• No results found

T3 6 maanden na de reis F η2p M SD M SD M SD Lineair Kwadratisch Behoeftebevrediging 3.90 .55 4.31 .43 4.26 ,55 18.40*** 10.83*** .24 Autonomiebevrediging 3.86 .67 4.38 .50 4.30 .70 26.81*** 21.89*** .35 Competentiebevrediging 3.73 .64 4.07 .64 3.99 .70 5.16* 5.57* .10 Verbondenheidbevrediging 4.29 .67 4.48 .50 4.50 .57 5.32* .73 .05 Behoeftefrustratie 2.26 .73 1.53 .44 1.72 .58 37.97*** 31.35*** .43 Autonomiefrustratie 2.30 .91 1.36 .54 1.70 .61 25.40*** 33.10*** .39 Competentiefrustratie 2.56 .90 1.92 .84 1.98 .85 27.79*** 7.66** .25 Verbondenheidfrustratie 1.90 .72 1.33 .40 1.47 .64 18.35*** 14.94** .26

37 Figuur 3. Visuele voorstelling van de veranderingen in behoeftebevrediging en -frustratie over drie

meetmomenten.

De Rol van Persoonlijkheid en Kwaliteit van Motivatie voor Deelname in de Voorspelling van Verschuivingen in Behoefte-ervaringen

Tot slot werd het verband van persoonlijkheid en kwaliteit van motivatie voor deelname met behoefte- ervaringen nagegaan. Dit gebeurde aan de hand van verschillende lineaire regressieanalyses, waarbij opnieuw een subset van de steekproef gebruikt werd waarvoor alle drie de meetmomenten beschikbaar waren (n = 47). Vooreerst werden twee variabelen aangemaakt die de verschuiving in respectievelijk behoeftebevrediging en -frustratie weergeven. Dit werd gedaan door verschilscores te berekenen, waarbij de score voor behoeftebevrediging zes maanden na de reis (T3) werd verminderd met de score voor behoeftebevrediging voor de reis (T1). Hetzelfde werd gedaan voor behoeftefrustratie. Een positieve score betekent dan dat, respectievelijk, de ervaren behoeftebevrediging of -frustratie is toegenomen na de reis ten opzichte van voor de reis, terwijl een negatieve score betekent dat deze is afgenomen van T1 naar T3.

Om de rol van persoonlijkheid na te gaan werden twee linaire regressies uitgevoerd met de vijf persoonlijkheidsdimensies als onafhankelijk variabele en het verschil in ervaren behoeftebevrediging en - frustratie, respectievelijk, als afhankelijke variabele. Aangezien de variantieanalyses geen significante verschillen tussen groepen aantoonden met betrekking tot persoonlijkheid (zie paragraaf 2), werden er geen controlevariabelen opgenomen. De resultaten worden gerapporteerd in Tabel 8. Door de vijf

1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 T 1 T 2 T 3 S C H A A LG E M ID D E LD E Behoeftebevrediging Behoeftefrustratie

38 persoonlijkheidsdimensies in één model te onderzoeken, werd gecontroleerd voor hun onderlinge samenhang. Voor behoeftebevrediging werden geen significante verbanden gevonden. Dit impliceert dat persoonlijkheid geen goede voorspeller was voor veranderingen in behoeftebevrediging. Op vlak van veranderingen in behoeftefrustratie bleek Neuroticisme een unieke voorspeller te zijn [β = -.34, p<.05]. Deze bevinding impliceert dat hogere scores op Neuroticisme samen gingen met een mindere afname in behoeftefrustratie van T1 naar T3.

Wat betreft de predictieve rol van kwaliteit van motivatie voor deelname werden opnieuw twee regressieanalyses uitgevoerd. De vier types regulatie (intrinsieke motivatie, geïdentificeerde regulatie, geïntrojecteerde regulatie en externe regulatie) en amotivatie werden opgenomen als onafhankelijke variabelen, waarbij het verschil in ervaren behoeftebevrediging en -frustratie, respectievelijk, als afhankelijke variabelen werden beschouwd. In deze analyse werd de mate van hulpbehoevendheid als controlevariabele opgenomen (stap 1). Nadien werden de regulaties en amotivatie ingevoerd (stap 2). Door deze variabelen in één model te onderzoeken, werd gecontroleerd voor hun onderlinge samenhang. Geen enkele variabele bleek een significante voorspeller van de verandering in behoeftebevrediging. Kwaliteit van motivatie voor deelname bleek aldus geen significant aandeel van de variantie in veranderingen in behoeftebevrediging te voorspellen. Wanneer behoeftefrustratie als afhankelijke variabele werd opgenomen, bleek geïdentificeerde regulatie wel een unieke voorspeller van veranderingen [β = -.60, p<.05]. Hoge scores op geïdentificeerde regulatie gingen dus samen een minder grote afname in behoeftefrustratie van T1 naar T3.

39 Tabel 8. Multipele regressieanalyse met persoonlijkheid en motivatie voor deelname als predictoren van veranderingen in behoefte-ervaringen (n = 47). Δ Behoeftebevrediging Δ Behoeftefrustratie t p β F p ΔR2 t p β F p ΔR2 Persoonlijkheid Model 1 .26 .94 .03 1.56 .19 .16 Extraversie -.15 .88 - .03 .28 .78 .05 Vriendelijkheid .41 .68 .08 -.07 .95 -.01 Openheid .06 .96 .01 1.00 .32 .16 Neuroticisme .68 .50 .11 -2.34 .02 -.34* Consciëntieusheid -.88 .39 - .14 -.72 .48 -.11 Motivatie voor deelname

Model 1 .36 .55 .01 1.49 .23 .03 Mate van hulpbehoevendheid -.60 .55 - .09 1.22 .23 .18 Model 2 .63 .70 .08 1.74 .14 .18 Mate van hulpbehoevendheid -.74 .47 - .12 .80 .43 .12 Intrinsieke motivatie -.91 .37 - .23 1.36 .18 .31 Geïdentificeerde regulatie .38 .71. .09 -2.77 .01 -.60* Geïntrojecteerde regulatie -1.2 .24 - .24 .00 1.00 .00 Externe regulatie .09 .81 .09 -1.02 .32 -.35 Amotivatie -.17 .60 - .17 .85 .40 .26 Noot. *p <.05.

40

Discussie

Personen met een fysieke beperking zijn een niet te verwaarlozen groep binnen de Vlaamse bevolking die regelmatig voor uitdagingen komen te staan waar personen zonder beperking niet mee te kampen krijgen. Zij lopen daardoor een verhoogd risico op een verminderd welbevinden (e.g. Teasdale & Engberg, 2005). Hoewel de druk op deze groep hoog is en het bestaan van ondersteunende initiatieven beperkt, werd tot op heden in Europa weinig formeel wetenschappelijk onderzoek verricht naar mogelijkheden om dit risico op te vangen. Deze studie zet een eerste stap in het opvullen van dit hiaat door licht te werpen op het potentiële therapeutische karakter van een Vlaamse organisatie, vzw Project U/Turn, dat avontuurlijke reizen organiseert voor personen met een fysieke beperking en hen op die manier wil leren dat hun beperking geen beperking in het leven hoeft te vormen. Vrijetijdsbesteding werd in het verleden reeds geïdentificeerd als waardevolle therapeutische tool door het studiegebied van de therapeutische recreatie (Carruthers & Hood, Hood & Carruthers; 2007), maar studies beperkten zich tot vandaag voornamelijk tot initiatieven in Noord- Amerika (Hill & Sibthorp, 2006) en Australië (Moxham et al., 2017) die respectievelijk focusten op diabetespatiënten en personen met een psychiatrische stoornis. Bovendien zijn de langetermijneffecten van dit soort interventies nog onderbelicht.

Deze pilootstudie werd uitgevoerd op vraag van en in samenwerking met vzw Project U/Turn. Deelnemers voelden zichzelf namelijk niet alleen fysieke vooruitgang boeken, maar ook mentaal vorderingen maken. Dit onderzoek had dan ook als doel de aard van deze veranderingen in kaart te brengen en op die manier een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke literatuur. Veranderingen werden geoperationaliseerd volgens de concepten van de zelfdeterminatietheorie. Met name de basisbehoeftes aan autonomie, competentie en verbondenheid, zoals gedefinieerd door de ZDT (Deci & Ryan, 2000), kregen bijzondere aandacht. De ZDT stelt namelijk dat de bevrediging van deze behoeftes zorgt voor een stijging in welbevinden en dat behoeftefrustratie net aanleiding geeft tot ill-being (Vansteenkiste, Niemec & Soenens, 2010). Op die manier wierp dit onderzoek ook licht op mogelijkheden om behoefte-ervaringen bij personen met een fysieke beperking te veranderen. Behoeftefrustratie werd tot op heden nog weinig onderzocht in deze populatie, hoewel onderzoek aantoont dat ook personen met beperking baat hebben bij hoge niveaus van behoeftebevrediging en lage niveaus van behoeftefrustratie (e.g. Akkerman et al., 2011; Banack et al., 2018, Frielink et al., 2018). Tenslotte werd ook in kaart gebracht of de persoonlijkheid van reizigers en hun motivatie voor deelname verschuivingen in behoefte-ervaringen konden voorspellen.

Drie onderzoeksvragen werden beantwoord binnen deze studie: (1) Over welke persoonlijkheidskenmerken beschikken de reizigers die deelnemen aan Project U/Turn reizen en wat motiveert hen om deel te nemen?, (2) Vindt een verschuiving plaats in ervaren behoeftebevrediging en - frustratie van voor de reis (T1) naar onmiddellijk (T2) en 6 maanden na de reis (T3)?, en (3) Zijn

41 persoonlijkheid en kwaliteit van motivatie voor deelname voorspellers van deze verschuiving? In wat volgt worden de antwoorden op deze vragen besproken.

Kenmerken van de Reizigers die Deelnemen aan Project U/Turn Reizen

In een eerste stap werd onderzocht over welke kenmerken reizigers die deelnamen aan de Project U/Turn reizen beschikten in termen van persoonlijkheid en motivatie voor deelname. Wat betreft persoonlijkheid werd gehypothetiseerd (hypothese 1a) dat deelnemers hoger zouden scoren op Extraversie, Openheid en Consciëntieusheid in vergelijking met de andere schalen, terwijl ze gemiddeld gezien lager zouden scoren op Neuroticisme. Deze hypothese werd getoetst door middel van paired t-tests en leidde tot een resultaat dat niet voorspeld werd: deelnemers scoorden gemiddeld gezien het hoogste scoorden op Vriendelijkheid in vergelijking met de andere dimensies. Het lijkt er dus op dat personen die deelnemen aan reizen van Project U/Turn voornamelijk gemeenschappelijk hebben dat ze hoog scoren op Vriendelijkheid. Dit resultaat werd niet geheel verwacht, maar spreekt bestaande literatuur niet noodzakelijk tegen. Meer opvallend is dat, in vergelijking met de andere dimensies, er relatief weinig onderzoek te vinden is dat verbanden legt tussen Vriendelijkheid en vrijetijdsbesteding of interesses en dat bestaand onderzoek niet steeds significante correlaties kan voorleggen. Wilkinson & Hansen (2006) bijvoorbeeld, verwachtten een verband te vinden tussen Vriendelijkheid en interesse in sociale activiteiten, maar konden hun hypothese niet bevestigen. Onderzoekers die dat wel konden waren Judge en Cable (1997), die aantoonden dat Vriendelijke personen eerder ondersteunende en teamgerichte werkculturen leken op te zoeken. Ook Schmutte en Ryff (1997) en Barnett (2013) stelden dat Vriendelijke personen vaker positieve relaties aangingen. Op die manier vallen de resultaten in deze studie wel te verklaren. Personen die hoog scoren op Vriendelijkheid zijn wellicht meer gemotiveerd om sociale situaties op te zoeken die hen de kans geven positieve en betekenisvolle relaties op te bouwen en Project U/Turn biedt hen deze mogelijkheid. Bovendien beschikken Vriendelijke personen waarschijnlijk over eigenschappen die het samen op reis gaan gemakkelijker maakt. Ze worden beschreven als coöperatiever, flexibel, zachtaardig … Deze kenmerken zijn noodzakelijk om in groep te kunnen reizen zonder al te veel conflicten. De gemiddelde scores op de dimensies Extraversie, Openheid en Consciëntieusheid lagen significant lager dan op de dimensie Vriendelijkheid, maar waren wel significant hoger dan de gemiddelde score op Neuroticisme, waarop deelnemers het laagste scoorden. Deze resultaten vallen ook gemakkelijker te interpreteren. Extraverte personen houden van sociale, energieke activiteiten (Barnett, 2006). Een reis met Project U/Turn lijkt hen dus op het lijf geschreven. Open personen zijn nieuwsgierig, gaan graag nieuwe ervaringen aan en durven grenzen verleggen (Barrick & Mount, 1991). Deze kenmerken zijn vanzelfsprekend noodzakelijk wanneer iemand deelneemt aan een reis die de nadruk legt op uitdaging en nieuwe ervaringen. Consciëntieuze individuen zijn hardwerkend en verantwoordelijk. Ook hier biedt Project U/Turn kansen. Onderzoek toont aan dat deze personen bewuster bezig zijn met hun gezondheid (Lodi-Smith, Jackson, Bogg, Walton, Wood, Harms & Robers, 2010). Mogelijks worden zij aangetrokken door de reizen omdat de uitdaging hen niet

42 afschrikt en ze de kans om hun fysieke en mentale gezondheid te verbeteren willen grijpen. Individuen die vooral hoog scoren op Neuroticisme daarentegen zullen de stap tot dit soort activiteiten waarschijnlijk moeilijker zetten omdat uitdaging opzoeken en grenzen verleggen stress met zich mee kan brengen, iets waar zij gevoeliger aan zijn. Daarnaast stelden Lochbaum en collega’s (2007) dat personen die hoog scoren op deze dimensie het minst gemotiveerd zijn om deel te nemen aan fysieke activiteiten. Nochtans zouden sterk Neurotische personen potentieel het meeste baat kunnen hebben bij reizen die hun basisbehoeftes bevredigen, aangezien onderzoek aantoont dat zij kwetsbaar zijn voor lage niveaus van welbevinden (Deci & Ryan, 2001). Opvallend was dat Neuroticisme in deze steekproef niet samen hing met de andere persoonlijkheidsdimensies, terwijl dat in andere onderzoeken met grotere steekproeven wel het geval is (e.g. Barlett & Anderson, 2011; van der Linden, te Nijenhuis & Bakker, 2010).

Op vlak van motivatie voor deelname werd verwacht dat deelnemers hoger zouden scoren op kwalitatief hoogstaande vormen van motivatie (intrinsieke motivatie en geïdentificeerde regulatie), terwijl ze in vergelijking gemiddeld lager zouden scoren op geïntrojecteerde regulatie, externe regulatie en amotivatie (hypothese 1b). Deze hypothese kon ondersteund worden aan de hand van een paired t-test. Het lijkt er dus op dat, over het algemeen, het verwachte genot en plezier van het reizen op zich de belangrijkste drijfveer was voor deelname. Op de tweede plaats kwam geïdentificeerde regulatie, wat er op wijst dat bij de gemiddelde reiziger de persoonlijke waarde van de reis een motivator was om deel te nemen. Geïntrojecteerde regulatie speelde een kleinere rol in de motivatie van de gemiddelde deelnemer. Het is mogelijk dat sommige personen deelnamen om een gevoel van spijt of schuld te vermijden of om zich te bewijzen naar de buitenwereld toe, maar dit stond waarschijnlijk minder op de voorgrond. Zoals verwacht speelden externe regulatie en amotivatie de minst grote rol. Personen die helemaal niet gemotiveerd zijn om deel te nemen aan de reis zullen er waarschijnlijk geen geld en moeite in willen investeren. Tenslotte is het mogelijk dat iemand deelnam om waardering van significante anderen te krijgen of kritiek te ontlopen, maar deze externe gevolgen waren bij de gemiddelde deelnemer het minst belangrijk.

Voor de hypothese dat reizigers die meerdere malen deelnamen aan een reis meer autonoom gemotiveerd zouden zijn in vergelijking met reizigers die voor een eerste keer deelnamen, werd geen evidentie gevonden. De groep van reizigers die meer dan éénmaal deelnamen, verschilde niet in kwaliteit van motivatie dan zij die slechts éénmaal deelnamen. De redenering achter deze verwachting was dat personen met kwalitatief inferieure motivaties zich de redenen voor het reizen niet eigen zouden gemaakt hebben en daardoor geen tweede keer de motivatie zouden vinden om deel te nemen, waardoor deze groep gemiddeld gezien hoger zou scoren op geïntrojecteerde regulatie, externe regulatie en amotivatie. Deze stelling kon niet bevestigd worden.

Wel werd een verschil vastgesteld in motivatie voor deelname in functie van de mate van hulpbehoevendheid van deelnemers. Ernstig hulpbehoevende personen waren meer intrinsiek gemotiveerd dan personen met een milde hulpbehoevendheid en namen minder deel vanuit een geïntrojecteerde regulatie dan zij die matig of mild hulpbehoevend waren. Matig hulpbehoevenden identificeerden zich vaker

43 met de reis dan personen met een milde hulpbehoevendheid. Deze resultaten lijken te suggereren dat personen met zware beperkingen kwalitatief beter gemotiveerd zijn voor hun deelname dan personen met minder zware beperkingen. Het is mogelijk dat ernstig hulpbehoevende personen minder opties hebben in het reislandschap en daarom de avontuurlijke reizen met Project U/Turn zien als een uitzonderlijke kans, waardoor ze er meer van genieten en ze bovendien meer waarderen. Gezien de schaarsheid van studies over dit onderwerp is meer onderzoek, bijvoorbeeld aan de hand van kwalitatieve interviews, noodzakelijk om deze resultaten verder te kunnen kaderen.

Hoe Evolueren Behoeftebevrediging en -Frustratie Over de Tijd Heen?

De meest centrale vraag in dit onderzoek was of een reis met vzw Project U/Turn een verschuiving in basisbehoefte-ervaringen bij personen met een fysieke beperking teweeg kon brengen. Hypothese 2a stelde dat deelnemers respectievelijk meer en minder behoeftebevrediging en -frustratie zouden ervaren vlak na een avontuurlijke reis met Project U/Turn en zes maanden later in vergelijking met hun behoefte-ervaringen voorafgaand aan de reis. Deze verwachting kwam voort uit de samenloop van onderzoeken uit verschillende studiegebieden. In de eerste plaats werd aangetoond dat vrijetijdsbesteding ingezet kan worden als therapeutische tool door onder andere Leversen en collega’s (2012). Carruthers en Hood (2007) werkten dit idee onder het concept van therapeutische recreatie (TR) reeds uit en stelden dat therapie in de vorm van vrijetijdsbestedingen een geschikte context vormt voor zelfgedetermineerd gedrag door hulpmiddelen in de vorm van autonomie, competentie en verbondenheid aan te bieden. De ontwikkeling van deze behoeftes versterkt op die manier niet enkel de persoonlijke groei en het welbevinden van deelnemers tijdens therapie, maar ook daarbuiten. TR werd ook door andere onderzoekers (e.g. Bell, 2010; Taylor et al., 2017) benaderd vanuit het kader van de zelfdeterminatietheorie. Gezien de overlappingen tussen TR en de werking van vzw Project U/Turn en de evidentie dat ook personen met fysieke beperkingen baat hebben bij de bevrediging van basisbehoeftes (e.g. Frielink et al., 2018; Michalovic et al.; 2019) om tot subjectief welbevinden te komen en ill-being te verminderen, werd in dit onderzoek gehypothetiseerd dat reizigers meer behoeftebevrediging en minder -frustratie zouden ervaren na een reis met Project U/Turn.

De hypothese kon ondersteund worden voor zowel behoeftebevrediging en behoeftefrustratie als voor de afzonderlijke behoeftes (nl. autonomie, competentie en verbondenheid). Algemeen kwam een trend naar voor waarbij behoeftebevrediging toenam na de reis en terug een lichte afname vertoonde zes maanden later, maar nooit onder het oorspronkelijke niveau zakte. Het omgekeerde werd gevonden voor behoeftefrustratie: deze was het laagst net na de reis en nam terug licht toe zes maanden later, maar bleef hangen onder het initiële niveau. De effectgroottes voor deze verschuivingen waren bovendien voor de meeste schalen aanzienlijk, wat erop wijst dat de gevonden resultaten vrij robuust zijn. Enkel voor verbondenheidsbevrediging was het kwadratische effect niet significant. Dit betekent dat er geen significante daling was van bevrediging van deze behoefte in de periode vlak na de reis en zes maand later. Mogelijk toont dit aan dat participanten betekenisvolle relaties aangaan tijdens de reis en die blijven onderhouden,

44 waardoor ze zich verbonden blijven voelen. Deze positieve resultaten op vlak van behoefte-ervaringen bieden evidentie voor het potentieel van therapeutische recreatie en reizen met vzw Project U/Turn in het versterken van welbevinden en verminderen van ill-being bij personen met een beperking. Bovendien lijkt het erop dat de effecten die teweeg gebracht werden een duurzaam karakter hebben en blijven doorwerken voor een periode van ten minste zes maanden. Gezien de opzet van dit onderzoek, waarbij een controlegroep ontbrak, konden resultaten niet met zekerheid toegeschreven worden aan de reis. De veranderingen liggen echter in lijn met de verwachtingen en zijn veelbelovend.

In een tweede stap werd onderzocht of er een additief effect was van het aantal deelnames op de grootte van de verschuivingen (hypothese 2b). Hiervoor werd echter geen evidentie gevonden. Personen die meermaals deelnamen aan een reis met Project U/Turn vertoonden gemiddeld geen grotere verschuivingen in behoefte-ervaringen dan personen die slechts éénmaal deelnamen. Dit lijkt erop te wijzen dat elke deelname telkens voor gelijkaardige verschuivingen zorgt en dat er geen positieve spiraal geïnstalleerd wordt van behoeftebevrediging. Een mogelijke verklaring is dat er bij de meeste participanten redelijk wat tijd verstrijkt (meer dan zes maanden) voor ze aan een nieuwe reis beginnen. Op dat moment schommelen hun behoeftes misschien reeds terug op de initiële niveaus. Onderzoek op langere termijn zou dit kunnen uitklaren.

Persoonlijkheid en Motivatie voor Deelname als Predictoren van Verschuivingen in Behoefte- ervaringen

In een laatste onderzoeksvraag werd nagegaan of de Big Five persoonlijkheidsdimensies en de kwaliteit van motivatie voor deelname verschuivingen in behoefte-ervaringen konden voorspellen. Wat betreft persoonlijkheid (hypothese 3a) werd verwacht dat hogere scores op de dimensies Extraversie, Consciëntieusheid en Openheid samen zouden gaan met grotere verschuivingen in behoeftebevrediging tussen het eerste en laatste meetmoment. Aan de andere kant werd verwacht dat personen die hoog scoren op Neuroticisme een grotere toename in behoeftefrustratie zouden ervaren tussen het eerste en laatste meetmoment. Persoonlijkheid bleek geen goede voorspeller te zijn voor veranderingen in behoeftebevrediging. Wel voorspelde persoonlijkheid veranderingen in behoeftefrustratie, hoewel niet zoals gehypothetiseerd. Neuroticisme voorspelde namelijk geen toename in behoeftefrustratie tussen het eerste en het laatste meetmoment, maar wel een kleinere afname. Het is mogelijk dat Neurotische personen minder ontvankelijk waren voor de factoren die veranderingen in behoeftefrustratie teweeg brachten in deze studie of dat ze meer tijd nodig hadden om tot gelijkaardige resultaten te komen als personen die laag scoorden op Neuroticisme. Voorgaand onderzoek biedt ondersteuning voor deze stelling. Quilty en collega’s (2008) vonden bijvoorbeeld dat Neurotische personen minder vooruitgang boekten in therapie, zowel bij het inzetten van medicatie als gedragstherapie, in vergelijking met personen die laag scoorden op deze dimensie. De onderzoekers redeneerden dat deze individuen minder emotionele vaardigheden hebben om zelf met hun problemen aan de slag te gaan en dus meer ondersteuning nodig hebben om tot vergelijkbare resultaten te

45 komen. Hoewel in dit onderzoek geen evidentie gevonden werd voor de stelling dat Extraversie, Consciëntieusheid en Openheid veranderingen in behoeftes zouden voorspellen, is het mogelijk dat deze dimensies wel verband houden met de gemiddelde behoefte-ervaringen van een persoon. De gevonden correlaties tussen de dimensies en behoeftes lijken alvast in deze richting te wijzen, maar verder onderzoek is noodzakelijk.

Het tweede model toetste de voorspellende waarde van de kwaliteit van motivatie voor deelname op verschuivingen in behoefte-ervaringen (hypothese 3b). Op basis van voorgaand onderzoek werd verwacht dat autonome vormen van motivatie zouden zorgen voor meer behoeftebevrediging na de reis, terwijl gecontroleerde vormen voor meer behoeftefrustratie zouden zorgen. Zuroff, Koestner en Moskowitz (2007) vonden bijvoorbeeld dat autonome vormen van motivatie hand in hand gingen met hogere remissiecijfers en grotere symptoomreductie bij personen met depressie. Voorts toont onderzoek aan dat het effect van kwaliteit van motivatie op welbevinden en ill-being gemedieerd wordt door de mate van behoeftebevrediging en -frustratie (Filak & Nicolini, 2018). In deze studie kon kwaliteit van motivatie voor deelname veranderingen

GERELATEERDE DOCUMENTEN