• No results found

Deel II: ´Denken´

3.2 De omgeving: locatie en context

van de actor volledig kan domineren. De keuzes van de actor in het heden hebben invloed op de toekomst van de actor (Giddens, 1984). Echter, padafhankelijkheid, de middelen en de structuren beïnvloeden gedeeltelijk de keuzes die de actor maakt (Staber et al., 2009). Niet elke keuze in het verleden oefent hierbij evenveel invloed uit. Dit is per persoon en per situatie verschillend (Giddens, 1984). Behalve dat deze keuzes invloed hebben op de actor zelf, beïnvloeden zij ook de structuren. Immers, door (veranderingen in) het handelen van de actor in tijd en ruimte, worden de structuren en systemen veranderd of gereproduceerd (Healey, 1996). Uit al deze individuele handelingen valt inderdaad een zekere lijn te ontdekken in hoe het systeem zich ontwikkelt (zoals Hakens ‘synergetics’ stelt).

In de toekomst kan blijken dat de macht van de actor is toe- of afgenomen, wat non-lineariteit kan helpen te verklaren. Non-lineaire ontwikkelingen leiden er namelijk toe dat de toekomst zich soms anders zal ontwikkelen dan de actor verwacht (Klijn, 2008). Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat bestaande problemen niet adequaat zijn opgelost, externe omstandigheden die leiden tot veranderingen in het systeem of dat de middelen van de actor zijn afgenomen. Dit leidt volgens Tyler (2006) tot ‘legitimeringsprobleem’, wat betekent dat de dominantie van een systeem of de macht van een actor minder geaccepteerd zal worden door de andere actoren. Giddens (1990) stelt dat dit thans plaatsvindt met de dominantie van bijvoorbeeld overheidssystemen, wat gevolgen heeft voor de macht van de actor die werkzaam is in dit type systeem. De invloed van deze actor en dit systeem zullen afnemen, wat gevolgen heeft voor de structuren. Actoren die beter in staat zijn om met veranderingen in de toekomst om te kunnen gaan en problemen op te lossen, zullen meer macht en middelen verkrijgen. Deze nieuwe groep actoren zal vervolgens meer macht kunnen uitoefenen op de gemaakte keuzes in het systeem. Dit heeft gevolgen voor de inrichting van de omgeving en de structuren in een sociaal systeem (Holloway & Hubbard, 2001; Giddens, 1984).

Non-lineaire ontwikkeling van de structuren is te verklaren door de veranderingen in andere systemen in beschouwing te nemen. Gebeurtenissen in andere systemen hebben gevolgen voor de actoren in het systeem, bijvoorbeeld doordat een actor zijn handelen aanpast en andere actoren reageren hierop. De structuren van het systeem wijzigen als gevolg van de gebeurtenissen in een ander systeem. Bijvoorbeeld: de invoering van een nieuwe Wegenverkeerswet door de Rijksoverheid, kan ertoe leiden dat de structuren die de gemeente Groningen heeft vastgesteld veranderen.

De in deze studie gepresenteerde 'middenweg' verklaart de invloed van de overheidssystemen op de samenlevingssystemen, maar ook veranderende machtsverschillen tussen actoren en non-lineaire ontwikkeling van de structuren. Hieronder valt ook de verminderde effectiviteit van overheidsoptreden op sommige terreinen (Wagenaar, 2007; WODC, 2007).

3.2 De omgeving: locatie en context

De omgeving waar de actor de fiets stalt bestaat hier uit twee onderdelen: de locatie en de context. Zowel de locatie als de context hebben een bepaalde inrichting. Deze inrichting ontstaat door interventies op allerlei schaalniveaus. Tussen de onderzoekslocaties en de fysieke context van de locatie vindt constant een wederzijds beïnvloedingsproces plaats. In deze paragraaf worden zowel de locatie als de context beschreven. De grenzen tussen de locatie en context zijn vaag en fluïde (Healey, 2007).

39

3.2.1 Inrichting & interventies

Deze subparagraaf gaat dieper in op de begrippen ´interventie´ en ´inrichting´. In deze studie worden twee soorten interventies onderscheiden: de communicatie tussen actoren (controle) of door actoren geplaatste faciliteiten (een verkeersbord). Interventies hebben als doel de bestaande ruimtelijke normen te reproduceren of te bevestigen door te beïnvloeden waar de actor de fiets stalt. De actor oefent macht uit als hij een interventie ontplooit. Vaak zal de actor namens een overheidssysteem een interventie verrichten: de overheidssystemen leveren vaak de middelen op basis waarvan de actor dit kan doen. De plaatsing van een fiets is geen interventie, maar een vorm van machtsuitoefening.

Nauw verbonden hiermee is het begrip 'inrichting van de openbare ruimte'. In deze studie wordt hiermee de verzameling van faciliteiten die op de locaties aanwezig zijn bedoeld. Het gaat hier om de fysieke inrichting van de onderzoekslocaties. Deze inrichting wordt beïnvloed door de relaties tussen systemen, structuren en actoren, maar ook door de relatie met de context van de locatie (Portugali, 2011).

De inrichting van de omgeving heeft invloed op de ruimtelijke normen en het handelen van actoren. Zo kan de inrichting handelen (on)mogelijk maken of juist faciliteren (Steg & Vlek, 2007). Aan de hand van De Roo (2001; 2003) wordt er hier van uitgegaan dat vijf factoren de inrichting van de omgeving beïnvloeden (figuur 3.5). Deze vijf factoren zijn:

- Veranderingen in de economie. Financiële middelen zijn noodzakelijk om aanpassingen in de omgeving te kunnen realiseren. De economie bepaalt (gedeeltelijk) de allocatie van deze financiële (machts)middelen en daarmee de mogelijkheden voor de actor om de omgeving te wijzigen.

- Veranderingen in de politiek-bestuurlijke dimensie. Om drie redenen zijn veranderingen in dit domein belangrijk: 1) wettelijke structuren stellen eisen aan de inrichting van de omgeving en het handelen van de actor, 2) overheidssystemen zijn vaak de initiator van veranderingen in de inrichting van de omgeving en 3) door belastingen kunnen de financiële middelen worden (her)verdeeld.

- Veranderingen in het sociaal-culturele domein. Veranderingen in de preferenties en de cultuur van systemen kunnen leiden tot een aanpassing van de functie en de betekenis van de inrichting van de omgeving (Healey, 2005).

- Veranderingen in de fysieke en fysische context. De inrichting van de locaties staat in relatie tot een fysieke context, veranderingen in deze context beïnvloeden de eisen die aan de omgeving gesteld worden. Ook fysische processen worden onder deze dimensie verstaan, volgens Heinen et al., 2012 heeft met name het weer invloed op het aantal fietsbewegingen en als gevolg daarvan op het aantal gestalde fietsen.

- Technische veranderingen. Veranderingen in de techniek kunnen leiden tot een aanpassing van het handelen en de preferenties van de actor. De opkomst van de elektrische fiets kan bijvoorbeeld leiden tot een sterkere vraag naar bewaakte fietsenstallingen.

Deze vijf factoren beïnvloeden vaak tegelijkertijd de inrichting van de omgeving. Zij hebben echter ook invloed op elkaar en kunnen elkaar versterken of verzwakken. Een daling van de conjunctuur vermindert bijvoorbeeld de inkomsten van de overheid. Dit heeft tot gevolg dat de overheid minder middelen heeft om veranderingen in de omgeving te realiseren. De eerste en tweede factor zijn verbonden met de verdeling en autorisatie van de middelen en daarmee met het element ‘dominantie’ in een systeem (Giddens, 1984).

40

De omgeving beïnvloedt echter ook de vijf genoemde factoren door de condities te creëren waarbinnen deze veranderingen merkbaar zijn en versterkt of verminderd kunnen worden. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de bouw van een fietsenstalling. Dit kan ertoe leiden dat het aantal gestalde fietsen in de context van de locatie vermindert. De inrichting heeft een functie en een betekenis. Beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De actor kent beide toe aan de faciliteiten in de inrichting van de omgeving. Al wordt het toekennen hiervan wel beïnvloed door de

structuren van de systemen (Healey, 2005). De functie verwijst naar het doel van de geplaatste faciliteiten voor de actor (Ditmarr, 1992), de actor kan de faciliteiten gebruiken om zijn/haar doelen te realiseren (bijvoorbeeld: het stallen van de fiets in de fietsenstalling). De inrichting van de omgeving heeft vaak meerdere, soms botsende functies. Welke functies de inrichting van de omgeving heeft, wordt gedeeltelijk beïnvloed door macht. De functies van de inrichting beïnvloeden ook de mogelijkheden om macht uit te oefenen (Holloway & Hubbard, 2001).

De betekenissen verwijzen naar de toegekende emotionele en symbolische waarde door de actor aan faciliteiten in de omgeving (Dittmar, 1992). Deze betekenissen worden echter door communicatie uitgewisseld, De actor gebruikt interpretatiekaders om deze betekenissen te achterhalen (Giddens, 1979). Deze ‘betekenissen’ behoren niet tot het element ‘inrichting van de omgeving’. Zij zijn echter wel in figuur 3.5 weergegeven omdat zij noodzakelijk zijn voor het gebruik van de inrichting (Holloway & Hubbard, 2001). De inrichting van de omgeving ontstaat in de loop der tijd waarbij constant faciliteiten van de inrichting worden behouden of veranderd (bouwen, slopen). De veranderingen aan en het behoud van de faciliteiten in de inrichting van de omgeving vinden plaats door het handelen van de actor. De actor moet wel over macht beschikken om faciliteiten in de omgeving te kunnen behouden of te veranderen. Deze veranderingen kunnen zich voordoen op zowel een hoog als een laag schaalniveau en zowel kortdurend als permanent zijn, wat weer leidt tot een verschuiving richting de categorie ‘behouden’. De omgeving is, zoals Massey (2005) het verwoordt, slechts een stabilisatie van de constant veranderende verhoudingen tussen actoren.

De veranderingen, veroorzaakt door processen in de vijf genoemde factoren, kunnen kleine en grote effecten hebben op de inrichting van de omgeving. Sommige veranderingen leiden tot een structurele functiewijziging van een locatie of leiden ertoe dat de hele inrichting van de omgeving verandert, zoals bijvoorbeeld het project ’Groningen Spoorzone’. Ook bestaan er veranderingen die weinig effect hebben op de inrichting van de omgeving, zoals het stallen van de fiets. In deze studie wordt er niet van uitgegaan dat grootschalige veranderingen ook per definitie het meeste effect hebben op het handelen van de actor en de in de ruimte

Behouden Politiek-bestuurlijk Economie Fysieke context Inrichting Groot effect Betekenis Functie Klein effect Veranderen Sociaal-Cultureel Techniek

41

bestaande structuren. Aan de hand van het begrip ‘non-lineariteit’ is aangegeven dat kleine veranderingen, grote gevolgen kunnen hebben en grote veranderingen kleine effecten kunnen hebben (Anderson, 1999).

3.2.2 De context

De context van de locatie bestaat hier uit die gebieden die zijn gelegen buiten de locaties en invloed uitoefenen op het handelen op of de inrichting van de locaties (Portugali, 2011). Deze context bestaat in ieder geval uit de andere delen van het centrum van Groningen. Veranderingen in deze context kunnen effect hebben op het handelen van actoren op de locaties (zie ook figuur 3.5). De plaatsing of verwijdering van fietsenstallingen in de context heeft bijvoorbeeld invloed op de hoeveelheid gestalde fietsen op de locaties.

3.2.3 De locatie

Onder 'locatie' wordt in deze studie verstaan de in hoofdstuk 1 beschreven onderzoekslocaties: het stadhuiscomplex aan de Grote Markt, het stadsbalkon bij het Hoofdstation en het politiebureau aan de Rademarkt. Tussen de locatie en de fysieke context bestaan vage fluïde grenzen (Healey, 2007). De actor is op deze locaties met een doel, bijvoorbeeld om de trein te halen. Dit doel beïnvloedt de perceptie op de locatie (Canter, 1992). Om dit doel te bereiken moeten zij hun fiets op de locatie stallen of in de context van de locatie (subdoel). Op de locaties zijn vaak meerdere/veel actoren aanwezig. Ook diegene die het stallen van anderen willen beïnvloeden, worden in deze studie onder de actoren geschaard.

Locaties of faciliteiten kunnen een betekenis hebben voor de actor. Volgens Madanipour (2001) heeft de omgeving vaak verschillende en soms conflicterende betekenissen. Dit kan tot conflicten tussen systemen en actoren leiden. Deze betekenissen kunnen zowel positief als negatief zijn (angst). De emotionele band met de omgeving heeft gevolgen voor het handelen van de actor op deze locaties. De actor draagt bijvoorbeeld meer zorg voor de locatie en zal zich eerder normconform gedragen of juist wegblijven van de locatie (Stedman, 2002; Putnam, 2000). Daarnaast kan de actor waarde toekennen aan faciliteiten op de locaties en aan de faciliteiten die zij zelf bezitten en die onderdeel kunnen uitmaken van de locatie. Dit beïnvloedt volgens Dittmar (1992) de mogelijkheden om te handelen.

3.2.4 Normen en structuren in de complexe omgeving

De vraag is hoe de (typen) normen/structuren van verschillende systemen zich verhouden tot de complexiteitstheorie. In deze studie zijn concepten uit twee stromingen van deze theorie, ‘synergetics’ en de ‘chaostheorie’, toegepast. In beide stromingen vervullen normen en structuren een rol.

- Synergetics

In deze studie wordt Haken’s synergetics toegepast als middel om uit het effect van het handelen van de actor patronen te kunnen ontwaren. De principes ‘controle-parameter’, ‘orde-parameter’ en ‘onderwerping’ zijn hierbij belangrijk (Haken, 2012). Het ontstaan en de beïnvloeding van het handelen van de actor door de descriptieve, prescriptieve en wettelijke normen van een systeem kan beschreven worden in termen van synergetics. De verschillende type normen ontstaan door het effect van het handelen van de actor en de reactie van de andere actoren op dit handelen. De normen hebben hiermee de functie van ‘orde-parameter’ of ‘attractor’. De reproductie van de normen door de actor kan dus gezien worden als ‘onderwerping’ aan deze orde-parameter.20

- Chaostheorie

Complex adaptieve systemen hebben een zekere mate van robuustheid. Dit is de capaciteit van een systeem om onder wisselende omstandigheden zichzelf te kunnen aanpassen aan de context of door processen van binnenuit en toch te kunnen blijven bestaan (Cilliers & Spurrett, 1999). Door het erkennen van het bestaan

42

van de robuuste kern wordt volgens Hornstein (2005) ook de 'adaptionist fallacy’ voorkomen. Hiermee bedoelt Hornstein dat er auteurs zijn die benadrukken dat systemen zich constant moeten aanpassen om te kunnen blijven bestaan. Zij hebben volgens hem te weinig oog voor de langdurige en blijvende principes in systemen. Deze robuuste kern geeft richting aan de veranderingen waarmee het systeem wordt geconfronteerd en beïnvloedt het handelen van de actoren in het systeem (Roe & Bebchuck, 1999). In deze studie worden de structuren van het systeem gezien als een onderdeel van deze robuuste kern van het systeem. De structuren representeren immers het verleden van een systeem dat de actor beïnvloedt en weerspiegelen de betekenissen, verwachte handelingspatronen en machtsverdeling in een sociaal systeem. Dit past in de visie van Miller & Page (2009), die stellen dat deze robuuste kern de duurzamere culturele en maatschappelijke principes binnen een systeem bevat. Dit doen de structuren volgens Healey (2005) ook.

3.2.5 Positionering van de normen in de omgeving

Wettelijke normen zijn locatieoverstijgend. Dit type norm ontstaat vanuit een overheidssysteem en probeert het handelen van de actor in het samenlevingssysteem te beïnvloeden. De wettelijke norm is zowel geldend op de onderzoekslocaties, als buiten deze locatie waarin de actor in gelijke omstandigheden verkeert. Descriptieve sociale normen zijn volgens Reno et al (1993) voornamelijk lokaal bepaald, dit type norm geeft aan hoe in een concrete situatie, op een bepaalde plaats, moet worden gehandeld. Dit type norm is afkomstig van een structuur van het samenlevingssysteem. Door communicatie tussen de inwoners of door machtsuitoefening in het verleden die zichtbaar is in het heden ontstaan descriptieve normen (Giddens, 1984). De prescriptieve normen zijn eveneens een onderdeel van het samenlevingssysteem. Deze normen geven aan wat dit systeem als moreel juist handelen vindt. Volgens Reno et al (1993) is ook dit type norm locatieoverstijgend. Wat moreel juist handelen is, geldt vaak ook in andere situaties als moreel juist handelen. Vanuit het waardensysteem van de actor ontstaan persoonlijke normen, die ook het ruimtelijk gedrag beïnvloeden (Matthies et. al, 2012). In deze studie wordt de indeling van Cialdini et al (1990) in prescriptieve, descriptieve, wettelijke en persoonlijke normen niet als statisch, maar veranderbaar gezien. Een persoonlijke norm kan door herhaling bijvoorbeeld een descriptieve norm worden.