• No results found

OnDERZOEKSMATIG LEIDInG GEVEn, EEn nIEuWE GEnERATIE SChOOLLEIDERS

Drs. Ard Vermeulen

Opleider en adviseur

Centrum voor Nascholing Amsterdam

Leren door onderzoek wordt internationaal gezien als noodzakelijk voor school- leiders die werken aan schoolontwikkeling (Earl & Fullan, 2003; Hopkins & Levin, 2000). Ook in Nederland is het doen van onderzoek inmiddels opgenomen in de lijst van competenties voor schoolleiders. Ruim vijf jaar geleden heeft het Centrum voor Nascholing Amsterdam onderzoeksmatig leiding geven als kerncompetentie opgenomen als een noodzakelijk element van de professionalisering van het school- leiderschap. Onderzoeksmatig leiding geven vereist van de schoolleider op de eerste plaats een onderzoekende houding. Verder vereist het onderzoeksmatige expertise, dat wil zeggen kennis over onderzoek en onderzoeksvaardigheden. Bovendien dient de schoolleider in staat te zijn om een onderzoekende cultuur in zijn school te cre- eren.

In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de competentie onderzoeks- matig leiderschap en de inhoud van de drie elementen die daarmee verbonden zijn. Wat bedoelen we met een onderzoekende houding, over welke kennis en vaardig- heden gaat het precies en wat houdt het creëren van een onderzoekende cultuur nu eigenlijk in? In het tweede deel volgt een beschrijving van de aanpak die in het derde jaar van de Masteropleiding Integraal Leiderschap van het Centrum voor Nascholing wordt gehanteerd. Het is een voorbeeld van hoe in de opleiding onder- zoeksmatig leiding geven wordt uitgewerkt zodat schoolleiders deze kerncompeten- tie kunnen inzetten om schoolontwikkeling op gang te brengen en te houden. In het derde deel tenslotte komen de opbrengsten en het belang van onderzoeks- matig leiding geven aan bod. Wat is de betekenis van de onderzoeksmatige bagage waarmee de Masters in Educational Leadership de opleiding verlaten? Zijn ze te kwalificeren als onderzoeksmatige schoolleiders die in staat zijn hun sturingsacties effectiever en meer ‘evidence based’ te maken? En is de verwachting gerechtvaardigd dat onder hun leiding lerende organisaties ontstaan en dat in een onderzoekende cultuur schoolontwikkeling vanzelfsprekend en onvermijdelijk zal blijken te zijn?

0 Studiehuisreeks 78

1 ONDERzOEKSmATIG LEIDING GEVEN: HOUDING, ExPERTISE EN cULTUUR

Ruim vijf jaar geleden werd de competentie Onderzoeksmatig leiding geven voor het eerst als zodanig benoemd. Deze voor de schoolontwikkeling zo belangrijke kern- competentie is door de pioniersgroep van toen als volgt samengevat:

De schoolleider cultiveert een kritische opstelling ten aanzien van alle vormen van kennis en inzicht waarop de schoolpraktijk en het schoolbeleid (impliciet of expliciet) gebaseerd zijn. Hij is erop gebrand dat zo goed mogelijk gebruik gemaakt wordt van elders verkregen onderzoeksresultaten en is ook initiatiefnemer tot en opdrachtgever voor eigen onderzoek. Hij stimuleert de ontwikkeling van een onderzoekscultuur bin- nen de school.

Zoals elke andere competentie omvat ook onderzoeksmatig leiding geven een breed scala aan kennis, vaardigheden en houdingsaspecten. Met het oog op een overzich- telijke bespreking onderscheiden we drie deelaspecten of subcompetenties. Onder- zoeksmatig leiding geven vereist op de eerste plaats een onderzoekende houding. Verder dient de onderzoeksmatige schoolleider over onderzoeksmatige kennis en onderzoeksvaardigheden te beschikken en moet hij in staat zijn een onderzoekende cultuur in de eigen school te creëren. Een vergelijkbare driedeling vinden we bij Earl & Katz in hun publicatie over de betekenis van data voor het leiding geven aan scholen (Earl & Katz, 2006).

Een onderzoekende houding

Het benutten van bestaande data en het zelf onderzoek doen ten behoeve van schoolontwikkeling vereist van schoolleiders een onderzoekende houding. Om onderzoeksmatig leiding te kunnen geven is, zoals dat in het Engels wordt aange- duid, een ‘mindshift’ nodig (Earl en Fullan, 2003); de volgens Earl en Katz (2006) vereiste ‘Inquiry habit of mind’. Bij een dergelijke onderzoekende (denk)houding gaat het om de volgende aspecten:

- in staat zijn om een oordeel achter te houden en onzekerheid te tolereren; - gericht zijn op het verifiëren en funderen van veronderstellingen;

- belangrijk vinden en in staat zijn meerdere uitkomsten open te houden; - in staat zijn zaken vanuit verschillende perspectieven te benaderen en syste-

matisch vragen te stellen die steeds verder focussen.

Een cruciale factor blijkt te zijn dat schoolleiders zich kwetsbaar durven op te stel- len, dat wil zeggen durven aangeven wat onduidelijk is en durven te accepteren dat er verschillende zienswijzen mogelijk zijn (Earl en Katz, 2006).

Onderzoeksmatige expertise

Schoolleiders hoeven zelf geen wetenschappelijk onderzoeker te worden. Wel zullen ze, door opleiding en ervaring, moeten beschikken over de expertise van een begin- nend wetenschappelijk onderzoeker. Die expertise stelt hen in staat om onderzoek dat relevant is voor onderwijsorganisatie en –praktijk, te gebruiken en in te zetten bij schoolontwikkeling. Het gaat dan zowel om onderzoek dat elders en door ande- ren is verricht als om onderzoek dat zijzelf in hun eigen school in gang zetten en uitvoeren.

De vereiste expertise omvat de volgende kennis en vaardigheden:

- in staat zijn om hoogwaardige informatie (uit wetenschappelijk onderzoek dat elders is verricht) te zoeken met betrekking tot vraagstukken in zijn organisa- tie;

- in staat zijn om de kwaliteit en bruikbaarheid van wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot vraagstukken in zijn organisatie te beoordelen. Dit omvat het kunnen beoordelen van de consistentie van (probleemstelling, doelstelling, vraagstelling en uitvoering van) een onderzoeksplan en de deugdelijkheid en ondeugdelijkheid van data en onderzoeksopbrengsten kunnen herkennen; - in staat zijn praktijkproblemen te vertalen in vragen naar inzicht- en kennisver-

betering die onderzoeksmatig aangepakt kunnen worden en praktijkproblemen kunnen inperken tot een onderzoekbare vraagstelling;

- beschikken over elementaire kennis en vaardigheden op het gebied van metho- den en technieken (noties van betrouwbaarheid en validiteit, inzicht hebben in verschillende soorten onderzoek en dataverzameling, verstand hebben van statistische begrippen en meetbegrippen) zodat een verantwoorde keuze voor methoden en instrumenten gemaakt kan worden en het onderzoek deskundig uitgevoerd kan worden;

- in staat zijn de onderzoeksopbrengsten zodanig te rapporteren dat zowel de wetenschappelijke als de praktische waarde van onderzoeksresultaten kritisch worden belicht.

Een onderzoekende cultuur

Onderzoek naar de benutting van data ten behoeve van schoolontwikkeling laat zien dat de activerende rol van de leidinggevende belangrijk is (Geijsel en Van Petegem, 2005). Het ontwikkelen van een onderzoekende cultuur vereist van de schoolleider in de eerste plaats dat hij of zij het als een uitdaging ziet anderen te overtuigen van de voordelen van het gebruiken van onderzoeksgegevens voor duurzame school- ontwikkeling. Als de uitdaging wordt aangegaan kan de schoolleider een aantal interventies inzetten:

- anderen in de schoolorganisatie stimuleren om hoogwaardige informatie te zoeken met betrekking tot onderwijsvraagstukken die hen bezighouden;

 Studiehuisreeks 78

- (als deskundige opdrachtgever) anderen begeleiden in het gehele onderzoeks- proces, dat begint bij het inperken van een praktijkprobleem tot een onder- zoekbare vraagstelling, zich voortzet in verantwoorde keuze voor methoden en instrumenten, deskundige uitvoering, en uitloopt op rapportage waarin zowel de wetenschappelijke als de praktische waarde van onderzoeksresultaten kri- tisch worden belicht;

- anderen betrekken bij het interpreteren van en het werken met data en onder- zoeksresultaten door tijd vrij te maken voor het gezamenlijk werken met data en zo te werken aan collectieve betekenisverlening en commitment;

- anderen in de school stimuleren met critical friends te werken door hen daarin voor te gaan.

Een schoolleider die op deze manier bezig is om anderen in de school te inspireren en te equiperen is zich er scherp van bewust dat het ondernemen (of gebruikmaken) van onderzoek tegelijk een sturingsinterventie in de schoolontwikkeling betekent, en is bovendien in staat zorg te dragen voor de kwaliteit van deze interventie, en voor de inbedding daarvan in het schoolbeleid.

2 ONDERzOEKSmATIG LEIDING GEVEN IN HET DERDE JAAR VAN DE mASTEROPLEIDING INTEGRAAL LEIDERScHAP

In het derde jaar van de masteropleiding Integraal Leiderschap wordt in drie blok- ken gewerkt aan het ontwikkelen van onderzoeksmatig leiding geven. In het eerste blok wordt aandacht besteedt aan het benutten van gegevens, die in de school al aanwezig zijn. In het tweede blok doen deelnemers een wetenschappelijk verant- woord onderzoek naar een thema dat belangrijk is voor de ontwikkeling van de eigen school. In het derde blok komt het ontwikkelen van een onderzoeksmatige cultuur in de eigen school en het fungeren als opdrachtgever van onderzoek aan de orde. Door te werken met bestaande data en door een eigen praktijkonderzoek te doen ontwikkelen de deelnemers een onderzoekende houding, verwerven ze onderzoeks- matige expertise en krijgen de deelnemers inzicht in de spilfunctie die zij als lei- dinggevende spelen bij het creëren van een onderzoekende cultuur.

Gebruiken van bestaande data

In de loop van dit eerste blok worden schoolleiders aan de hand van bestaande data over de eigen school geconfronteerd met de veelsoortigheid aan data waarover zij beschikken en wordt de bruikbaarheid van die data onder de loep genomen. Als de deelnemers gevraagd wordt data over de eigen school mee te nemen wordt al snel

duidelijk dat aan de aanwezigheid van data in het onderwijs niet te ontkomen valt en blijkt hoe veelsoortig ze zijn: citogegevens (uit leerlingvolgsystemen), aanwe- zigheidscijfers, uitvalgegevens, inspectierapporten, prestatiegevens (cijfers van leraren) et cetera. In de bespreking van de data die op tafel komen wordt hen dui- delijk dat het begrip ‘data’ moet worden opgevat in de brede zin van het woord en dat het niet alleen kwantitatieve data betreft, maar ook kwalitatieve data die het resultaat zijn van interviews, klassenobservaties of verslagen van teamvergaderin- gen. Voor veel leidinggevenden blijken tot dan toe data synoniem te zijn met statis- tiek en het gebruik van data op de eerste plaats gerelateerd te zijn aan getallen. Behalve inzicht in de verschillende soorten data wordt in het eerste blok van de opleiding ook gewerkt aan het inzicht dat de beschikbaarheid van data niet auto- matisch leidt tot bruikbaarheid. De deelnemers worden zich hiervan bewust door hen de opdracht te geven om na te gaan welke vragen met de beschikbare data te beantwoorden zijn en welke nieuwe vragen de bestaande data oproepen. Er blijkt een kloof te zijn tussen de beschikbaarheid van data en het gebruik ervan. De schoolleiders geven aan over onvoldoende expertise te beschikken om de gegevens op een correcte manier te interpreteren. En of ze met de gegevens aan de slag kun- nen, blijkt samen te hangen met de conclusies die op basis van de gegevens getrok- ken moeten worden. Met positieve data of goede prestaties kunnen schoolleiders wel omgaan. Ze worden ingezet voor pr-doeleinden en om het personeel te motive- ren. Anders is het met negatieve data of tegenvallende prestaties. De schoolleiders blijken onvoldoende in staat te zijn om te analyseren wat er aan ten grondslag ligt. Heel gemakkelijk worden de slechte prestaties toegeschreven aan tekorten van het onderzoek en weet men niet de juiste vragen te stellen aan de beschikbare gege- vens.

De deelnemers maken kennis met de betekenis van een onderzoekende houding en worden zich ervan bewust dat onderzoeksmatige kennis en vaardigheden vereist zijn om greep te krijgen op de grote hoeveelheid ongefilterde informatie die beschikbaar is (Earl & Katz, 2006) en dat het interpreteren van data geen gemakkelijk proces is (Kruger, 2007). Er ontstaat begrip voor hun eigen activerende rol in deze (Geijsel en Van Petegem, 2005).

Onderzoek naar een eigen sturingsvraagstuk; een complete onderzoekscyclus

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de schoolleiders zelf onderzoekers worden, maar wel dat ze voldoende onderzoeksmatige expertise verwerven om onderzoeks- matig te kunnen leidinggeven. Dit betekent dat ze in het tweede blok een complete onderzoekscyclus doorlopen. Elke stap in de onderzoekscyclus bestaat uit het ver- werven van theoretische kennis gevolgd door toepassing op het eigen onderzoek.

 Studiehuisreeks 78

De deelnemers kunnen voor feedback en begeleiding te rade gaan bij hun onder- zoeksgroep. Elke onderzoeksgroep, die bestaat uit 4 of 5 collega-schoolleiders, wordt begeleid door een ervaren onderzoeker.

Het vertrekpunt voor het eigen onderzoek is een sturingsvraagstuk in de leiding- gevende praktijk. Het dient een eigen vraagstuk te zijn, dus niet een probleem van het schoolbestuur o.i.d. In deze eerste fase van het eigen onderzoek komt de zogenoemde mindshift (Earl & Fullan, 2003) op gang doordat van hen verlangd wordt om het praktijkprobleem te vertalen in vragen naar ontbrekende inzichten en benodigde nieuwe kennis. In deze fase wordt een zwaar beroep gedaan op de onder- zoekende houding die nog in ontwikkeling is en daardoor soms grote onzekerheid veroorzaakt.

De resultante van een succesvolle fase van probleemstelling, doelstelling en vraag- stelling is dat de handelingsgerichtheid transformeert naar onderzoekende gericht- heid. Op schoolleiders wordt voortdurend een beroep gedaan om ad hoc problemen op te lossen, daadkracht uit te stralen, resultaatgericht te zijn en proactief te handelen. Voor hen is het een enorme omslag om een oordeel achter te houden en onzekerheid te tolereren, gericht te zijn op het verifiëren en funderen van ver- onderstellingen, meerdere uitkomsten open te houden, zaken vanuit verschillende perspectieven te benaderen en systematisch vragen te stellen die steeds verder focussen. In deze eerste stap speelt het gebruikmaken van beschikbare informatie (uit ander onderzoek) een tweede factor van betekenis. Veel van de aanvankelijk gestelde vragen blijken kennisvragen te zijn die middels het lezen van literatuur beantwoord kunnen worden. De literatuurstudie is gericht op enerzijds het verhel- deren van de probleemstelling en anderzijds op het toespitsen van de onderzoeks- vragen en mondt uit in een onderzoeksplan.

Het operationaliseren van de variabelen en het ontwikkelen van meetinstrumenten doet een beroep op het vermogen consistent te redeneren. Het vraagt ook om het toepassen van elementaire kennis en vaardigheden op het gebied van methoden en technieken (noties van betrouwbaarheid en validiteit, inzicht in verschillende soorten onderzoek en dataverzameling, verstand hebben van statische begrippen en meetbegrippen). Uiteindelijk kan een verantwoorde keuze voor methoden en instrumenten gemaakt worden en kan het onderzoek deskundig uitgevoerd worden. De dataverzameling en data-analyse zijn twee stappen in de onderzoekscyclus die door veel deelnemers op dat moment als de kern van onderzoek doen wordt gezien. Na een relatief lange periode op conceptueel niveau bezig te zijn geweest, is het

voor veel schoolleiders een verademing om aan de slag te kunnen met de empirie en naar de dagelijkse werkelijkheid te gaan kijken.

Een belangrijk moment in het eigen onderzoek is het formuleren van conclusies en interpreteren van de onderzoeksopbrengsten. In deze fase wordt, net als in de fase van de probleemstelling, opnieuw een groot beroep gedaan op de onderzoe- kende houding. In deze fase ontstaat bij de schoolleiders inzicht in het belang van een goed geformuleerde probleemstelling en vraagstelling en vervolgens komt het moment van de interpretatie van de resultaten voor de eigen leidinggevende praktijk. De vragen die zich dan aandienen en waarover zij zich in de opleiding bui- gen, zijn: kun je met de inzichten van je onderzoek het (praktijk)probleem, dat de aanleiding vormde voor je onderzoek, verder helpen; waarvoor ga je de onderzoeks- resultaten gebruiken; hoe ga je de onderzoeksresultaten inzetten voor je schoolont- wikkeling en wie gaan de resultaten interpreteren en eventueel de aanbevelingen formuleren? Zij ontdekken dan ondermeer dat het formuleren van aanbevelingen een stap is waarin zij zich terughoudend moeten opstellen, althans als zij actief willen toewerken naar een onderzoekende cultuur in hun school.

De finale stap van de onderzoekscyclus is het onderzoeksverslag waarin ze kunnen laten zien hoe ze op een wetenschappelijk verantwoorde manier onderzoek hebben gedaan, wat daarvan de opbrengsten zijn en op welke manier zij hun praktijkonder- zoek gaan verbinden met de schoolontwikkeling.

Ontwikkelen van een onderzoekende cultuur

Door te werken met bestaande data en een eigen praktijkonderzoek te verrichten, ontwikkelen de schoolleiders een onderzoekende houding en verwerven ze onder- zoeksmatige expertise. Zo tegen het einde van het eigen onderzoek, wanneer ze bezig zijn met de interpretatie van de onderzoeksresultaten en betekenis ervan voor hun leidinggevende praktijk ontstaat als vanzelf de vraag ‘en wat betekent dit nu voor de schoolontwikkeling’?

Ze gaan beseffen dat behalve een onderzoekende houding en onderzoeksmatige kennis en vaardigheden een derde competentie vereist is voor onderzoeksmatig lei- dinggeven. Schoolleiders moeten in staat zijn leiding te geven aan onderzoekspro- cessen in de school en dialogen in hun school kunnen initiëren. Een onderzoekende cultuur kan niet ontstaan en beklijven zonder een professionele dialoog waaraan zowel de schoolleiding als de leraren deelnemen. De dialoog zal moeten gaan over de betekenis van de beschikbare data voor de schoolontwikkeling en er zal tijd moe- ten worden vrijgemaakt voor het gezamenlijk werken met data. Zodoende wordt er gewerkt aan collectieve betekenisverlening en commitment.

 Studiehuisreeks 78

Als andere interventie noemen schoolleiders dat ze anderen in de schoolorganisa- tie kunnen stimuleren om hoogwaardige informatie te zoeken met betrekking tot onderwijsvraagstukken die hen bezighouden. Ook geven ze aan dat ze de uitdaging aan willen gaan om anderen te begeleiden in het gehele onderzoeksproces en ande- ren in de school te willen voorgaan in het werken met critical friends. Samengevat komt het erop neer dat de schoolleiders veelal de masteropleiding verlaten met het voornemen om in het verlengde van hun nieuw verworven competenties ook ande- ren te inspireren en te equiperen om onderzoek te doen en daarvoor ondersteuning vanuit de schoolorganisatie te organiseren.

3 ONDERzOEKSmATIG LEIDINGGEVEN: OPbRENGSTEN VOOR ScHOOLLEIDER EN ScHOOLONTWIKKELING

Door onderzoek wordt op twee manieren geleerd. In de eerste plaats levert onder- zoek doen inzicht en kennis op, die bruikbaar is voor een praktijkprobleem. Voor- beelden van sturingsvraagstukken, die in het derde jaar van de masteropleiding Integraal Leiderschap de afgelopen jaren het vertrekpunt vormden voor praktijkon- derzoek, zijn:

- ontwikkelen van kwaliteitsindicatoren passend bij het eigen kwaliteitsbeleid en binnen de kaders van de onderwijsinspectie;

- invulling geven aan docentcompetenties passend bij de onderwijskundige visie en de kaders van de wet BIO (zie voorbeeld hieronder);

- in kaart brengen van het probleem van voortijdig schoolverlaten en ontwikke- len van het plan van aanpak om het tegen te gaan;

- het wegnemen van weerstand tegen onderwijsvernieuwing dan wel stagnaties daarin;

- de relatie tussen omgevingsfactoren, oudertevredenheid en groei of terugloop van leerlingenaantallen;

De drie sectoren waaruit de schoolleiders afkomstig zijn, te weten het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en de BVE-sector blijken op tal van punten te verschillen, maar niet wat betreft de sturingsvraagstukken waarvoor de schoollei- ders zich gesteld zien.

Voorbeeld van een onderzoek

De school heeft de organisatiestructuur veranderd en is gaan werken met zogenoemde kernteams. De schoolleider vond het belangrijk om de kwaliteit van het werken in teams naar een hoger niveau te tillen. Hij heeft onderzoek gedaan naar de persoon- lijkheidskenmerken en vaardigheden die nodig zijn om succesvol samen te werken. De teamleden is gevraagd aan te geven hoe belangrijk zij deze vaardigheden vinden en

een inschatting te geven van hun eigen competenties op dit gebied. Op basis van de resultaten heeft deze schoolleider een aantal maatregelen getroffen om de kwaliteit van het samenwerken te verhogen namelijk: zoveel mogelijk docenten betrekken bij de totstandkoming van het jaarbeleidsplan, zodat iedereen optimaal op de hoogte en betrokken is bij de ontwikkeling van de school en zodat de kwaliteiten van de team-