• No results found

Onderzoeksvragen

In document VEENSEWEG TE AMERONGEN (pagina 16-0)

Doel van het IVO-P is het vaststellen of er archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn en wat de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, con-servering) van deze waarden zijn teneinde tot waardestelling te kunnen komen.

De mogelijke aanwezige vindplaatsen worden gewaardeerd conform KNA versie 4.1, bijlage IV Waarderen van vindplaatsen. Aanbevolen wordt ook om de methodiek uit de SIKB leidraad Stan-daard Archeologische Monitoring te volgen voor het bepalen van de fysieke kwaliteit.

In het selectieadvies wordt aangegeven:

 welke aangetroffen archeologische sporen behoudenswaardig zijn; daarbij mag een nuance-ring worden toegepast, zoals op de archeologische monumentenkaart gebruikelijk is (van waarde, hoge waarde, zeer hoge waarde).

 welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot de bij vervolgonderzoek toe te passen strategieën, methoden en technieken (zowel opgravingen als uitvoeringsbegeleiding); hierbij o mogen uitspraken worden gedaan over de trefkansen op nog niet onderzochte delen van

het terrein volgens de systematiek van de IKAW (lage, middelhoge, hoge trefkans).

o welke aanbevelingen te geven zijn met betrekking tot te nemen behoudsmaatregelen.

In het Programma van Eisen is een aantal onderzoeksvragen opgenomen voor het proefsleuvenonderzoek.8 In het PvE was de mogelijkheid opgenomen voor een doorstart naar een opgraving, hiervoor waren ook een aantal onderzoeksvragen opgenomen. Aangezien de doorstart niet heeft plaatsgevonden, worden deze vragen hier niet genoemd en beantwoord.

Algemeen:

 Heeft het onderzoek aanvullende informatie met betrekking tot de reeds bekende bodemopbouw opgeleverd? Zo ja welke, en welke betekenis heeft dit voor de archeologische waarde van het perceel?

 Zijn archeologische grondsporen en/of structuren aanwezig binnen het plangebied? Zo ja, wat is hun aard, datering, fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering), diepteligging en ruimtelijke verspreiding (zowel horizontaal als verticaal/stratigrafisch)?

 Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig binnen het plangebied? Wat is hun aard, datering, fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering), diepteligging en ruimtelijke verspreiding (zowel horizontaal als verticaal/stratigrafisch)?

 Wat is de omvang van eventuele verstoringen?

 Bij afwezigheid van archeologische resten; wat is hiervoor de verklaring?

 Wat is de relatie van de vindplaats ten opzichte van andere vindplaatsen in de omgeving van het plangebied?

 Indien er meerdere vindplaatsen zijn aangetroffen: wat is de waardering van de vindplaatsen?

 Is er sprake van een behoudswaardige vindplaats of vindplaatsen? Zo ja, hoe dient hiermee te worden omgegaan?

 Is vervolgonderzoek noodzakelijk en in welke vorm?

 Hebben de archeologische waarden een relatie met uit de omgeving bekende archeologische of historische locaties en welke is dat?

8 De Boo van Uijen, 2019.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 11 van 19

 Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio en Utrechtse Heuvelrug aanscherpen?

De mogelijke aanwezige vindplaatsen worden aan de hand van de gestelde vragen gewaardeerd conform KNA versie 4.1, bijlage IV Waarderen van vindplaatsen. Aanbevolen wordt ook om de me-thodiek uit de SIKB leidraad Standaard Archeologische Monitoring te volgen voor het bepalen van de fysieke kwaliteit.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 12 van 19

5 RESULTATEN VELDONDERZOEK 5.1 Landschapsgenese en bodemopbouw

Figuur 3 Westprofiel werkput 1

Tabel II. Bodemopbouw, laagnummering, NAP waardes en interpretatie

In de proefsleuf zijn er drie kolomopnames opgetekend, twee langs de zuidzijde en één langs de oostzijde van de uitbreiding. De profielen zijn lithologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode beschreven.9 Profielen 1 en 2 zijn vrijwel identiek (zie figuur 3). Profiel 3 is op kleine punten anders, maar komt in grote lijnen overeen met deze profielen.

9 Bosch, 2005.

laag beschrijving interpretatie bovenkant

(m + NAP)

datering

1 Stelconplaat Stelconplaat 16,0 Recent

2 Matig fijn geel zand Bouwzand 15,85 Recent

3 Donkergrijs matig fijn, zwak siltig zwak grindhoudend zwak baksteenhoudend zand

Eerddek 1 Ap-horizont

15,65 Late-Middeleeuwen Nieuwe tijd

4 Grijs matig fijn, zwak siltig zwak grindhoudend zand Eerddek 2 2Ap-horizont

15,45 Late-Middeleeuwen Nieuwe tijd

5 Bruin matig fijn matig grindig zand B-horizont 15,40 Vroeg- en

Midden-Paleolithicum

6 Bruingeel matig fijn matig grindig zand C-horizont 15,30 Vroeg- en

Midden-Paleolithicum 1

2

3

4 5 6

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 13 van 19

De top van de profielen betreft een stelconplaat (profiel 1 en 2) en een grindlaagje (profiel 3). Onder de stelconplaten ligt een laagje bouwzand als fundering voor de platen van circa 20 cm dik. Onder deze laag is een eerddek aangetroffen, waarin twee fasen zijn herkend. Beide fasen bestaan uit zwak siltig, matig fijn zwak grindig zand. In profiel 2 is de eerdlaag in de top duidelijk aangereden. De top van de eerdlaag (fase 1) is donkergrijs van kleur en bevat kiezelstenen en baksteenfragmenten. De tweede fase is lichter van kleur en bevat geen baksteenfragmenten. In profiel 1 is spoor 1 ook te zien.

De vulling van spoor 1 komt overeen met de tweede fase van het eerddek. Onder het eerddek is (een restant van) een B-horizont aangetroffen, die wordt gekenmerkt door bruin matig fijn, matig grindig zand. Hieronder bevindt zich de C-horizont die eenzelfde structuur heeft maar meer bruingeel van kleur is.

De aangetroffen bodemprofielen komen in sterke mate overeen met de bodemopbouw, zoals aange-troffen bij het verkennend booronderzoek in 2018. Het bodemtype dat in de profielen is aangeaange-troffen is een loopodzolgrond. De matig fijne zanden in de ondergrond zijn fluvioglaciale afzettingen (sandr).

Sandrs vallen onder de Formatie van Drente, laagpakket van Schaarsbergen en zijn gevormd gedu-rende de koudste periode van het Saalien.10

5.2 Analyse sporen en structuren

Er is één spoor aangetroffen bij het proefsleuvenonderzoek (zie Allesporenkaart in bijlage 2). Het betreft een grijze greppel van circa 30 centimeter breed die over bijna 3 meter gevolgd kon worden (zie figuur 4 en bijlage 3). In de coupe heeft de greppel een rechthoekige vorm en hij is 24 centimeter diep. Er is geen materiaal in de greppel aangetroffen, waardoor de datering van dit spoor lastig is. In kleur en vorm lijkt het spoor te dateren in de Bronstijd of IJzertijd, waarbij het mogelijk een wandgrep-pel van een woning of een kringgrepwandgrep-pel betreft. Vanwege de inrichting van het onderzoeksgebied ten tijde van het proefsleuvenonderzoek kon de aard van de greppel niet nader bepaald worden.

10 De Mulder et al., 2003.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 14 van 19

Figuur 4 Detailfoto spoor 1.

5.3 Vondstmateriaal (door P.J.L. Wemerman)

Tijdens de aanleg van de proefsleuven zijn drie vondsten aangetroffen in het eerddek. Het vondstma-teriaal aangetroffen bij het onderzoek bestaat uit verschillend mavondstma-teriaal (zie tabel III).

Tabel III. Overzicht vondstmateriaal

soort aantal gewicht datering roodbakkend 1 68 gram 1750-1900 n. Chr.

kleipijp 1 4 gram 1750-1800 n. Chr.

baksteen 1 162 gram 1600-1850 n. Chr.

Onder het materiaal is een fragment roodbakkend aardewerk aanwezig. Het fragment betreft een worstoor van een grape of pot en is afkomstig van een potvorm geproduceerd tussen 1750 en 1900 n. Chr. in een pottenbakkerscentrum in Friesland. Kenmerkend voor het roodbakkende aardewerk uit deze regio zijn de donkere ijzerinsluitsels in het baksel. Hiernaast is een deel van een kleipijp aange-troffen. Hierbij gaat het om een fragment van de ketel van een kleipijp met een ovoïde vorm. Kleipij-pen met een dergelijke vorm dateren tussen 1750 en 1800 n. Chr. Als laatste kan een deel van een handgevormde baksteen worden genoemd. Van dit fragment kan alleen een dikte van 5 cm worden herleid.

Het materiaal betreft aanlegvondsten en zijn afkomstig uit het eerddek (bij de aanleg waren de fases lastig te onderscheiden, er kan niet gezegd worden uit welke fase het materiaal afkomstig is). De vondsten plaatsen het eerddek in de Nieuwe tijd.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 15 van 19

5.4 Grondmonsters

Er zijn geen grondmonsters genomen, omdat er geen geschikte lagen zijn aangetroffen.

5.5 Conclusie veldonderzoek

Vooruitlopend op de waardering in paragraaf 6.1 is tijdens het proefsleuvenonderzoek vastgesteld dat er een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied aanwezig is. Nadat de proefsleuf is gegraven is er contact opgenomen met de bevoegde overheid, mw. Annemarie Luksen-IJtsma. Zij heeft gead-viseerd de doorstart naar een opgraving uit te voeren zodra dit mogelijk is.

6 WAARDERING, CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES 6.1 Waardering

De resultaten van het veldwerk vormen de basis voor de waardering van de vindplaats. De waarde-ring moet vervolgens leiden tot een aanbeveling ten aanzien van het vervolgtraject. De waardewaarde-ring wordt vastgesteld volgens de door de KNA voorgeschreven wijze aan de hand van de volgende as-pecten: beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit.

Beleving

De beleving van de vindplaats valt uiteen in twee criteria ‘schoonheid” en “belevingswaarde”. Bij beide gaat het vooral om zichtbare monumenten. Schoonheid is de esthetische-landschappelijke waarde van een archeologisch monument, die in de zichtbaarheid van het monument tot uiting komt. Deze waarde is gebaseerd op de zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement, vorm en struc-tuur en relatie met de omgeving. Herinneringswaarde is de herinnering die het archeologisch monu-ment oproept over het verleden. Deze waarde is gebaseerd op verbondenheid met feitelijke histori-sche gebeurtenissen en associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis.

Fysieke kwaliteit

De fysieke kwaliteit van de vindplaats is gebaseerd op de criteria gaafheid en conservering. De gaaf-heid is de mate van niet-verstoord zijn en stabiliteit van de fysieke omgeving. De conservering geeft de mate waarin archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven aan. Bij vijf of meer punten is een vindplaats behoudenswaardig. Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder) wordt er naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of de vindplaats toch behoudens-waardig is.

Inhoudelijke kwaliteit

De inhoudelijke kwaliteit wordt uitgedrukt in waarden voor zeldzaamheid, informatie, ensemble en representativiteit. Zeldzaamheid is de mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is ge-worden) voor een periode of in een gebied. Informatiewaarde is de betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden. De ensemblewaarde (of contextwaarde) is de meerwaarde die aan een monument wordt toegekend, op grond van de mate waarin sprake is van een archeologische en landschappelijke context. De representativiteit is tenslotte de mate waarin een bepaald type mo-nument karakteristiek is voor een periode dan wel een gebied voorkomt. Eerst wordt er een afweging gemaakt op basis van de drie inhoudelijke kwaliteitscriteria; zeldzaamheid, informatiewaarde en en-semblewaarde. Bij een bovengemiddelde score van zeven of meer punten is de vindplaats behou-denswaardig. Bij een lagere score wordt nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 16 van 19

De beoordeling is, drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwali-teit. Voor het plangebied is de scoretabel (Tabel IV) als volgt ingevuld:

Tabel IV. Scoretabel waardestelling van het plangebied

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid 1

Herinneringswaarde 1

Fysieke kwaliteit Gaafheid 3

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2

Informatiewaarde 2

Ensemblewaarde 3

Representativiteit

Parameter Beleving:

Doordat de aangetroffen sporen niet zichtbaar zijn in het landschap en het geen herinnering oproept aan een historische gebeurtenis scoort de site laag voor beleving.

Parameter Fysieke kwaliteit:

Gaafheid: Het spoor is niet aangetast en goed leesbaar. Ook zijn er geen diepe verstoringen aange-troffen. Daarom wordt de gaafheid hoog gewaardeerd.

Conservering: Het aangetroffen vondstmateriaal is gefragmenteerd en enigszins aangetast waardoor de vindplaats een middelhoge waardering krijgt voor conservering.

De totale score voor de fysieke kwaliteit is dus vijf en de waardering van de vindplaats op basis van deze criteria is dan ook hoog.

Parameter Inhoudelijke kwaliteit:

Zeldzaamheid: IJzertijd nederzettingen zijn in de regio bekend en op circa 100 m ten westen van het plangebied zijn eerder sporen aangetroffen uit vermoedelijk de IJzertijd. De vindplaats krijgt hierdoor een waardering die in het midden ligt voor zeldzaamheid. Een datering in de Bronstijd zou deze vind-plaats een hoge waardering voor zeldzaamheid geven.

Informatiewaarde: Aangezien de site matig zeldzaam is, is de informatiewaarde midden. De vind-plaats kan informatie toevoegen aan de bewoningsgeschiedenis van de Utrechtse Heuvelrug. Een datering in de Bronstijd zou de vindplaats een hoge informatiewaarde geven.

Ensemblewaarde: De vindplaats is gelegen nabij een eerder opgegraven nederzettingsterrein uit de IJzertijd. Mogelijk maakt het huidige onderzoeksterrein onderdeel uit van deze nederzetting of het bijbehorende areaal of is het een voorloper uit de Bronstijd. De vindplaats krijgt hierdoor een hoge waardering.

De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit is dus zeven en de waardering van de vindplaats op basis van deze criteria is dan ook hoog.

Representativiteit: dit criterium is alleen relevant als bij het uitvoeren van de waardering het vermoe-den bestaat dat duurzaam behoud van het monument gerealiseerd kan worvermoe-den. Dit is bij dit onder-zoek niet het geval, waardoor er over representativiteit geen uitspraken worden gedaan.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 17 van 19

Er wordt gesproken van een behoudenswaardige vindplaats indien de fysieke kwaliteit minimaal vijf punten of de gezamenlijke score van de inhoudelijke kwaliteit zeven punten of meer bedraagt. In bo-venstaande tabel bedraagt de fysieke kwaliteit vijf punten en de inhoudelijke kwaliteit zeven punten.

Uit de bovenstaande tabel met waardering blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen behoudens-waardig is.

6.2 Conclusie

Tijdens het proefsleuvenonderzoek in het plangebied aan de Veenseweg te Amerongen is een proef-sleuf met uitbreiding aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 80 m². Hierbij is één spoor aangetroffen wat mogelijk uit de Bronstijd of IJzertijd dateert. De drie aangetroffen vondsten betreffen aanlegvondsten uit het eerddek (mestkeramiek). Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen behoudenswaardig is.

Verder is er een eerddek aangetroffen. In dit eerddek is aardewerk uit de Nieuwe tijd aangetroffen die met de bemesting op het land terecht is gekomen. De datering van dit aardewerk geeft aan dat het eerddek waarschijnlijk is gevormd in de Nieuwe tijd (tot 1850).

6.3 Selectieadvies

De hoge waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: behoudenswaardig. Het selectie-advies is daarom dan ook om de vindplaats te behouden. Aangezien er een werkschuur is gepland die tot in het sporenniveau reikt, is het niet mogelijk om (zonder planwijziging) de vindplaats in situ te behouden. Daarom moet de vindplaats doormiddel van een opgraving ex situ worden veilig gesteld.

Gezien het beperkte oppervlak van de geplande werkschuur en de sleuf voor kabels en leidingen, adviseert Econsultancy de opgraving uit te voeren in de vorm van een archeologische begeleiding.

Hiervoor zal een oplegblad voor het bestaande PvE geschreven moeten worden. Het definitieve be-sluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN

In paragraaf 4.3 zijn de onderzoeksvragen gesteld waarop het proefsleuvenonderzoek antwoord zou moeten geven. In dit hoofdstuk zal getracht worden dat te realiseren. De resultaten van het bodemopbouw opgeleverd? Zo ja welke, en welke betekenis heeft dit voor de archeologische waarde van het perceel?

Het proefsleuvenonderzoek heeft de resultaten van het bureau- en booronderzoek bevestigd. Er zijn geen verstoringen aangetoond en er is deels intact podzolprofiel aangetroffen.

 Zijn archeologische grondsporen en/of structuren aanwezig binnen het plangebied? Zo ja, wat is hun aard, datering, fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering), diepteligging en ruimtelijke verspreiding (zowel horizontaal als verticaal/stratigrafisch)?

Er is één grondspoor aangetroffen in het uiterste zuidoosten van de proefsleuf. Dit spoor betreft een greppel, mogelijk uit de Brons- of IJzertijd en ligt op circa 70 centimeter onder maaiveld (15,2 m NAP).

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 18 van 19

 Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig binnen het plangebied? Wat is hun aard, datering, fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering), diepteligging en ruimtelijke verspreiding (zowel horizontaal als verticaal/stratigrafisch)?

Er is bij de aanleg van de proefsleuf aardewerk verzameld uit het eerddek. Dit dateert allemaal uit de Nieuwe tijd en is voornamelijk in het oostelijk deel van de proefsleuf verzameld.

 Wat is de relatie van de vindplaats ten opzichte van andere vindplaatsen in de omgeving van het plangebied?

Mogelijk behoort deze vindplaats tot het areaal van de nederzetting aangetroffen ten westen van het plangebied.

 Is er sprake van een behoudswaardige vindplaats of vindplaatsen? Zo ja, hoe dient hiermee te worden omgegaan?

Er is sprake van een behoudenswaardige vindplaats. Deze dient ex situ behouden te worden gezien de huidige plannen.

 Is vervolgonderzoek noodzakelijk en in welke vorm?

Er is vervolgonderzoek nodig in de vorm van een opgraving – variant archeologische begeleiding, waarbij het ontgraven van het bouwvlak en de sleuf ten behoeve van nutsvoorzieningen gebeurt on-der begeleiding van een archeoloog.

 Hebben de archeologische waarden een relatie met uit de omgeving bekende archeologische of historische locaties en welke is dat?

Mogelijk wel. Opgraving op de locatie Groene Entrée, OM-nr 2170908100.

 Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio en Utrechtse Heuvelrug aanscherpen?

Door de geringe oppervlakte en archeologische waarden kunnen deze gegevens momenteel de ken-nis van de regio en Utrechtse Heuvelrug niet aanscherpen. De vindplaats heeft wel de potentie, ge-zien de gaafheid en conservering.

Rapport 8303.003 versie 1 Pagina 19 van 19

LITERATUUR

Bakker, H. de & J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland De hogere ni-veaus. Wageningen.

Boo van Uijen, E.M. de, 2018: Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Veen-seweg te Amerongen. Econsultancy rapport 8303.001, Swalmen.

Boo van Uijen, E.M. de, 2019: Programma van Eisen Veenseweg te Amerongen. Swalmen.

Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO-rapport, NITG 05-043-A).

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff, T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen.

Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104. Delft.

BRONNEN

Archeologisch informatiesysteem Archis3, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort, oktober 2019.

https://archis.cultureelerfgoed.nl

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 1 Overzicht proefsleuf en uitbreiding

Legenda Plangebied Onderzoeksgebied Veenseweg te Amerongen.

Proefsleuven

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 2 Allesporenkaart

Legenda Plangebied Proefsleuven Sporen

Veenseweg te Amerongen.

Vondst Profiel

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 3 Proefsleuf 1

Legenda Plangebied Proefsleuf Sporen

Veenseweg te Amerongen.

Vondst Profiel Hoogtemeting Maaiveld

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 4 Sporenlijst

Spoornummer Werkput Vlak Aard Kleur Materiaal NAP-hoogte Datering Datum Opmerking

1 1 1 GREPPEL GRIJS Z3S1K3 15,27 07-05-19

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 5 Vondstenlijst

Vondstnummer Werkput Vlak Verzamelwijze Datum Materiaal Aantal Vorm/herkomst Afwerking/magering Type/specifiek Artefacttype Datering Opmerking

1.1.1 1 1 AANLEG 07-05-19 KER 1 kleipijp Nederland ovoïde PIJP 1750 n. Chr. - 1800 n. Chr.

1.1.2 1 1 AANLEG 07-05-19 KER 1 roodbakkend Friesland loodglazuur worstoor ROOD 1750 n. Chr. - 1900 n. Chr.

1.1.3 1 1 AANLEG 07-05-19 KER 1 bouwkeramiek Nederland handgevormd ?x?x5 cm BAKSTEEN 1600 n. Chr. - 1850 n. Chr.

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 6 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(koud)

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

11.755

Rapport 8303.003 versie 1

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

Cal. jaren v/n Chr.

14C jaren Chronostratigrafie Pollen

zones Vegetatie Archeologische

1950 0 Nieuwe tijd

eik en hazelaar Vb2 Loofbos

Subatlanticum overheersen Middeleeuwen

koeler Vb1 haagbeuk Romeinse tijd Late Dryas LW III parklandschap

Laat-

Rapport 8303.003 versie 1

Bijlage 7 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschie-denis van Nederland weergegeven.

Paleolithicum (tot circa 8800 voor Chr.)

De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, circa 300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in Neder-land geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk. De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een veran-derende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het Laat-Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd.

Mesolithicum (circa 8800-4900 voor Chr.)

Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (circa 9000 voor Chr.) verbeterde het kli-maat voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten:

Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (circa 9000 voor Chr.) verbeterde het kli-maat voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten:

In document VEENSEWEG TE AMERONGEN (pagina 16-0)