt en gemotiveerd dat en waarom schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer op grond daarvan niet (langer] aannemelijk ia.

Met betrekking daartoe ia het volgende van belang.

4.7 Bij haar beoordeling heeft de rechtbank geen of onvoldoende betekenis gehecht aan de algemene informatie die ten grondslag Hgt aan het besluit van 12 november 2007, zulks afgezet tegen de algemene informatie, of beter gezegd, het gebrek daaraan, die heeft geleid tot het besluit van 25 februari 200*. Anders dan bfj het aan de rechtbank voorliggende beahüt van 12 november 2007, kon de Staatssecretaris hij de beoordeling van het risico dat

Ha algemene mbttbcrioht *w bet Mfabuife v u Buitenlandse Zaken inzake Aifeh&msBn, kenmerk DPV/AM-424A6VM2099.

9.MEI. 2008 16:25 GC-PV ZWOLLE

NK. V / 5 J f. O

Verweerder zou lopen bij zijn terugkeer naar Afghanistan ten rijde van het besluit van 25 februari 2004 niet uitsluiten dat hij onder die omstandig-heden het slachtoffer zou worden van een bij artikel 3 EVRM verboden handeling. Uit het ambtsbericht van Januari 2007 komt evenwel duidelijker dun in de voorgaande ambtsberichten nur voren dat ex-communisten en personen die met het communistische regime geassocieerd werden, tb zodanig niet te vrezen hebben. Dit heeft de rechtbank miskend.

4.8 De rechtbank lijkt bovendien ab uitgangspunt te hanteren dat. nu ex-communisten een risicogroep blijven voor wat betreft mogelijke schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer, de Staatssecretaris reeds om die reden niet kan terugkomen van haar eerdere oordeel in dit kader, als weergegeven Ln het besluit van 25 februari 2004. Daarmee gaat zij echter ten onrechte voorbij aan de omstandigheid dat er ingevolge het toepasselijk beleid geen redenen zijn om aan re nemen dat personen enkelom banden met

voormalige regimes een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM.

Met andere woorden: de verklaringen van de betrokken vreemdeling en de geloofwaardigheid daarvan zijn van belang voor de beoordeling van het risico bij terugkeer. Immers, de behandeling die leden van deze groep In Afghanistan ten deel volt, verschilt vin geval tot geval Daarbij spelen meerdere factoren een rol die blijkens het ambtsbericht nadrukkelijk.

persoonsgebonden zijn. Gelet op deze diversiteit valt niet in te zien waarom van een vreemdeling die tot deze groep behoort niet zou kunnen worden verwacht dat hij aannemelijk maakt dar iprake is vin specifieke individuele kenmerken fspecial distinguishing feature*"), waaruit een reëel risico op een behandeling m strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden.

4.9 De rechtbank heeft voorts, In het licht van voorgaande, ten onrechte niet in