• No results found

Onderzoeksstrategie

Door het gebruik van het plangebied als grasland is een oppervlaktekartering niet mogelijk.

Om de kans op het opsporen van archeologische resten zo groot mogelijk te maken is derhalve intensief booronderzoek noodzakelijk.

De afstanden tussen de boringen bedragen steeds 25 meter en de afstanden tussen de

boorraaien, 20 meter. Doordat de buitenste boorraaien op de randen van het plangebied staan, passen acht boorpunten binnen het plangebied en wordt een boordichtheid bereikt van 50 boringen per hectare. Een dergelijke boordichtheid voldoet volgens de Leidraad

inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek (SIKB, 2006), ruimschoots om alle typen vindplaatsen in zand op te sporen.

In eerste instantie wordt geboord met een zandguts. Het gebruik van een guts maakt het mogelijk om de bodemopbouw exact te beschrijven. Vervolgens wordt op alle boorpunten nageboord met een edelmanboor met een diameter van 15 cm. Het hiermee opgeboorde materiaal wordt gezeefd op een zeef met een maaswijdte van vier millimeter.

3. Veldonderzoek 3.1 Aanpak

- Positie boringen: regelmatige verdeling over het plangebied, zie figuur 9.

- Gebruikt boormateriaal: guts met diameter van 2 cm / edelmanboor met diameter van 15cm.

- Totaal aantal boringen: 8

- Boordichtheid: Ongeveer 50 boringen per hectare - Geboorde diepte: 1,2 – 2,0m -Mv

- Inmeten boorlocaties: GPS, meetlint en waterpas

- Boorbeschrijving: Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB 5.1) - Oppervlaktekartering: Het onderzoeksterrein was ten tijde van het onderzoek in

gebruik als grasland. Hierdoor kon geen oppervlaktekartering worden uitgevoerd.

3.2 Resultaten booronderzoek

Tijdens het booronderzoek zijn acht boringen gezet. Alle boringen zijn doorgezet tot tenminste 30 cm diepte in de schone C-horizont.

De ligging van de boorpunten is weergegeven op de boorpuntenkaart. De resultaten van het booronderzoek zijn opgesomd in tabel 2.

Bovenin de boringen is een 40 tot 90 cm dikke bouwvoor aangetroffen die bestaat uit donkerbruin, humusrijk zand. De in boringen 4 en 8 slechts 40 cm dikke humeuze bovengrond betekent dat de bodem op dit deel van het plangebied niet kwalificeert als enkeerdgrond.

Behalve in boring 7, gaat de humeuze bovengrond in alle boringen over in een vergraven AC-horizont. In de boringen 3, 6 en 7 is nog een intact deel van de BC-horizont aanwezig. Onder de al dan niet vergraven BC-horizont is in deze boringen de C-horizont aangetroffen.

In alle overige boringen gaat de AC-horizont direct over in de schone C-horizont.

Op alle boorpunten is nageboord met een megaboor waarbij het opgeboorde materiaal is gezeefd. Hierbij is BC-horizont en in de C-horizont zijn

Figuur 9: Boorpunten en verstoringsdiepten. Topografische ondergrond: © Topografische Dienst Kadaster, Emmen, 2007

Figuur 10: Zeefresidu uit boring 5

Figuur 11: Boorprofiel

4. Conclusies en aanbevelingen

Door de begroeiing van het plangebied was een oppervlaktekartering niet mogelijk.

Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren toch zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied acht boringen gezet met behulp van een megaboor. Het hiermee opgeboorde materiaal is gezeefd.

De humeuze bovengrond varieert in dikte van 40 tot 90 centimeter en kwalificeert hierdoor slechts plaatselijk als esdek van een enkeerdgrond.

Onder de humeuze bovengrond is op veel boorpunten een recent vergraven overgangslaag aangetroffen. Slechts op drie boorpunten bleek nog een intact deel van de BC-horizont aanwezig. De oorspronkelijke podzolopbouw is derhalve recent tot grote diepte verstoord.

Met name in de boringen 3 en 7 is een grote hoeveelheid baksteenpuin en mortel

aangetroffen. Het tot onderin de humeuze bovengrond en de recent vergraven overgangslaag voorkomen van relatief moderne insluitsels, wijst er op dat de verstoring het gevolg is van relatief recente bodembewerking en dat deze verstoring tot diep onder de humeuze

bovengrond reikt. Dit betekent dat zelfs als de humueze bovengrond als een esdek wordt gezien, hieronder nauwelijks archeologische sporen bewaard kunnen zijn gebleven.

Een typerend esdek met onderliggende resten van een podzolbodem, zoals het referentieprofiel toont, is nergens binnen het plangebied aangetroffen.

Doordat op het slechts 0,16 hectare grote terrein acht boringen zijn gezet, is een boordichtheid van ongeveer 50 boringen per hectare ontstaan. Ondanks deze zeer hoge boordichtheid en het gebruik van een megaboor waarbij het opgeboorde materiaal is gezeefd, zijn in het geheel geen archeologische indicatoren aangetroffen.

De hoge archeologische verwachting volgens de IKAW voor het plangebied geldt, is in het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel bijgesteld tot een middelmatige

verwachting. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek moet echter worden geconcludeerd dat slechts een lage archeologische verwachting van toepassing is.

Al met al geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.

Indien onverhoopt toch archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, dienen deze gemeld te worden bij de gemeente Grave, conform Monumentenwet 1988, artikel 47.

Drs. R.P. Exaltus Senior-archeoloog

Archeologische tijdschaal

Periode Datering

Midden- en Laat Paleolithicum (oude steentijd) 250.000 - 9000

Mesolithicum (midden steentijd) 9000 - 4500

Neoliticum (nieuwe steentijd) 4500 - 2100

Bronstijd 2000 - 800

IJzertijd 800 - 12 v. chr

Romeinse tijd 12 v chr - 500 n. chr.

Vroege middeleeuwen 500 - 1000

Late middeleeuwen 1000 - 1500

Nieuwe tijd 1500 - heden

Tijdschaal volgens Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) 1988

Literatuur

Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) 1988. Archeologie in Nederland; De rijkdom van het bodemarchief. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Amersfoort.

Rijksdienst voor het oudheidkundig Bodemonderzoek, ARCHIS II (Archeologisch Informatie Systeem), http://wwwarchis.archis.nl:70/archis/

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 2000, IKAW 2 (Indicatieve kaart Archeologische Waarden), Amersfoort.

Grote historische Provincie Atlas van Nederland; deel 4 Zuid-Nederland 1838-1857 1:50.000.

Topografische dienst Wolters Noordhoff Groningen 1990

Grote historische topografische Provincie Atlas Noord-Brabant; 1905 1:25.000. Nieuwland Tilburg 2006

Grote topografische atlas van Nederland 1:50.000 Deel 4 Zuid-Nederland. Topografische dienst. Wolters Noordhoff Groningen 1997

Stichting voor Bodemkartering, 1976. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Blad 45, ´S-Hertogenbosch,. Wageningen.

Stichting voor Bodemkartering: Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, blad 45 ´S-Hertogenbosch, Staring Centrum, Wageningen, 1978

Bijlage 1: Boorbeschrijving

Boorbeschrijving volgens ASB 5.1

Lithologie Kleur Overige kenmerken Boor Betekenis van de afkortingen:

LDO – Onderzijde boortraject Lithologie:

GD – Onverharde sedimenten: G = grind, K = klei, L = leem, V = veen en Z = zand

Bijmengsels: BK = bijmengsel klei, BS = bijmengsel silt, BZ =bijmengsel zand, BG= bijmengsel grind, BH = bijmengsel humus. Betekenis toegevoegde cijfers: 1 = zwak, 2 = matig, 3 = sterk en 4 = uiterst.

Kleur:

HK = hoofdkleur, BL = blauw, BR = bruin, GE = geel, GN = groen, GR = grijs, OL = olijf, OR =oranje, PA = paars, RO = rood, RZ = roze, WI = wit, ZW = zwart.

TK = Tweede kleur (kleurafkortingen als boven).

IK = Intensiteit kleur: LI = licht en DO = donker

VLK = Vlekken (V): 2e en 3e letter is kleurafkorting als boven, 1 = weinig, 2 = matig , 3= veel Overige kenmerken:

CO = Consistentie (C ): ZSL-zeer slap, SLA-slap, MSL-matig slap, MST-matig stevig, STV-stevig PLH = plantenresten (PL0 = geen, PL1 = spoor, PL2 = weinig, PL3 = veel)

VS = veensoorten

SST = Sedimentaire structuren

BHN = Bodemhorizont; BHC = C-horizont, BHBC= BC-horizont BI = Bodemkundige interpretaties; BOV = bouwvoor , VRG = vergraven GI = Geologische interpretaties

AIS = Archeologische indicatoren Locatiebepaling GPS en meetlint Referentievlak NAP Bepaling maaiveldhoogte AHN – Waterpas Boormethode Guts en edelman Boordiameter 2 cm en 15cm

Opdrachtgever Optifield BV

Posities van de boringen (boorlocaties)

Boornummer XCO YCO MA M´s tov NAP