• No results found

Afdeling 5.1 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

101

veiligheid regionale waterkeringen vastgesteld. Volgens de Omgevingswet moeten in de provinciale verordening omgevingswaarden veiligheid worden vastgesteld voor regionale keringen die in beheer zijn bij de waterschappen. Voor primaire keringen en andere keringen die in beheer zijn bij het Rijk worden door het Rijk omgevingswaarden veiligheid vastgesteld.

Werkingsgebieden regionale waterkeringen

De werkingsgebieden regionale waterkeringen worden in deze verordening gebruiktvoor de vaststelling van de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen (Artikel 5.3) en voor instructieregels aan gemeenten (Artikel 6.84). Het werkingsgebied zoals opgenomen in deze verordeningis specifiek bedoeld voor deze regels in deze verordening. De begrenzing en ligging van deze werkingsgebieden is gebaseerd op informatie van de betrokken waterschappen. Deze zal in veruit de meeste gevallen overeenstemmen met de legger van het betreffende waterschap. Deze legger heeft echter zijn eigen juridische grondslag op grond van artikel 2.39 van de Omgevingswet. Het is van belang om voor de ligging van een regionale waterkering ook altijd de legger van het betrokken waterschap te raadplegen. Afhankelijk van de juridische context zal in veel gevallen de informatie uit de legger doorslaggevend zijn.

Artikel 5.2 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

In dit artikel is vastgelegd wat de gewenste veiligheidsnorm is van de regionale waterkeringen. Voor de norm wordt gebruik gemaakt van de systematiek van het IPO. De veiligheidsnorm is de

gemiddelde overschrijdingskans per jaar en is een norm op basis van de verwachte economische schade die kan optreden als de waterkering faalt. De regionale waterkeringen zijn in vijf klassen ingedeeld, oplopend van een overschrijdingskans van 1/10 per jaar (klasse

I) tot een overschrijdingskans van 1/1.000 per jaar (klasse V).

Door het stellen van deze veiligheidsnormen geeft de provincie richting aan de taken van de

waterschappen, te weten de waterstaatkundige verzorging van diens beheergebied. Het waterschap moet het watersysteem zo inrichten en beheren dat het voldoet aan de in deze verordening gestelde omgevingswaarden (veiligheidsnormen).

Artikel 5.3 Technische leidraad en voorschriften veiligheid regionale waterkeringen De veiligheidsnorm zoals bepaald in Artikel 5.2 wordt uitgewerkt door voorschriften voor de toetsing enerzijds en anderzijds in de vorm van een technische leidraad voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Omdat het hierbij om een uitwerking van de veiligheidsnorm gaat, is de bevoegdheid tot vaststelling in handen van Gedeputeerde Staten gelegd. Om te bereiken dat de toetsing van de actuele veiligheidssituatie door de beheerders op uniforme wijze tot stand komt, hebben de daarvoor gestelde regels een bindend karakter.

Wat betreft het ontwerp van de regionale keringen hebben de regels van de technische leidraad het karakter van een

richtlijn. Dat betekent dat de beheerder ruimte heeft om in verband met specifieke plaatselijke omstandigheden af te wijken. Een afwijking kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om voor de langere termijn een optimum te realiseren tussen aanleg- en onderhoudskosten.

Afdeling 5.2 Omgevingswaarden voor wateroverlast Artikel 5.5

102

Op grond van artikel 2.13 van de Omgevingswet moeten bij omgevingsverordening met het oog op de bergings-en afvoercapaciteit waaropde regionale wateren moeten zijn ingericht, normen worden gesteld met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans per jaar. In dit artikel wordt daarin voorzien. In deze verordening worden normen gegeven waarbij de kans op wateroverlast als gevolg van grote hoeveelheden neerslag is gerelateerdaan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij wateroverlast. De normen drukken de gemiddeld toelaatbaar geachte kans op overstroming uit ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveau. De normering bakent de zorgplicht af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkomen, dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater tengevolge van neerslag en geeft daarmee helderheid voor de burgers en de bedrijven over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van roerende en onroerende zaken. De in deze verordening vastgelegde normen moeten worden gezien als een minimum norm. Het staat het waterschap vrij ook een hogere norm te hanteren. De normen in de verordening zijn voor het waterschap het vertrekpunt bij de voorbereiding van waterhuishoudkundige en ruimtelijke maatregelen gericht op het op orde brengen van de regionale watersystemen.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2003 zijn werknormen opgenomen die voor de verschillende vormen van landgebruik de gemiddeld toelaatbaar geachte kans op overstroming ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveauuitdrukken. De vormen van landgebruik die daarbij worden onderscheiden zijn grasland, akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw, glastuinbouw en bebouwd gebied. De afspraken die gemaakt zijn in het NBW van 2003 om de kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewatersysteem aan te pakken op basis van generieke normen voor

verschillende vormen van landgebruik, bestaan uit een statistisch bepaalde kans dat wateroverlast vanuit het oppervlaktewatersysteem optreedt. De werknormen uit het NBW zijn in 2008 overgenomen in het toen geldende artikel van de verordening, bij het bepalen van het beschermingsniveau voor de verschillende vormen van landgebruik binnen het waterschapsgebied. De huidige normen zijn geldig tot en met 2027. Met de waterschappen zal worden nagegaan of beleidsdoelen die om vernatting vragen (bodemdaling en weidevogelbeheer)

en andere ontwikkelingen die de kans op wateroverlast vergroten (klimaatverandering, verstedelijking) leiden tot herziening van de normen om beter rekening te kunnen houden met deze ontwikkelingen.

De opgave in het watersysteem van Hollands Noorderkwartier is bepaald op basis van het KNMI’06 klimaatscenario G zoals dat in het NBW actueel uit 2008 is afgesproken. Ten aanzien van het grondgebruik is daarbij uitgegaan van de LGN5. Uitgangspunt van HHNK is, dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van klimaat neutrale ontwikkeling wordt toegepast. Ruimtelijke

ontwikkelingen en veranderingen in grondgebruik leiden daarmee niet tot een aanvullende opgave voor de waterbeheerder. Het programma met maatregelen dat voortkwam uit de toetsing aan het NBW actueel is inmiddels vrijwel geheel afgerond. Daarmee is dan een basisbeschermingsniveau tegen wateroverlast gerealiseerd. In 2017 is HHNK een watersysteemanalyse gestart op basis van het klimaatscenario 2014 en de meest recente landgebruikskaarten. Inzichten uit de

watersysteemanalyse worden conform het Deltaprogramma ingebracht in het proces van Ruimtelijke Adaptatie. In dat kader wordt een klimaatambitie bepaald en in uitvoeringsprogramma’s vastgelegd hoe wordt omgegaan met autonome verslechtering door klimaatverandering. Het proces van ruimtelijke adaptatie is een cyclisch proces en wordt in de toekomst herhaald. Daarbij worden dan steeds de nieuwste klimaatinzichten en gegevens over grondgebruik toegepast.

De bepaling van de wateroverlastopgaven in het watersysteem van Rijnland en Amstel, Gooi en Vecht loopt samen met het opstellen van watergebiedsplannen ter actualisatie van peilbesluiten op

103

basis van het dan geldende klimaatscenario. In de praktijk blijkt dat inmiddels het overgrote deel van het grondgebied van onze provincie voldoet aan de normen. Om het laatste deel van het

beheersgebied (enkele hectares) op orde te brengen, zijn vaak kostbare op zichzelf staande maatregelen nodig. Het is beter om die maatregelen als meekoppelkansen mee te nemen met andere maatregelen, waardoor de kosteneffectiviteit groter wordt. Om die reden zijn mogelijkheden gecreëerd om af te wijken van de normen.

Afdeling 5.3 Omgevingswaarden geluidproductie Artikel 5.7

Geluidproductieplafonds provinciale wegen

Provincies moeten in hun omgevingsverordening wegen aanwijzen waarvoor

geluidproductieplafonds worden vastgesteld. Het vaststellen van geluidproductieplafonds is verplicht langs provinciale wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal (gemiddeld over een kalenderjaar). Dit is geregeld in artikel 7.10a van het Besluit kwaliteit

leefomgeving. Alle openbare wegen in beheer van de provincie Noord-Holland hebben een

verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal. Al deze wegen worden dan ook aangewezen in Artikel 5.7, door middel van het werkingsgebied ‘Openbare wegen in beheer bij de

provincie’.

Volgens het tweede lid zijn GS gedelegeerd om de geluidproductieplafonds vast te stellen. Artikel 5.8 Geluidproductieplafonds industrieterreinen

Artikel 2.12a van de Omgevingswet bevat de mogelijkheid om op provinciaal niveau

omgevingswaarden voor geluidproductie op industrieterreinen vast te stellen, indien dit nodig is op grond van een provinciaal belang en het niet doelmatig en doeltreffend is dit op gemeentelijk niveau te doen. Dit betreft voor de praktijk een voortzetting van de bevoegdheid op grond van de Wet

geluidhinder om zogenoemde industrieterreinen van regionaal belang aan te wijzen. De provincie Noord-Holland kiest ervoor om de 5 industrieterreinen die reeds onder de Wet geluidhinder waren aangewezen ook onder de Omgevingswet aan te wijzen. Het aspect geluidproductie wordt daarmee op provinciaal niveau gereguleerd. Dit is dus een continuering van de bestaande praktijk. Het betreft de volgende industrieterreinen:

• Westpoort, gemeente Amsterdam;

• Achtersluispolder - Westerspoor-Zuid, gemeente Zaandam; • IJmond, gemeenten Beverwijk en Velsen;

• De Pijp, gemeente Beverwijk;

• Schiphol-oost, gemeente Haarlemmermeer.

De genoemde terreinen vormen samen het Noordzeekanaalgebied (NZKG) en Schiphol. Het gaat hier om terreinen met een economische functie die de gemeentelijke belangen duidelijk

overschrijden. Daarnaast hebben de terreinen

een grote onderlinge samenhang en liggen de terreinen in meerdere gemeenten. De aanwijzing biedt Gedeputeerde Staten mogelijkheden om regie te voeren op het gebied van geluidproductie industrie, gericht op het bereiken van een goed evenwicht tussen bedrijfsontwikkeling, woningbouw en

104