• No results found

Onderzoeksmethode per deelvraag

In document ONDERNEMEN IN DE LANDBOUW (pagina 36-40)

5. ONDERZOEKSMETHODE EN CONCEPTUEEL MODEL

5.1 Onderzoeksmethode per deelvraag

Hieronder zullen de deelvragen die uiteengezet zijn in paragraaf 2.2 verder uitgewerkt worden. Zowel het doel als de onderzoeksmethode van de deelvragen zal kort uiteengezet worden.

1. Wat zijn nieuwe verbredingactiviteiten en welke rol spelen deze activiteiten binnen ondernemingen in de sector Veeteelt?

Van der Ploeg en Spierings (1999) en van den Ham en Ypma (2000) hebben onderzoek gedaan naar nieuwe verbredingactiviteiten in de landbouw. Op basis van deze artikelen kan een beeld gevormd worden van wat nieuwe verbredingactiviteiten zijn en welke rol ze spelen in het geheel van activiteiten die worden uitgeoefend in de landbouw. Het is de bedoeling om doormiddel van exploratief onderzoek in de sector Veeteelt beter zicht te krijgen op welke rol nieuwe verbredingactiviteiten spelen binnen ondernemingen die deze activiteiten uitoefenen. In het exploratief onderzoek kan gedacht worden aan de volgende onderzoeksvragen: welke nieuwe verbredingactiviteiten worden zoal ontplooid en worden deze vaak gecombineerd, welk gedeelte van het totale gezinsinkomen worden door de nieuwe verbredingactiviteiten verzorgd, hoeveel tijd wordt aan nieuwe verbredingactiviteiten besteed en hoeveel is dit in vergelijking met de totale activiteiten van de onderneming, welke gezinsleden beoefenen deze nieuwe verbredingactiviteiten en hoeveel tijd besteden ze daaraan. Deze vragen zullen als beeldvorming fungeren om zicht te krijgen op de nieuwe verbredingactiviteiten die op dit moment worden uitgeoefend en welke rol deze nieuwe verbredingactiviteiten spelen binnen de ondernemingen.

2. Welke resources en competenties zijn van belang bij het ontplooien van nieuwe verbredingactiviteiten door ondernemingen in de sector Veeteelt?

De literatuurstudie naar de “resource based theory” zal als basis fungeren voor het exploratief onderzoek naar de resources en competenties die van belang zijn bij het uitoefenen van nieuwe verbredingactiviteiten in de sector Veeteelt. De “resource based theory” gaat uit van een inside-out benadering door te kijken welke resources en competenties belangrijk zijn binnen een onderneming en kijkt of de resources zorgen voor duurzaam competitief voordeel.

Studie naar Nieuwe Verbredingactiviteiten in de Sector Veeteelt© A.R. Timmerman

Het stappenplan uit het artikel van Rangone (1998) zal als basis fungeren voor het exploratief onderzoek naar de resources en competenties. In stap 1 van het stappenplan worden de competenties (key-performance criteria) in kaart gebracht die belangrijk zijn voor het uitoefenen van zowel de traditionele als de nieuwe verbredingactiviteit. Voor het bepalen van de key-performance criteria is gebruik gemaakt van de indeling competenties van van der Ploeg (2000) (vakmanschap, ondernemerschap, organisatorische vaardigheden, contactuele vaardigheden, administratieve vaardigheden en technische vaardigheden). Het vaststellen van de key-performance criteria vind plaats door de ondernemers de bovengenoemde competenties, voor zowel de traditionele activiteit als de nieuwe verbredingactiviteit, in de volgorde van meest tot minst belangrijk te laten leggen (bijlage 1: vraag 2.1 en 2.5). Voor beide activiteiten worden de drie belangrijkste competenties aangemerkt als key-performance criteria. Op basis van deze key-performance criteria wordt in stap 2 bepaald wat de kritische resources zijn. De ondernemers wordt gevraagd de resources te noemen die cruciaal zijn voor het succes van de drie belangrijkste competenties (key-performance criteria) (bijlage 1: vraag 2.2 en 2.6). De door de ondernemers genoemde resources worden door de interviewer ingedeeld binnen de zes strategische business resources van Dollinger (2003). Binnen deze indeling worden de volgende zes strategische business resources onderscheiden: fysieke resources, reputatie resources, organisatie resources, financiële resources, intellectuele en menselijke resources en technologische resources. Op basis van de door de interviewer ingedeelde resources (bijlage 1: vraag 2.3 en 2.7) wordt in stap 3 bepaald of deze resources zorgen voor duurzaam competitief voordeel ten opzichte van de concurrentie. Voor het bepalen van het duurzaam competitief voordeel is gebruik gemaakt van het model van Barney (1991). Hierin wordt gesteld dat kritische resources aan vier voorwaarden (waardevol, zeldzaam, moeilijk te kopiëren en niet vervangbaar) moeten voldoen voordat ze kunnen worden aangemerkt als resources die zorgen voor duurzaam competitief voordeel. Hierbij kan de voorwaarde “moeilijk te kopiëren” beïnvloed worden door drie verschillende factoren (unieke historische condities, causale dubbelzinnigheid en complexe sociale relaties). De in stap 2 gevonden business resources worden voorgelegd aan de ondernemers met de vraag of ze kunnen aangeven in welke mate de resources voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden (bijlage 1: vraag 2.4 en 2.8). Op basis van de mate waarin de resources volgens de ondernemers voldoen aan de vier voorwaarden wordt bepaald of de resources zorgen voor

Studie naar Nieuwe Verbredingactiviteiten in de Sector Veeteelt© A.R. Timmerman

duurzaam competitief voordeel. Wanneer één van de resources bij de voorwaarde “moeilijk te kopiëren” de waarde “in zeer sterke mate” of “in sterke mate” (waarde 1 of 2) meekrijgt wordt aan de ondernemer een extra vraag gesteld (bijlage 1: vraag 2.5 en 2.9). Dit om te kunnen bepalen welke van de volgende drie factoren: unieke historische condities, causale dubbelzinnigheid of complexe sociale relaties van invloed is op de voorwaarde “moeilijk te kopiëren”. Het is belangrijk dat alle drie stappen zowel voor de traditionele activiteit als voor de nieuwe verbredingactiviteit wordt doorlopen om te kunnen bepalen of er specifieke resources en/of competenties nodig zijn voor het uitoefenen van nieuwe verbredingactiviteiten. Door de koppeling tussen de “resource based theory” en de nieuwe verbredingactiviteiten zal duidelijk moeten worden welke resources en competenties belangrijk zijn bij het uitoefen van nieuwe verbredingactiviteiten in de sector Veeteelt.

3. Welke externe factoren vanuit de markt belemmeren nieuwe verbredingactiviteiten bij ondernemingen in de sector Veeteelt?

Het vijfkrachten model van Porter (1980) bespreekt vijf krachten vanuit de markt die invloed uitoefenen op de positie van de onderneming. Het vijfkrachten model zal als basis fungeren om de factoren vanuit de markt die het uitoefenen van nieuwe verbredingactiviteiten in de sector Veeteelt belemmeren te onderzoeken. De MDW werkgroep (2003) gaat specifiek in op belemmerende factoren uit de traditionele markt die invloed hebben op ondernemingen die zich bezighouden met onder andere nieuwe verbredingactiviteiten (onderdeel van vernieuwend ondernemerschap). Daarnaast hebben de MDW werkgroep (2003), van der Ploeg (2001) en van den Ham en Hennen (2001) onderzoek gedaan naar specifieke belemmerende factoren uit de verbredingmarkt die invloed hebben op nieuwe verbredingactiviteiten. Tijdens de casestudies zal elk van de vijf krachten uit het model van Porter (1980) zowel voor de traditionele als nieuwe verbredingactiviteit aan de orde gesteld worden. Het is tijdens de casestudies de bedoeling dat de ondernemers voor elk van de vijf krachten aangeven of het een belemmerende factor is en op welke manier ze belemmerend werken (bijlage 1: vraag 3.1 t/m 3.5 en vraag 3.7 t/m 3.11). Om geen belemmerende factoren te vergeten is er een extra vraag toegevoegd waar de ondernemers zelf externe factoren kunnen toevoegen die belemmerend werken bij het uitoefenen van de activiteiten (bijlage 1: vraag 3.6 en 3.12). Om te kunnen bepalen of belemmerende factoren vanuit de markt

Studie naar Nieuwe Verbredingactiviteiten in de Sector Veeteelt© A.R. Timmerman

specifiek zijn voor ondernemers die zich bezighouden met nieuwe verbredingactiviteiten zullen zowel agrarische ondernemers geïnterviewd worden die zich bezighouden met een traditionele activiteit als agrarische ondernemers die zich bezighouden met een nieuwe verbredingactiviteit. Het uiteindelijke doel van deze outside-in benadering is beter zicht krijgen op externe factoren uit zowel de traditionele als de verbredingmarkt die belemmerend werken op ondernemingen die zich bezighouden met nieuwe verbredingactiviteiten in de sector Veeteelt.

4. Welke factoren uit het overheidsbeleid stimuleren of belemmeren nieuwe verbredingactiviteiten bij ondernemingen in de sector Veeteelt.

De MDW werkgroep (2003) heeft onderzoek gedaan het overheidsbeleid op het gebied van vernieuwend ondernemerschap in de landbouw. Daarbij is in kaart gebracht bij welke activiteiten ondernemingen problemen ondervinden met het overheidsbeleid, wat de voornaamste probleemgebieden zijn en wat de mogelijk oorzaken zijn van de problemen met het overheidsbeleid. Deze onderdelen worden tijdens de casestudies, zowel voor de traditionele activiteit als voor de nieuwe verbredingactiviteit, apart aan de orde gesteld om te kunnen beoordelen welke belemmeringen uit het overheidsbeleid specifiek zijn voor nieuwe verbredingactiviteiten. Eerst zal de mening van de ondernemers gevraagd worden (bijlage 1: vraag 4.1 en 4.7) over het huidige overheidsbeleid en daarna zal bepaald worden of het overheidsbeleid een belemmerende factor is (bijlage 1: vraag 4.2 en 4.8). Op basis van de antwoorden op de eerste twee vragen zal er gekeken worden of er over belemmeringen uit het overheidsbeleid extra vragen gesteld kunnen worden. De extra vragen hebben betrekking op de onderdelen binnen het overheidsbeleid die belemmerend werken (bijlage 1: vraag 4.3 en 4.9) en op de oorzaken die volgens de ondernemers ten grondslag liggen aan de belemmeringen (bijlage 1: vraag 4.4 en 4.10). Verstegen en Lans (2006) hebben op basis van de zes beleidsinstrumenten (fysieke veranderingen of alternatieven, regelgeving en handhaving, maatregelen van financieel economische aard, voorlichting en educatie, sociale modellering en ondersteuning en organisatieverandering) van Vlek en Michon (1992) uitgewerkt hoe de overheid ondernemerschap in de landbouw kan stimuleren. Tijdens de casestudies zal eerst aan de ondernemers gevraagd of ze stimulering ontvangen vanuit de overheid (bijlage 1: vraag 4.5 en 4.11) voordat de beleidsinstrumenten aan de orde gesteld

Studie naar Nieuwe Verbredingactiviteiten in de Sector Veeteelt© A.R. Timmerman

worden. Nadat er een beeld is ontstaan over de stimulering vanuit de overheid zal stuk voor stuk de beleidsinstrumenten worden besproken met de ondernemers. Er zal aan de agrarische ondernemers gevraagd worden welke beleidsinstrumenten volgens hen wel en niet belangrijk zijn wanneer de overheid activiteiten in de agrarische sector zou willen stimuleren (bijlage 1: vraag 4.6 en 4.12). Het doel van het exploratief onderzoek naar de belemmerende factoren en stimuleringsmaatregelen vanuit de overheid is om een beeld te krijgen hoe ondernemers die zich bezighouden met nieuwe verbredingactiviteiten in de sector Veeteelt het overheidsbeleid beoordelen.

In document ONDERNEMEN IN DE LANDBOUW (pagina 36-40)