• No results found

omvat slechts één rand (Sp 4036) en één wand (Sp 11032). Het betreft

5 Romeins aardewerk

Baksel 2: omvat slechts één rand (Sp 4036) en één wand (Sp 11032). Het betreft

een donkerbruingrijs baksel met een bruingrijze kleur en een donkerbruin geglad oppervlak. Er zijn ijzeroxides en kleinere inclusies zoals micaschilfers aanwezig. De randscherf kan mogelijk toegeschreven worden aan een

uitlopende kom met gezoomde rand (kraagkom) uit het laatste kwart van de 1e

– en 1e helft van de 2e eeuw na Chr (afb. 5.2, nr 62).63

Misschien werd de rol van de terra nigra als fijne groep reducerend gebakken luxe-vaatwerk in de streek overgenomen door de import van kwaliteitsvol Noord-Frans reducerend gedraaid vaatwerk dat in grotere aantallen aangetroffen is (2,28 % vs 10,4 % ).

Afb. 5.1 terra sigillata wandscherf uit spoor 9010 met detail.

61 Dragendorff 1895. 62 Vermeulen 1992. 63 Deru 1996.

5.2.2.3 Gevernist aardewerk

Tijdens het onderzoek werden zes scherven in gevernist aardewerk aangetroffen waarvan vier wand- en twee bodemfragmenten (afb. 5.3). Deze fragmenten kunnen op basis van de technische en beperkte typologische criteria toegewezen worden aan Nederrijnse productiecentra (w.o. Köln). Alle behoren ze tot

hetzelfde recipiënt en komen ze uit spoor 9010 (vondstnummer 30 en 148) (net als de terra sigillata scherf, cfr supra). De scherven van deze waar kenmerken zich door een felwitte kern, met een oranje tot matte zwarte/olijfkleurige deklaag. Er is weinig verschraling zichtbaar met uitzondering van mica’s en enkele donkere inclusies (mogelijk ijzeroxides).

De geverniste waar (ook wel geverfde waar/ceramique engobée genoemd) bestaat uit aardewerk met een deklaag of engobe, die chemisch afwijkt van de klei waaruit de pot vervaardigd is.64

De beste benaming is echter de Engelse term “colour coated” aardewerk Er wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen het aardewerk met een deklaag en het beschilderd aardewerk. Meestal is het zo dat niet het volledige oppervlak met kleurstof bedekt werd. Deze bewerkingen gebeurden bij beide soorten voor het bakken van de ceramiek.65

Daarbuiten is er bij het geverfd aardewerk een belangrijke ontwikkeling wat

14-443

62-247

79-23

Afb. 5.2 Terra nigra randfragmenten. Schaal 1:200. 64 De Clercq 2005; Bocquet 1999; Brunsting 1937; Haalebos 1990; Stuart 1977. 65 Stuart 1977, 20.

kleur betreft. Kenmerkend voor de vroegere types is de oranje deklaag. Vanaf de late 1e - begin 2e eeuw werd de oranje kleur stilaan verdrongen en later geheel vervangen door een olijfkleur.66

Het Nederrijnse waar stond vroeger gekend als het Keuls gevernist aardewerk.67

De klassieke versieringstechnieken zijn bestrooiing met kleikruimels

(gries-bewurf; dominant aanwezige versiering), opgespoten barbotinemotieven (o.a.

Castor/jachtbeker - Hees 2b) en verticale rolstempelversiering. Maar ook effen geverniste scherven komen voor. Op de aangetroffen scherven in deze studie zijn geen direct indicaties van versiering geattesteerd.

De techniek van de Nederrijnse waar komt overeen met techniek B bij Vermeulen, die de groep voornamelijk plaatst in de 2e helft van de 2e eeuw n.Chr., en met techniek B bij Deschieter.68

Het merendeel van de geverniste waar (tot 90%) in Zandig Vlaanderen werd tijdens de 1e en vooral de 2e eeuw na Chr. uit Keulen en enkele aangrenzende centra in het beneden-Rijngebied aangevoerd.69 Na 180 na Chr. komt dit aarde-werk minder voor en wordt het vervangen door de Trierse metaalglanswaar. 5.2.2.4 Zeepwaar

Het onderzoek leverde één rand- (sterk verweerd), 30 wand-, vier bodem-scherven en één greep op (afb. 5.5). Samen zijn ze goed voor 8 MAI en 2,21 % van alle aangetroffen scherven. Vormtypologisch kunnen alle aangetroffen scherven toegewezen worden aan kruikvormen. De scherven hebben een doforanje tot beige, fluweelzacht geglad oppervlak (afb. 5.4). De verschraling bestaat uit fijne kwarts/ calciet/ magnetiet(?), zand, veel mica’s en soms enkele witte inclusies en matig grote chamottedeeltjes. Ze zijn matig tot hard gebak-ken.

De deklaag was zeer slecht bewaard. Vermoedelijk spelen de zure zandgronden een nefaste rol in de toestand van deze deklaag en ook in de cohesie binnen de klei (hardheidsverschil). Zeepwaar of potterie savonneuse is een vaatwerk dat maar zelden wordt aangetroffen op rurale sites (meestal niet meer dan 2% van het totaal aantal scherven). Het komt pas op vanaf de Flavische periode en slechts in zeer beperkte mate. Via indirecte datering kunnen de scherven in de volle 2e eeuw en het begin van de 3e eeuw na Chr. geplaatst worden. Deru stelt

Afb. 5.3 Een drietal geverniste scherven in Nederrijnse tech-niek uit spoor 9010.

66 Lenaerts 2008.

67 Höpken 2005, Vilvorder 1999. 68 Vermeulen 1992, 87;

Deschieter 1994, 71. 69 Brulet 2010.

dat deze kruiken in zeepwaar het meest frequent voorkomen tussen 100 en 250 na Chr.70 Waar de productiecentra moeten gezocht worden van deze groep is niet geheel duidelijk. Mogelijk bevinden ze zich in de streek van Bavay (Fr.).71 Het vormenrepertoire omvat vooral kruikjes, kommetjes of bordjes.

Buiten verticale groefversiering op halsfragmenten werden geen andere ver-sieringstechnieken (goudglimmers, rolstempelversiering of een verflaag ,zgn. gemarmerde zeepwaar) aangetroffen. Kruiktypes konden door de afwezigheid van diagnostische scherven niet nader bepaald worden.

5.2.2.5 Besluit fijn aardewerk

Slechts vier categorieën fijn aardewerk werden in zeer beperkte aantallen aangetroffen. Het gaat om 80 scherven (MAI 20), goed voor 4,92 % van het totale aantal aangetroffen stuks. Terra nigra vormt met het zeepwaar de hoofdmoot (tabel 5.6). Opvallend hierbij is de afwezigheid van Pompejaans rood aardewerk die op de meeste rurale sites aanwezig was.

60-277

11-123

12-123

36-186

Afb. 5.4 Zeepwaar uit spoor 13105 (brandrestengraf).

Afb. 5.5 Zeepwaar randfrag-menten. Schaal 1:200.

70 Deru 1997, 225.

Algemeen moet opgemerkt worden dat het luxe aardewerk aangetroffen tijdens deze opgraving in slechte toestand verkeerde. Dit heeft vooral te maken met de kalkrijke baksels en de hiermee niet goed samengaande bodemgesteld-heid, zure zandleemgronden, en de mogelijke vroegere bestemming van de grond (bemesting op akkerland). De deklaag van het terra sigillata, gevernist aardewerk en zeepwaar was op de meeste scherven niet meer aanwezig. Qua datering kunnen de baksels van de verschillende categorieën worden gedateerd op het einde van de 1e eeuw en 2e eeuw na Chr. Indicaties voor een datering in de 1e helft van de 1e eeuw na Chr of 3e eeuw na Chr zijn niet aangetroffen.

Dit uiterst laag aantal scherven in fijn aardewerk is enigszins verwonderlijk en in contradictie met waarnemingen op gelijkaardige rurale sites waar dit materiaal weliswaar niet massaal maar toch in zekere mate vertegenwoordigd is. Het is standaard wel zo dat op rurale sites het gewoon aardewerk een veel grotere portie gaat innemen dan het fijn aardewerk. Dit aantal kan door één afvalkuil of andere vondstrijke structuur die net buiten het plangebied valt het beeld volledig veranderen en meer in evenwicht brengen.

Categorie Aantal % MAI %

TS (= Terra sigillata) 1 0,06 % 1 0,30 %

TN (= terra nigra) 37 2,28 % 10 2,99 %

ZP (= zeepwaar) 36 2,21 % 8 2,38 %

GV (= gevernist) 6 0,37 % 1 0,30 %

5.2.3 Het gewoon (grof) aardewerk.

Het gewoon aardewerk omvat 1494 scherven goed voor 92 % van het totaal aangetroffen fragmenten die we kunnen toeschrijven aan een 314 recipiënten (tabel 5.7). Het merendeel hiervan wordt ingenomen door het handgevormd aardewerk.

Categorie Aantal % MAI %

KW (kruikwaar) 128 7,87 % 34 10,12 % AMF (amfoor) 5 0,31 % 2 0,6 % MOR ( mortarium) 1 0,06 % 1 0,30 % RG (reducerend gedraaid) 169 10,39 % 37 11,01 % OG (oxiderend gedraaid) 48 2,95 % 9 2,68 % HGM (=handgemaakt) 983 60,52 % 213 63,69 % TA (= technisch aardewerk: huttenleem-zoutcontainer) 159 9,78 % 17 5,05 % 5.2.3.1 Kruikwaar

Binnen de categorie van het kruikwaar kunnen 128 scherven (MAI 34) vermeld worden, goed voor 7,87 % van het totaal aantal aangetroffen scherven. Buiten drie randscherven, een bodem en drie grepen gaat het allemaal om wandscherven. Na het handgemaakt en reducerend gedraaid aardewerk vormt dit de 3e grootste categorie. Dit is de belangrijkste groep binnen het gedraaid en oxiderend gebakken aardewerk. In de pre-Flavische tijd komt dit materiaal slechts sporadisch voor, pas vanaf 80 na Chr. wordt het in grote hoeveelheden

Tabel 5.6: overzicht fijn aardewerk.

Tabel 5.7: overzicht gewoon aardewerk.

naar alle nederzettingen aangevoerd en de aantallen zullen tot in de 3e eeuw gestaag toenemen. Vooral vanaf het midden van de 2e eeuw is dit vaatwerk erg in trek.72 Er werden vijf verschillende baksels aangetroffen.