• No results found

Dit baksel werd aangetroffen in een wandscherf uit spoor 9010. Het

5 Romeins aardewerk

Baksel 2: Dit baksel werd aangetroffen in een wandscherf uit spoor 9010. Het

baksel heeft een typische vaal bruine kleur met een ruw oppervlak. Het baksel is hard en de breuk gelijkmatig tot onregelmatig. De matrix is zandig met een grote hoeveelheid micaschilfers. Grotere inclusies zijn slecht gesorteerd en omvatten kwarts, veldspaat, alsook zandsteen. Tenslotte zijn er ook enkele ijzer-houdende inclusies terug te vinden. Ze voelen wat zachter aan dan bij de Dressel 20 fragmenten. De textuur en baksel van de scherf kunnen toegeschreven worden aan de Gauloise 4 wijnamfoor.

Gauloise 4 (vroeger Pélichet 47 genaamd; Laubenheimer 1985) zijn wijnamforen van Zuid-Gallische oorsprong (Gallia Narbonensis ; Marseille). In de classificatie van Peacock komt de Gauloise 4 overeen met klasse 27.93 Deze vorm werd voornamelijk geproduceerd in Zuid-Frankrijk, in de streek van de Rhône en de Languedoc. Er zijn enkele ovens bekend in deze streken. Begin jaren 80 van de vorige eeuw werden er ook amforen gevonden van ovens in Crouzilles, Indre en de Loirestreek, die veel noordelijker liggen. Deze amfoorvorm is vaak teruggevonden in Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Holland en Italië. De verspreiding leert ons dat de Rhône-Rijn-as het centrum tot de verspreiding

Afb. 5.9 Een doorsnede op een Dressel 20 wandscherf uit spoor 22003.

Afb. 5.10 Een Dressel 20 wandscherf uit spoor 22003.

90 Peacock 1986, 136. 91 Ibidem.

92 Van der Werff 2003; Monsieur & Bourgeois 2007.

betrof. De Gauloise 4 werd vooral gebruikt om wijn in te vervoeren en heeft een lange gebruiksduur gekend: van ongeveer midden 1e eeuw voor Chr. tot in de 3e eeuw na Chr.94

Het gaat om een peervormig type, met een capaciteit van 30 liter, dat een dikke, afgeronde rand heeft en korte platte handvaten. Deze handvaten hebben in het midden een inkeping met een groef en zijn grof vastgezet aan een korte nek. De schouders van de amfoor zijn breed en rond. De amfoor heeft dunne wanden en een vorm die naar beneden toe versmalt. Het oppervlak is soms wat geribbeld. De smalle, platte basis heeft een kleine standvoet. Uitzonderlijk zijn er stempels te vinden op de handvaten.95 De Gauloise 4 amfoor heeft een atypische vorm: veel smaller dan de algemene amfoorvorm en met een platte basis. De vorm behoort tot de Gallische amforen.96

Over de manier van transport bij de amforen is er weinig gekend. Enkel over de Gauloise 4 wijnamfoor is er meer informatie beschikbaar dankzij de opgraving van een productiesite in Aspiran (Zuid-Frankrijk). Deze amforen hadden een kurken stop en werden vervoerd in rieten gevlochten mandjes.97

De amfoor kent verder een evolutie waarin de hals verkort en de handvaten dichter bij de lip komen te staan. Ze werden vanaf het einde van de 1e eeuw na Chr. ingevoerd maar ze kennen een hoogtepunt in de 2e en 1e helft van de 3e eeuw na Chr.98 Volgens Widemann was de Gauloise 4 een bijzonder efficiënt type met zeer dunne wanden, die een beschermingslaag van stro hadden tijdens hun vervoer.99 Deze amfoorvorm verspreidde zich dan ook vlug in heel Gallië en Noordwest-Europa en verdrong hiermee vele andere vormen. De Gauloise 4 amfoor toont zich onder vele verschillende baksels. De lichtheid en de handzaamheid van deze grote transportvazen maken hen waarschijnlijk zeer gegeerd als waterkruik en vermoedelijk moeten we de secundaire functie zo interpreteren.100

Amforen vormden in de oudheid een belangrijke vorm van transportrecipiënt. Vooral wijn, olijfolie en vissauzen werden op deze manier getransporteerd. Amforen zijn hierdoor van grote waarde. Ze getuigen namelijk van het transport van bepaalde economisch belangrijke goederen doorheen het Romeinse Rijk en van de handel over zee. Ze worden op de meeste rurale sites aangetroffen maar telkens in beperkte hoeveelheden.

De vraag is ook of de inhoud van de amforen op de site zelf is geconsumeerd of als de amforen/scherven enkel een secundaire functie hebben gehad. Het beperkte aantal wijst eerder op een tweede functie maar kan enkel door een volledige ruimtelijke studie bepaald worden. Zoals reeds hierboven vermeld loopt het Romeinse nederzettingslandschap door buiten de grenzen van de het plangebied.

5.2.3.3 Mortarium

Er werd slechts één mortarium fragment aangetroffen (spoor 12015) goed voor 0,06 % tov het geheel aantal aangetroffen scherven. Het betreft een sterk verweerde bodem (afb. 5.11 nr 24).

Het lichtoranje, zandig baksel is overvloedig en homogeen gemagerd met vooral fijne kwarts, een weinig calciet en zwarte inclusies (mogelijk magnetiet, 0,18-0,26 mm; 1-2%). Soms werd een spaarzame ijzerrijke rode inclusie

waargenomen. De breuk is homogeen en de interne rasp, hoewel bijna volledig afgesleten, bestaat uit kwarts. We kunnen deze techniek toeschrijven aan het

94 Peacock & Williams 1986. 95 Peacock 1986, 142. 96 Peacock & Williams 1986. 97 Peacock & Williams 1986. 98 Vermeulen 1992,93-94. 99 Widemann 1979. 100 Monsieur et al. 2012.

Noord-Franse productiecentra rond Bavay en Pont-sur-Sambre.101

Deze wrijfschalen werden voor het eerst beschreven in Delmaire’s artikel over Pont-sur-Sambre in Hartley en Tyers en ze zijn al gekend in de publicaties van Liberchies en Braives. De volgende pottenbakkersstempels komen er veelvuldig voor; ADIVTOR, NERICCI, VATRAVNVS, TRIM, CASSI, MARTIALIS, BRARIATVS, VICTOR, SEVERVS FE, VARIATVS, ……...102 Pont-sur-Sambre is voor de mortaria het bekendste atelier, maar bij het afbranden van dit atelier op het einde van de 2e eeuw na Chr. nemen andere ateliers het in de 3e eeuw over.103

Ook op vele andere sites zoals Tienen, Tongeren, Evergem, Kluizendok, etc vormen zij de grootste groep geïmporteerde wrijfschalen.104 Ze werden over heel Noord-Gallië langs de Romeinse wegen verspreid en tot in Groot-Brittanië teruggevonden. Het lijkt erop dat deze productie zeer populair was tijdens het einde van de 1e eeuw en de volledige 2e eeuw, maar ook nog in de 3e eeuw met pottenbakkers VICTOR en VARIATVS.105

Het betreft wijde schalen, voorzien van een brede rand en een giettuit, die als keukenvaatwerk fungeerden bij het bereiden, kneden of vermalen van sommige spijzen (sauzen, deegwaren,…). De binnenwand is met kwartskorrels bezet.106

Al voor de keizertijd werden ze in Italië, Lyon, het midden-Rhônegebied en Aoste (Isère) vervaardigd en naar de Rijnlimes en aldus Gallië geëxporteerd, vooraleer hier talrijke regionale ateliers opgericht werden. Mortaria worden pas kort voor de Flavische tijd geïntroduceerd in onze regio, maar blijven zeker tot het midden van de 2e eeuw na Chr. zeldzaam. Pas in de 2e helft van de 2e

en de 3e eeuw komen ze meer geregeld voor. De opkomst van de mortaria in onze gewesten gaat gepaard met een verandering van eetgewoonten. De brede overhangende lip is een functioneel aspect van de schaal. Ze dient om de schaal stevig in de handen te kunnen nemen. Aanvankelijk werden ze geïmporteerd uit het zuiden maar later werden ze ook in onze streken vervaardigd. Soms dragen ze een pottenbakkersstempel die meestal op de flanken van de giettuit terug te vinden is.107

5.2.3.4 Reducerend gedraaid

Naast het handgemaakt aardewerk vormt de categorie van het reducerend gedraaid aardewerk met 169 scherven (10,39 %), goed voor 37 MAI (11,01 %), de tweede belangrijkste aardewerkcategorie binnen de site. De wandscherven vormen met 92,3 % (156 stuks) de absolute hoofdmoot.

Het gedraaid aardewerk met reducerende bakking vormt waarschijnlijk de meest gevarieerde ceramiekgroep. Deze diversiteit is zowel zichtbaar op technisch (8 baksels) als typologisch vlak. Er bestaan hierdoor nog heel wat problemen omtrent de herkomst, de techniek, de typologie en de chronologie. Vormtypologisch binnen de 12 aangetroffen randen werden (kook)potten,

Afb. 5.11 Fragment van een

mortarium. Schaal 1:200. 24-309

101 Deschieter 1994. 102 Willems 2005, 15. 103 Willems 2005, 58.

104 Willems 2005; De Logi 2009; Hoorne et al. 2009; Laloo et al. 2009.

105 Willems 2005. 106 Deschieter 1994, 79-80. 107 Verbrugge 2004.

voorraadpotten, drinkbekers, kommen en deksels aangetroffen. Er zijn zeven baksels herkkend.