• No results found

De onheilige drie-eenheid en de islam

In zijn omschrijving van de islam komt Hitchens tot de conclusie dat dit geloof een slecht gecompileerde aaneenschakeling van plagiaat is, een constatering die hem brengt tot de vraag of er ¨uberhaupt van een afzonderlijke religie gesproken kan worden. In zijn optiek is de islam ontstaan uit de wens naar een onderscheidende of speciale geloofsbelijdenis onder Arabieren. Om aan deze wens te voldoen, zijn er teksten en tradities geleend vanuit de twee andere monothe¨ıstische religies [Hitchens, 2008, p. 129]. Hitchens duidt het christendom als vorm van joodse ketterij en als het product van een ongemakkelijk samenspannen van

de Romeinen met de gewelddadige en dogmatische Makkabee¨en. Op zijn beurt heeft het christendom onontkoombaar geleid tot het ontstaan van de islam. Hij besluit deze constatering met het statement ‘het had ons allemaal bespaard kunnen blijven’ [Hitchens, 2008, p. 274]. Hitchens stelt de inhoud van de heilige geschriften aan elkaar gelijk en definieert ze als ‘duister’. Maar hij lijkt een hi¨erarchische schikking te maken op basis van oorsprong, waarbij de islam, als resultaat van uitgebreid leenwerk en plagiaat, een inferieure plaats toebedeeld krijgt ten opzichte van het christendom en het jodendom. Deze vorm van onderscheid en hi¨erarchische rangschikking komt eveneens terug in Hitchens’ benadering van de islamitische omgang met het tekstuele component. Daar waar zowel het jodendom en christendom enige bereidheid, al zij het een minimale, hebben laten zien om hun heilige geschriften te zien als iets dat onderworpen kan worden aan literair en tekstueel nauwkeurig onderzoek, heeft de islam hiertoe geen enkele poging gedaan. Ter illustratie draagt hij aan dat de vertaling van de Koran nog altijd met Arabische tekst gedrukt dient te worden. Zo komt Hitchens tot de conclusie dat een taalkundige reformatie in het geval van de islam is achtergebleven, hetgeen hij duidt als het religieus teniet doen van vrij onderzoek en de mogelijke emanciperende consequenties die dit met zich mee zou kunnen brengen [Hitchens, 2008, p. 125].

Ook op het gebied van een ander kernprincipe van de islam bespeurt Hitchens essenti¨ele verschillen met het christendom: de aard van de uitdragers van de goddelijke overlevering. Hij ziet het fysieke bestaan van Mohammed als zowel een van de krachten als een zwakte van de islam. De beschrijving van de profeet geeft het verhaal een plausibel karakter, maar maakt het ook aards, materieel en soms zelfs grof, hetgeen hij illustreert met onder andere het voorbeeld van het huwelijk met de negen jaar oude Aisha. Het christendom heeft deze valkuil vermeden door zijn profeet een menselijk lichaam en een bovennatuurlijke aard toe te dichten [Hitchens, 2008, p. 135].

Volgens Hitchens zien alle religies erop toe dat zij die vragen stellen ge¨executeerd of het zwijgen opgelegd worden. Zowel het jodendom als het christendom hebben echter al lange tijd hun toevlucht niet gezocht in marteling en censuur. De islam is niet alleen begonnen met het veroordelen van twijfelaars tot het eeuwige vuur, maar claimt het recht hierop nog steeds in bijna al zijn domeinen. In Hitchens’ optiek beantwoordt deze religie alle vormen van betwisting en onderzoek met harde en snelle onderdrukking, waarmee het zich heden ten dage onderscheid van de andere twee monothe¨ıstische religies [Hitchens, 2008, p. 125]. Hij erkent gedeeltelijk de diversiteit binnen de islam, en benoemt dit zelfs tot een van de problemen waarmee van het begin af aan geworsteld is [Hitchens, 2008, p. 130], maar behandelt deze religie in kwesties als deze als monoliet, homogeen verschijnsel en laat geen

HOOFDSTUK 3. ISLAM ALS UNIEK FENOMEEN? 30

ruimte voor verschillende tekstuele interpretaties binnen de islamitische gemeenschap. Ook het denkbeeld van de islam als dusdanig vreemd verschijnsel komt, al is het niet frequent, terug in het werk van Hitchens. Hij verklaart zijn best gedaan te hebben om deze religie te begrijpen, maar komt tot de conclusie dat deze voor hem net zo vreemd en uitheems is als de claim dat de goddelijke openbaring is toevertrouwd aan een ongeletterd figuur, met de expliciete oproep om deze publiekelijk voor te dragen [Hitchens, 2008, p. 126].

Niet alleen de islam wordt voorzien van kritiek: ook het multiculturalisme ligt onder vuur. Volgens Hitchens heeft het ‘leeghoofdige’ multiculturalisme ook een bijdrage geleverd aan religieuze vijandigheid, ondermeer met de distributie van uit Saudi-Arabi¨e afkomstige edities van de Koran aan het Amerikaanse gevangenissysteem. Hij stelt dat het wahabitische teksten betrof, die nog verder gaan in het aanprijzen van een heilige oorlog tegen alle joden, christenen en seculieren dan het origineel. Hitchens spreekt van een vorm van ‘culturele zelfmoord’ en ‘hulp bij zelfdoding’, waaraan zowel religieuze als niet-religieuze mensen bereid waren mee te werken [Hitchens, 2008, p. 33]. Ook met het onbespreekbaar maken van bijvoorbeeld de connectie tussen geloof en mentale afwijkingen, levert het multiculturalisme een bijdrage aan de vanuit religie afkomstige dreiging [Hitchens, 2008, p. 55].

Dawkins: een man met twee gezichten

Dawkins stelt de drie monothe¨ıstische religies aan elkaar gelijk en stelt dat ze niet van elkaar te onderscheiden zijn [Dawkins, 2009, p. 58]. Hij spreekt ook wel van en jodendom en zijn afgeleiden [Dawkins, 2009, p. 277]. In zijn kritieken wendt hij zich veelal tot de islam en het christendom, waarbinnen er, zo constateert hij, geen ruimte is voor het stellen van vragen [Dawkins, 2009, p. 346]. Volgens Dawkins is het absolutisme nog springlevend, vooral in de islamitische wereld en in Amerikaanse religieuze kringen, hetgeen hij wijt aan het kwade karakter van sterke religie [Dawkins, 2009, p. 324]. Hij hanteert in deze kritische benadering van extremistische vormen van islam en christendom veelal de termen ‘Afghaanse Taliban’ en ‘Amerikaanse Taliban’ [Dawkins, 2009, p. 341].

Een enkele keer richt hij zich tot de islam in het bijzonder. Zo stelt hij dat de grootste fysieke dreiging sinds de middeleeuwen afkomstig is van deze religie [Dawkins, 2009, p. 49]. Ook refereert hij [Dawkins, 2009, p. 307] naar een artikel van Patrick Sookhdeo, het hoofd van het non-profit Institute for the Study of Islam and Christianity, waarin gesteld wordt dat de gematigde islam een mythe is, maar dat de meerderheid van de moslims

vandaag de dag leven zonder zich te wenden tot geweld, waarvoor hij een verklaring vindt in het tegenstrijdige karakter van de islam: de koran bevat zowel vreedzame als extreem gewelddadige verzen [Sookhdeo, 2005]. De burka omschrijft Dawkins als een van de meest ongelukkige vertoningen in het hedendaagse straatbeeld. Hij duidt dit fenomeen als niet alleen een instrument voor vrouwenonderdrukking, maar ook als symbool voor hoe de mens de wereld ziet. Alleen de wetenschap kan het venstertje waardoor we kijken, en daarmee ons perspectief op de wereld, verbreden [Dawkins, 2009, p. 406].

Ook wendt Dawkins zich kort tot het handelen van westerse politici: hij constateert een disproportionele bevoordeling van religie [Dawkins, 2009, p. 49] binnen normaal gesproken seculiere maatschappijen, en is van mening dat de ware aard van religie, als drijfveer achter verschijnselen zoals terrorisme, niet erkend wordt [Dawkins, 2009, p. 344]. In The God Delusion lijkt er weinig sprake te zijn van islamofobe tendensen: Dawkins levert wel kritiek op het aan terrorisme bijdragende multiculturalisme, maar laat anderen als Sookhdeo voor hem spreken in de veroordeling van de islam en kent deze religie, op de constatering dat de grootste fysieke dreiging sinds de middeleeuwen uit deze hoek gekomen is, geen unieke plaats toe. Op de sociale media hanteert hij echter een heel andere retoriek. Zo plaatste hij in het voorjaar van 2013 de al eerder naar gerefereerde tweet “Heb de Koran niet gelezen, dus kan niet verwijzen naar hoofdstukken en verzen zoals ik dat bij de Bijbel wel kan. Maar ik zeg vaak dat de islam vandaag de dag de grootste kracht van het kwaad is”. Met deze uitspraak maakt Dawkins een onderscheid tussen de islam enerzijds en de andere twee monothe¨ıstische geloven anderzijds. Dit statement, waarmee de bioloog de islam benadert als monoliet verschijnsel, verschilt van zijn eerdere opvattingen uit bijvoorbeeld The God Delusion, waarin hij deze rol toeschreef aan het fenomeen religie. Op de kritiek dat het van een weinig academische houding getuigt om de gehele islam op een dergelijke manier te veroordelen zonder een van de meest primaire bronnen gelezen te hebben, reageerde Dawkins met een tweet waarin hij de vraag opwierp of het lezen van Mein Kampf van Hitler ook noodzakelijk is om tot de conclusie te kunnen komen dat het nazisme een van de grootste krachten van kwaad was die de mensheid gekend heeft2. Dit is een voorbeeld van Godwin’s Law [Godwin, 1994], de in de jaren negentig door advocaat en auteur Mike Godwin geformuleerde beschrijving van het fenomeen dat in langdurige virtueel gevoerde discussies uiteindelijk gerefereerd zal worden naar Hitler of het nazisme. De referentie van Dawkins naar het nazisme werd door een groot aantal critici geduid als gelijkstelling van de islam aan het nazisme. Naar aanleiding van een derde discussie

HOOFDSTUK 3. ISLAM ALS UNIEK FENOMEEN? 32

op Twitter, nu rondom een tweet3 van Dawkins waarin hij opmerkte dat alle moslims ter wereld minder Nobelprijzen toegewezen hebben gekregen dan het Trinity College uit Cambridge, komt hij tot de conclusie dat het beperkende karakter van dit medium, met slechts 140 beschikbare tekens, een uitdaging vormt, maar dat hij zich hier zo goed als mogelijk naar probeert te voegen [Dawkins, 2013].

Harris: de islam is geen ‘religion of peace’

Harris stelt dat hij zich in zijn kritiek richt op alle vormen van religieuze traditie [Harris, 2005, p. 65, 131]. Dit bevestigt hij in Islam and the Future of Liberalism, waarin hij verkondigt dat hij zich niet richt op de islam, maar op religieuze doctrines die een bedreiging vormen voor de wereld van vandaag [Harris, 2012]. Toch dicht hij de islam een speciale, unieke plaats toe. Harris ziet de snelle ontwikkeling van de islam tot een ‘cult of death’, hetgeen hij wijt aan het intrinsiek gewelddadige karakter van deze religie [Harris, 2005, p. 123]. Terrorisme, gemandateerd door de Koran, is volgens hem een zeer veelvoorkomend verschijnsel onder moslims [Harris, 2005, p. 109], dat ge¨ınspireerd wordt door de centrale islamitische doctrines rondom martelaarschap en jihad [Harris, 2005, p. 234]. Harris constateert een wederzijdse vorm van onverenigbaarheid: hij omschrijft moslims als extreem in hun geloof en devotie aan het letterlijke woord. Dit zorg ervoor dat ze eveneens extreem zijn in hun opvatting dat moderniteit en secularisme niet te verenigen zijn met moraliteit en spiritualiteit [Harris, 2005, p. 29]. Moslims, in zijn optiek, haten het Westen in religieuze termen en zien religieuze onderdelen van de westers cultuur als inferieur. Omdat er in het Westen meer sprake is van welvaart en temporele macht, leggen veel moslims zich toe op de jihad. De gelovige moslim beschouwt iedereen die zijn geloof niet deelt als onwaardig en een gevaar voor de islam [Harris, 2005, p. 31 – 32]. Maar Harris zelf komt tot een vergelijkbare conclusie: ondanks de schisma’s binnen deze religie, is de islam niet verenigbaar met het liberalisme van het Westen, hetgeen voornamelijk veroorzaakt wordt door verschijnselen als jihad en martelaarschap [Harris, 2005, p. 111]. De islamitische wereld is momenteel niet in staat om te functioneren binnen de kaders van de westerse democratie, omdat de islam onoverkomelijk zal wegglijden in de richting van de sharia [Harris, 2005, p. 132]. Deze religie kan eveneens niet verenigd worden met een civiele maatschappij zoals die in het Westen bestaat. Om dit te bewerkstelligen is het noodzakelijk dat de islam een radicale transformatie ondergaat [Harris, 2005, p. 152].

Geweld is volgens Harris een intrinsiek onderdeel van de islam en is van mening dat manifestaties in ondermeer de vorm van zelfmoordbombardementen amper een ‘afdwaling van het geloof’ genoemd kunnen worden [Harris, 2005, p. 124]. Hij stelt dat hetzelfde geldt voor het christendom, hetgeen hij illustreert aan de hand van de in de vijftiende eeuw opgerichte Spaanse Inquisitie. Harris constateert een aanzienlijk verschil tussen deze twee monothe¨ıstische religies: het christendom manifesteert zich al eeuwen niet meer op deze gewelddadige manier, terwijl het binnen de islam nog aan de orde van de dag is [Harris, 2005, p. 106, 116]. Hij veronderstelt dat er wel degelijk onderscheid te maken valt tussen goede en slechte geloven, en categoriseert de islam als behorend tot de laatstgenoemde groep [Harris, 2005, p. 108]. Volgens Harris is het noodzakelijk om te erkennen dat culturen zich in verschillende morele ontwikkelingsstadia kunnen bevinden [Harris, 2005, p. 143]. Moslims lopen op moreel en politiek gebied achter op het Westen en bevinden zich nog in het zelfde stadium als het barbaarse christendom van de veertiende eeuw [Harris, 2005, p. 145]. Dit onderscheid komt ondermeer tot uiting in de benadering van willekeurig geweld, dat in deze samenleving met walging wordt aanschouwd [Harris, 2005, p. 144]. Als we ooit vrede willen, zo stelt Harris, dan is het noodzakelijk dat de islam, met de beperkende invloed van de orthodoxie en de weerstand tegen de moderniteit [Harris, 2005, p. 131], zich radicaal transformeren [Harris, 2005, p. 152]. Dit duidt hij wel als een proces dat zich moeilijk zal voltrekken: de islamitische interpretatie van tolerantie ziet hij als onderwerping en bekering ´of doden, en hij meent dat de islam minder vatbaar is voor vreedzaamheid en pluralisme dan andere religies, hetgeen voortkomt uit het karakter van de opvattingen die deze religie kenmerken [Harris, 2005, p. 138].

Harris schetst een aantal doemscenario’s die de wereld staan te wachten als er niet geanticipeerd wordt op deze dreiging. Een groot deel van het gevaar schuilt in het eenentwintigste eeuwse wapentuig waarmee deze veertiende eeuwse invloeden bewapend zijn [Harris, 2005, p. 107] en de veelvoorkomende acceptatie, zo niet uitoefening, van de rechtvaardiging van het doden van afvalligen [Harris, 2005, p. 116]. Door het gebrek aan angst voor de dood binnen de islam, met het geloof in het paradijs en martelaarschap, dreigt het nucleaire evenwicht uit balans te raken [Harris, 2005, p. 128]. Volgens Harris is het over vijftig jaar te gemakkelijk om de rest van de wereld mee te slepen in religieuze zelfmoord [Harris, 2005, p. 49] en wacht ons een donkere toekomst als er niet gestreefd wordt naar compatibiliteit met globale civilisatie [Harris, 2005, p. 224].

Ook het multiculturalisme, de media en het liberalisme krijgen flinke kritiek te verduren. De vaak geuite ontkenning van de Koran als basis van een vijandig wereldbeeld is volgens Harris de ontkenning van tweeduizend jaar aan civiliserende inzichten [Harris, 2005, p. 45].

HOOFDSTUK 3. ISLAM ALS UNIEK FENOMEEN? 34

Zo lang het acceptabel is dat iemand claimt te weten welke levensstijl God voorschrijft, blijft de mens elkaar op basis van mythes vermoorden, zo bepleit de athe¨ıst [Harris, 2005, p. 134]. Hij verwerpt de denkbeelden van de Franse socioloog Jean Baudrillard en Chomsky, waarin het terrorisme gezien wordt als noodzakelijke consequentie van de Amerikaanse hegemonie en stelt dat met name Chomsky zich laat weerhouden in het maken van basale morele differenties [Harris, 2005, p. 139]. Met de in verschillende media gegeven beschrijving van kwesties als eerwraak als ‘tribale verschijnselen’, wordt de rol van religie in Harris’ optiek onvoldoende erkend [Harris, 2005, p. 187]. In The End of Liberalism veronderstelt Harris dat het liberalisme niet langer in contact staat met de realiteit. Er wordt niet erkend dat er, in tegenstelling tot een ‘war on terrorism’, in feite een oorlog gevoerd wordt tegen een verderfelijke ideologie waarin het verlangen naar het paradijs een van de centrale pijlers is [Harris, 2006a]. Omdat religie nog steeds een tegen kritiek beschermd fenomeen is, krijgen mensen die geloven dat het paradijs met 72 maagden op ze wacht, toegang tot potentieel gevaarlijke nucleaire kennis. Harris signaleert een dreiging voor West-Europa: het dogma van het multiculturalisme maakt het seculiere Europa langzaam in het analyseren van problemen onder extremistische immigranten. Het werk van Harris toont sterk islamofobe tendensen. In zijn benadering van de islam geeft hij deze religie en haar aanhangers weer als monoliet verschijnsel en laat hij weinig ruimte aan de diversiteit binnen het geloof. Harris spreekt van een religieuze oorlog en benoemt een wederzijdse vorm van incompatibiliteit. Meerdere malen schetst hij de duistere toekomst die ons te wachten staat als de islam niet radicaal transformeert. Onder andere het multiculturalisme en liberalisme leveren een belangrijke bijdrage aan de toenemende dreiging in het Westen, door de rol van religie niet te erkennen.

H

E T

MI D D E N

O

O S T E N E N D E

IS R A

E L I S C H¨

- PA L E S T I J N S E

K W E S T I E

Here’s a notion: peace in the Middle East would come about more easily if the region were governed by women

— RO G E R EB E R T

4.1 Huntington’s Clash of Civilizations

Een van de kritieken waarmee de nieuw athe¨ısten regelmatig geconfronteerd worden, ondermeer door Lears [Lears, 2011], is de stelling dat zij zich beroepen in het achterhaalde beeld van een ‘clash of civilizations’ van Samuel Huntington. In 1993 publiceerde deze Amerikaanse politicoloog het artikel Clash of Civilizations, waarin hij uiteenzette dat het nieuw aangebroken tijdperk zich zou kenmerken door op cultuur gebaseerde globale conflicten [Huntington, 1993, p. 22]. Volgens Huntington karakteriseerde de periode na de Vrede van Westfalen van 1648 zich door conflicten tussen prinsen en keizers. Hieraan kwam aan het einde van de achttiende eeuw een einde met de Franse Revolutie, waarna conflicten zich voornamelijk tussen naties onderling afspeelden. Dit duurde tot de Eerste

HOOFDSTUK 4. HET MIDDEN OOSTEN, ISRA ¨EL EN DE PALESTIJNEN 36

Wereldoorlog, toen er met de Russische Revolutie een periode van ideologische strijd aanbrak. De Koude Oorlog markeerde een tijd van conflict tussen twee supermachten [Huntington, 1993, p. 23].

Met het einde van de Koude Oorlog ziet Huntington een nieuw tijdperk ontstaan, waarin het Westen tegenover niet-Westerse beschavingen komt te staan en er sprake is van een culturele opdeling, met enerzijds het westerse christendom en anderzijds de orthodoxie en de islam [Huntington, 1993, p. 29]. Van deze niet-westerse beschavingen acht Huntington het onwaarschijnlijk dat zij zich op politiek en economisch vlak tot stabiele maatschappijen zullen ontwikkelen [Huntington, 1993, p. 30]. In deze theorie is het niet langer relevant om maatschappijen op basis van economische en politieke verschillen van elkaar te onderscheiden, maar domineren cultuur en beschaving. Cultuur laat zich volgens Huntington op twee manieren defini¨eren: door objectieve componenten, zoals taal, geschiedenis, religie en tradities, en door de subjectieve zelf-identificatie van de mensen binnen een bepaalde vorm van beschaving [Huntington, 1993, p. 24]. Deze tweede vorm van identificatie vindt veelal plaats op basis van etniciteit en religie [Huntington, 1993, p. 28]. In deze strijd, waarbinnen het hanteren van een dubbele standaard

onvermijdelijk is [Huntington, 1993, p. 36] ziet de socioloog een hoofdrol voor zeven of acht civilisaties, waaronder het Westen, het confucianisme en de islam. Aan de hand van zes pijlers [Huntington, 1993, p. 25 – 27] meent Huntington dat de clash of civilizations onvermijdelijk is:

1. De verschillen tussen beschavingen, met als belangrijkste factor religie, gaan terug tot in een eeuwen oude, diepgewortelde kern

2. Globalisatie betekent meer interactie, hetgeen leidt tot onderlinge vijandigheden 3. Door de verzwakking van lokale identiteiten en de natiestaat als bron van identificatie,

veroorzaakt door economische modernisatie en sociale verschuivingen, krijgt religie, vaak in een fundamentalistische vorm, de ruimte om dit gat op te vullen

4. Het falen van de westerse supermacht brengt niet-westerse beschavingen terug naar hun wortels, zoals te zien is in het ‘herislamiserende’ Midden Oosten

5. Culturele verschillen zijn minder makkelijk te overbruggen dan conflicten binnen het economische of politieke domein

Huntington beschrijft een al 1300 jaar durend conflict tussen het Westen en de islamitische beschaving [Huntington, 1993, p. 31], die zich veelal op een militaire manier manifesteert en dit voorlopig ook zal blijven doen [Huntington, 1993, p. 32]. Omdat westerse concepten als individualisme, liberalisme, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de scheiding tussen kerk en staat weinig resonantie vinden in niet-westerse beschavingen [Huntington, 1993, p. 40], is het, zeker voor de ‘islamitisch-confuciaanse connectie’, haast onmogelijk