• No results found

Deze bijlage bevat een lijst van definities en kenmerken van diverse belangrijke begrippen (op alfabetische volgorde). Deze begrippen zijn reeds in de hoofdtekst omschreven en toegepast.

93

Actor: de mens die zijn fiets wil stallen op één van de locaties en hierbij wordt beïnvloed door verschillende structuren of de mens die invloed probeert uit te oefenen op het 'fietsstalgedrag' van actoren.

Complex adaptief systeem (Innes & Booher, 1999): een systeem dat bestaat uit diverse complexe subsystemen dat in staat is zich aan te passen aan en te leren van veranderingen in de context en van binnenuit het systeem. Volgens Hillier et al (2012) hebben deze systemen drie kenmerken: coevolutie, zelforganisatie en ‘autonome kenmerken van het systeem’ (= robuuste kern).

Complexiteitstheorie (Manson, 2002): het stelsel van diverse theorieën dat de ontwikkeling van systemen in de loop der tijd bestudeerd. In deze studie is vooral gebruik gemaakt van Haken’s synergetics en de chaostheorie.

‘Cues’ (Holloway & Hubbard, 2001): elementen die informatie overdragen of emoties oproepen. Er bestaan drie typen cues: ‘environmental’, ‘situational’ en ‘social’, afhankelijk van de herkomstbron (respectievelijk de omgeving, actor of communicatie).

Doelframe/doelframingstheorie (Steg & Vlek, 2007; Lindenberg & Steg, 2007): de theorie die stelt dat het handelen van de actor wordt geleid door drie algemene doelen (Winstdoelen, Hedonische doelen en Normatieve doelen). Deze drie doelen beïnvloeden hoe de actor de omgeving waarneemt, welke kennis toegankelijk is en daarmee hoe actoren handelen. Doelframing is het fenomeen dat de situatie wordt beoordeeld vanuit een van deze drie algemene doelen.

Dualiteiten:

- Dualiteit van structuren (Allmendinger, 2009): deze dualiteit beschrijft de wijze waarop structuren handelen mogelijk maken en beperken, maar het handelen van de actor verandert of bevestigd deze structuren.

- Dualiteit van structuren en handelingen (Giddens, 1984): het proces waarbij in de loop der tijd, door de wisselwerking tussen het handelen van de actor en de invloed van de structuren op dit handelen, sociale gewoonten worden gevormd.

- Dualiteit van structuratie en omgeving: deze dualiteit beschrijft de invloed van de omgeving op het structuratieproces en erkent dat het structuratieproces de omgeving beïnvloedt. Deze dualiteit koppelt elementen uit de omgevingspsychologie (perceptie, inrichting en activering) en complexiteitstheorie (non-lineaire ontwikkeling en schaalniveaus) aan de structuratietheorie. Deze dualiteit vormt volgens deze studie het antwoord op de vraag hoe ruimtelijke normen ontstaan en waarom de actor deze normen naleeft.

‘Habit’ (Aarts & Verplanken, 1999): mentale constructies die de huidige situatie waarin de actor is, relateren aan het handelen van de actor in het verleden in soortgelijke omstandigheden. De actor zal, afhankelijk van o.a. de sterkte van de ‘habit’, dit handelen in het heden herhalen. Habits spelen een rol bij gewoontegedrag. Handelen: de waarneembare uitoefening van energie om bepaalde doelen te realiseren. In deze studie gaat het bij dit handelen om het stallen van de fiets.

Inrichting van de omgeving: de optelsom van de faciliteiten aanwezig in de omgeving, die wordt beïnvloed door de fysische processen. Deze inrichting wordt beïnvloed door vijf processen en door het handelen van de actor worden elementen uit deze inrichting behouden en veranderd.

Interventies: het geheel van de maatregelen door een actor (evt. namens een systeem) genomen om de wijze waarop andere actoren hun fietsen stallen te beïnvloeden.

Lineaire veranderingen/ontwikkelingen: veranderingen waarbij de handeling/interventie en het effect hiervan op de structuren of de omgeving even groot zijn. Giddens verklaart met name dit type veranderingen.

94

Locatie: één van de drie locaties (Grote Markt, Hoofdstation en Politiebureau) waar de observaties hebben plaatsgevonden en waar de actor interventies heeft ontplooid om het handelen van andere actoren te beïnvloeden. De locaties hebben fluïde en vage grenzen.

Macht (Giddens, 1984): het vermogen van actoren om bepaalde doelen te realiseren. Hangt samen met de dominantie over objecten ('allocative resources') en personen ('authoritative resources').

Middel (Giddens, 1984): alles waarmee macht kan worden uitgeoefend. Middelen zijn echter geen fysieke objecten in tijd en ruimte (het gaat bij de middelen vooral om het effect van het tastbare object).

Non-lineaire ontwikkeling (Anderson, 1999): veranderingen waarbij de proportionaliteit tussen het handelen of de interventies en de effecten daarvan niet duidelijk zijn. In deze studie wordt non-lineaire ontwikkeling gebruikt als middel om machtsverschillen te verklaren. Non-lineaire veranderingen zijn een kenmerk van complex adaptieve systemen (De Roo & Silva, 2010).

Normfocus: de mate waarin de aandacht van de actor gefocust is op een norm (Cialdini et al., 1990; 1991). Kallgren et al (2000) maken een onderscheid tussen een hoge en lage mate van normfocus. .

Omgeving: de locatie en fysieke context en de wederzijdse beïnvloeding tussen beide. De exacte grenzen tussen beiden zijn veelal vaag, fluïde en afhankelijk van het gekozen schaalniveau (Healey, 2007).

Padafhankelijkheid (Walby, 2007; Hilliers et al., 2012): het verschijnsel dat de keuzes en visies die de actor in het heden maakt en heeft, worden beïnvloed door keuzes of visies uit het verleden.

Perceptie: het beeld dat de actor heeft van een situatie en omgeving. Deze perceptie ontstaat door de waarneming van stimuli uit de omgeving en door intersubjectieve communicatie (Habermas, 1984).

Persoonlijke omstandigheden: de waarden, emoties, lichamelijke kenmerken van de actor, alsmede het doel waarom de actor op de locatie aanwezig is. Deze persoonlijke omstandigheden beïnvloeden de capaciteiten van de actor om te handelen en deel te nemen in sociale systemen.

Orde-parameter (ook wel attractor genoemd) (Portugali, 2011): het verschijnsel dat de actoren in een systeem zich onderwerpen aan het effect van een handeling van een actor (‘enslaving’). Deze orde/parameter domineert het handelen van de individuele actoren. Deze studie betoogt dat de macht die een actor heeft van invloed is op de vraag hoe deze orde-parameter eruit ziet. Vaak zijn er meerdere van deze orde-parameters die het handelen beïnvloeden.

Planning (De Roo, 2013): de voorbereiding van bewuste fysieke en sociale interventies in de leefomgeving. Planning brengt wijzigingen aan in de relaties tussen actoren betrokken bij de leefomgeving.

Regels (Giddens, 1979): de in het verleden door het handelen ontstane en generieke verwachte handelingspatronen door bepaalde sociale systemen van de actor. Deze regels kunnen zowel wettelijke als informele regels zijn.

Ruimtelijke normen: de regels van de verschillende sociale systemen waarin de actor participeert die in een bepaalde situatie het handelen van de actor beïnvloeden. In dit onderzoek is op basis van Cialdini et al (1990; 1991) een onderscheid gemaakt tussen drie typen ruimtelijke normen:

- Prescriptieve normen: die normen die door het grootste gedeelte van een sociaal systeem als moreel juist worden aangemerkt.

- Descriptieve normen: de handelingen die door het grootste gedeelte van de op een locatie aanwezige actoren worden ontplooid.

- Wettelijke normen: gecodificeerde prescriptieve normen.

Situatie: de actor die zich op één van de locaties bevindt en zijn fiets hier wil stallen of geconfronteerd wordt met gestalde fietsen die zijn handelen beperken.

95

Sociaal systeem of 'Social system' (Giddens, 1984): 'de door communicatie ge(re)produceerde orde tussen actoren'.

Sociale gewoonten of 'Social practices' (Giddens, 1984): 'constante herhalingen van handelingen door actoren in tijd en ruimte'. De structuratieproces probeert deze sociale gewoonten te verklaren.

Structuratie of ‘structuration’ (Giddens, 1984): het proces waarbij actoren, in tijd en ruimte door het handelen van de actor, structuren worden gevormd en veranderd.

Structuren of 'Structure' (Giddens, 1984): 'de enigszins duurzame regels en middelen die ter beschikking staan van een (sociaal) systeem, die het toekomstig handelen van actoren beïnvloeden'.