• No results found

!

In de vorige paragraaf heb ik dankzij een aantal citaten van Epictetus duidelijk willen maken dat zelfbehoud niet alleen betekent dat het ‘zelf’ behouden moet worden, wat de meest simpele notie van oikeiôsis is. Maar dat oikeiôsis er in sommige gevallen maakt dat de fysieke dood verkieslijk is, zodat het ‘morele zelf’ behouden blijft. Zelfbehoud betekent leven in

overeenstemming met de natuur. Affiniteit hebben en verwantschap voelen met de natuur; oikein zijn aan de Rede. Er is logischerwijs ook een verwantschap, een vorm van oikeiôsis, die als het ware tussen de affiniteit met het zelf en de affiniteit met de rede in ligt: affiniteit of verbondenheid met de ander. Zoals vaker bij de stoïcijnen is er tussen verschillende schijnbaar verschillende vormen van een begrip geen levensgroot onderscheid. Alle drie de vormen van oikeiôsis komen op hetzelfde neer, een natuurlijk verwantschap dankzij een door redelijkheid ingegeven verbondenheid. 


Een sectie van De Finibus van Cicero omschrijft de manier waarop we niet alleen affiniteit met ons eigen lichaam en de logos hebben maar ook verwantschap voelen met andere mensen. Hierocles en Cicero maar ook de late Stoïcijnen: Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius

definiëren oikeiôsis als begrip dat verklaart waarom wij verbonden zijn met andere mensen. En

Epictetus, Diatribai. 1.6.20, Boter (2011)

tevens op basis van deze sociale verbondenheid moeten handelen . Cicero merkt op dat het 48

natuurlijk is voor de ouders van een kind om liefde te geven; deze liefde is vanaf dan het beginpunt voor interpersoonlijke associatie met elkaar. Er is werkelijk empathie. Het woord empathie is een moderne psychologische term. Het verwijst naar het vermogen van de mens om ‘mee te voelen’. Deze term zal voor een Stoïcijn wat moeilijk te begrijpen zijn. In die zin dat de Stoïcijnen niet graag over empathische gevoelens willen spreken. Dat is de reden dat ik het woord weinig gebruik ik deze scriptie. Toch verwijst de term goed naar wat ik hier wil zeggen; een herkenning en erkenning van (het innerlijk leven) van de ander.

!

“So it comes about that there is a general, and natural, oikeiôsis between people, and this is of such a kind that no man can present himself to another as something alien: that possibility is ruled out simply by his being human.” 49

De uitspraak hierboven maakt dat oikeiôsis een universele vorm aanneemt, maar de laatste stap van ouderlijke liefde naar deze universele vorm is niet direct vanzelfsprekend. Cicero omschrijft deze uitbreiding van oikeiôsis:

!

“Children are loved by their parents and the whole household is connected by the marriage- tie and by its progeny: this dearness gradually extends outdoors, first with blood-relatives, then with relation by marriage, then with friends, then neighbours, then citizens and then any kind of public association, finally embracing the entire human race.” 50

Voorgaande citaat is te zien als omschrijving van de ontwikkeling van oikeiôsis het is echter geen verantwoording voor de totstandkoming van een universele oikeiôsis. Waarom ontwikkelt oikeiôsis zich buiten de kring van mijn directe verwanten? Hoe ziet deze ontwikkeling er conceptueel uit? In de volgende paragraaf zal ik deze vragen aan de hand van Hierocles beantwoorden.

!

!

Zo begrepen is oikeiôsis de grondslag van het Stoïcijnse kosmopolitisme.

48

Pembroke (1971) 122. Cicero. De Finibus. III 63 “homo sum: humani nil a me alienum puto”

49

Pembroke (1971) 123. Cicero. De Finibus. V 65

Hierocles

!

De Stoïcijnse filosoof Hierocles heeft een interessante invulling aan de oikeiôsis gegeven die voor ons doel van belang is. Zijn werk is voor een deel overgeleverd door Johannes Stobaeus . 51

Stobaeus was een Griekse geleerde en letterkundige die in de 5de eeuw na chr. leefde. Het werk van Stobaeus is een bloemlezing, een compilatie die vermoedelijk op reeds bestaande bloemlezingen gebaseerd is. Zijn werk bevat talrijke fragmenten uit sindsdien verloren gegane werken uit de Griekse oudheid. Waaronder dus fragmenten uit het werk van Hierocles . In een 52

overgeleverde passage schrijft Hierocles het menselijk individu als zich bevindend in het middelpunt van een reeks concentrische cirkels. De binnenste en kleinste cirkel omvat het lichamelijk zelf, met daarbij het begrip van een zelfbehoud zoals dat afhankelijk is van zaken zoals: eten, drinken, kleding, onderdak. In de volgende cirkel bevinden zich de naasten,

bloedverwanten: broers, zussen en ouders. En zo verder, tot de laatste cirkel waarbinnen ieder mens zich bevindt. Wat Hierocles voorstelde is dat er inspanning gedaan moet worden om de ruimte tussen de cirkels te verkleinen. Zodat conceptueel gezien de cirkels meer naar het centrum, naar het zelf, bewegen.

!

“It is the task of a well-tempered man, in his proper treatment of each group, to draw the circles together somehow towards the center, and to keep zealously transferring those from the enclosing circles into the enclosed ones… It is incumbent on us to esteem people from the third circle as if they were those from the second, and again to esteem our other relatives as if they were those from the third circle. For although the greater distance in blood will remove some of the affection, we must still try hard to assimilate them. The right point will be reached if, through our own initiative, we reduce the distance of the relationship with each person.” 53

!

Het voorgaande citaat komt bijzonder veel overeen met de woorden van Obama. Niet alleen de metaforische cirkels komen bij beide citaten voor. Ook het verlangen om je identiteit zodanig te cultiveren dat de denkbeeldige cirkels steeds omvangrijker worden. Waarmee bedoeld wordt dat de context waarbinnen het individu zichzelf begrijpt steeds ruimer wordt. In de epiloog kom ik hierop terug. Voor nu is belangrijk dat Hierocles eigenlijk stelt dat de mens steeds empathischer

Stobaeus, Florilegium, 4.671 ff.

51

Vertalingen van Hierocles zijn altijd vertaald vanuit de teksten van Stobaeus. Bijvoorbeeld Ramelli

52

(2009)

Vogt (2008) 103, Stobaeus4. 671,7- 673,11 Vertaling: Sedley/Long 57G

moet worden; net zoals Obama dat stelde.


Het citaat hierboven is voor deze scriptie van groot belang. Daarom zal ik een aantal punten die in dit citaat naar voren komen behandelen. De tekst begint met de opdracht (task): 


“to draw the circles together somehow towards the center, and to keep zealously transferring those from the enclosing circles into the enclosed ones”

Het is belangrijk hier op te merken dat niet alleen de ‘cirkels’ naar het centrum getrokken dienen te worden. Mensen kunnen ook van ‘positie’ veranderen. In de minder metaforische zin betekent dit dat bepaalde buren als vrienden gezien kunnen worden en bijvoorbeeld vrienden als

broeders of zusters begrepen kunnen worden. De opdracht die Hierocles omschrijft is dus tweeledig: volledige groepen als meer verbonden begrijpen en meer verbondenheid voelen met bepaalde mensen, individueel. Uiteindelijk is het op deze manier de doelstelling om meer verbondenheid te ervaren met elk persoon; “The right point will be reached if, through our own initiative, we reduce the distance of the relationship with each person.”


Hierocles begrijpt dat er wel degelijk een verschil bestaat in werkelijke verbondenheid.

Bloedbanden zijn aanwezig of ze zijn dat niet. De ene persoon is familie van mij, de ander niet. Hierocles stelt dat men ondanks dit onderscheid verbondenheid kan voelen met iedereen, niet dankzij dit onderscheid. Met andere woorden: we moeten deze verschillen tussen zogenaamd ‘werkelijke’ verbondenheid en ‘minder werkelijke’ verbondenheid als minder relevant gaan ervaren. In die zin blijft de taak hetzelfde: de afstand, in mate van verbondenheid, tussen mensen assimileren. “For although the greater distance in blood will remove some of the affection, we must still try hard to assimilate them.”


Voor mij is het woord ‘assimileren’ of ‘verwerken’ tevens van groot belang. ‘Verwerken’ is anders dan ‘verkleinen’. De verschillen moeten verwerkt worden, niet slechts verkleind. Hierocles wil in mijn ogen aangeven dat het werkelijk de taak is om volwaardige verbondenheid te ervaren met iedereen. Deze taak komt niet uit de lucht vallen. Deze taak bestaat omdat het de meeste natuurlijke manier van leven is. Hierocles benadrukt in zijn doctrine dat de mens een dier is dat ‘natuurlijk’ gezien niet afgezonderd wil leven, maar juist houdt van gezelschap (synagelastikon). We leven in steden en zijn daar ook onderdeel van (oikein aan). We vormen vriendschappen door simpelweg met mensen om te gaan. We lijken dus vanuit onze natuur geneigd om sociaal te zijn, binnen een bepaalde kring. Dat deze kring in potentie meer mensen kan omvatten is vervolgens een logische stap; het voelt immers natuurlijk aan. Hierocles lijkt dus een antwoord te geven op de vraag naar verantwoording van de ontwikkeling van oikeiôsis, het zit in onze natuur. Uiteindelijk wordt zodoende duidelijk dat oikeiôsis de basis is voor Hierocles’ theorie van ‘juiste handelingen’ (kathíkonta). Hierocles omschrijft, in naam van de Stoïsche school, wat het is om ‘natuurlijk’ te handelen. Vertrouwd zijn met jezelf, en vertrouwd raken met je omgeving is natuurlijk. Deze affiniteit ontwikkelen, de cirkels naar binnen trekken, is de ethische taak voor de

mens. Het is de houding van waaruit we om gaan met de mensen en de wereld om ons heen. Alleen vanuit deze houding kunnen we gelukkig worden. Immers de deugd bestaat in het goede doen. Al het ‘goede’ is, slechts dan, goed wanneer het in overeenstemming met de natuur is. Alleen een verbonden en empathisch mens leeft in overeenstemming met de natuur.

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Afsluiting

Conclusie

!

In deze scriptie heb ik willen bewijzen dat handelingen van een Stoïcijn slechts juist zijn wanneer deze natuurlijk zijn. En dat, bovenal, uit natuurlijke handelingen een affiniteit met de ‘ander’ spreekt. Wat betekent apatheia voor dit alles? Wat betekent apatheia voor de

betrokkenheid van een Stoïcijn? Dat was de vraag. Deze vraag is nu te beantwoorden. Bij de omschrijving van oikeiôsis is de ethiek van de Stoïcijnen op een interessante manier naar voren gekomen. Zoals in lijn met het motto van de Stoïcijnen is duidelijk geworden dat handelingen alleen juist zijn wanneer ze natuurlijk zijn. Dat maakt dat wanneer een handeling juist is voor jezelf deze noodzakelijk ook voor de ander juist is. Gedrag wordt altijd beoordeeld in de mate waarin deze in overeenstemming is met de gehele natuur; een natuur waarvan de ander ook deel uitmaakt.

“These things thou must always have in mind: what is the nature of the universe, and what is mine, in particular: how is my own nature related to that of the universe: what kind of part, of what kind of universe: And that there is nobody that can hinder you, but that you may always both do and speak those things which are agreeable to that nature, of which you are part.” 54

!

Onderdeel zijn van het grote geheel, van een universele gemeenschap. Ook in het vorige citaat komt dit weer duidelijk naar voren. Affiniteit en verbondenheid ervaren met dit geheel (oikeiôsis) maakt dat het lot van onze medemensen van belang is voor ons. Wij delen dit lot namelijk. Het begrip van verbondenheid of verwantschap komt op meerdere vlakken naar voren. Dit is eenvoudig te verklaren, het gehele mensbeeld van de Stoïcijnen leunt op universele verbondenheid.

!

De leer omtrent apatheia neemt een unieke plaats in binnen de gehele Stoïcijnse filosofie. Er zit een bepaalde, stuurbare, werking in het toelaten van heftige emoties. De Stoïcijnse wijze heeft door middel van een therapeutische methode vat op (de kalmte in) zijn ziel. In hoofdstuk twee heb ik uitgebreid omschreven op welke manier de ziel vatbaar is voor overdreven emoties. Wanneer ik vergeet wat binnen mijn macht ligt, en wat dus van belang is, dan is mijn ziel

kwetsbaar. Een kwetsbare ziel is als een op hol geslagen paard. De keuzes die ik maak zijn niet

Casaubon (1634) Marcus Aurelius, Meditations, 2-6,

meer mijn eigen keuzes, dat wil zeggen ze zijn niet in overeenstemming met de Rede waar ik deel van uitmaak. Dit is terug te zien in mijn gedrag. Uit mijn omgang met de ander blijkt dat ik de controle kwijt ben. Een deugdzaam mens heeft wel de controle over zijn of haar emoties. Want alleen dan is men in staat om gelukkig te worden. Ik heb in deze scriptie willen aantonen dat deze leer, omtrent de emoties, vooraf gaat aan de Stoïcijnse ethiek. Daarmee wil ik zeggen dat we uit de theorie met betrekking tot de emoties niet kunnen destilleren hoe typisch Stoïcijns gedrag eruit komt te zien. Zoals overal in deze scriptie interpreteer ik ethiek op de meest Socratische manier: ‘Hoe moet ik handelen om gelukkig te worden?’ Emotieloos handelen is niet de manier waarop een Stoïcijn gelukkig wordt. Hoe zou emotieloos handelen er überhaupt uitzien? In het afwijzen van de emotie zit verder nog geen ethische stellingname. Een Stoïcijn stelt dat je zonder heftige emoties beter in staat bent om te begrijpen hoe je wel moet handelen. Namelijk op basis van een beginsel van verwantschap. Een kalme ziel (apatheia) maakt inzicht in ethiek beter mogelijk. Het gaat eraan vooraf. In een bepaalde zin onderstreept de vraag naar apatheia juist het belang van verbondenheid. Het verlangen van de Stoïcijnen om de emoties onder controle te houden is praktisch van aard. Wanneer een ziel onrustig is dan is deze niet te verenigen met het geheel. Anders gesteld wanneer men een heftige emotie ervaart verliest men het begrip van het grote geheel. Het behouden van innerlijke rust (apatheia) heeft een

instrumentele functie. Een individu dat zijn eigen natuur verenigt met die van het geheel zal begrijpen dat hij of zij in dienst staat van het geheel. Deze natuurlijke eenheid en algemene verbondenheid is door rede ingegeven. En niet door emoties. Dankzij deze verbinding is sociaal contact natuurlijk. ´Mensen zijn op natuurlijke wijze verbonden tot elkaar.´ Op ‘natuurlijke wijze’ 55

verwijst in dit citaat naar de leer omtrent oikeiôsis en de fysica van de Stoïcijnen. De ‘ander’ is niet zo anders, in zijn redelijkheid is hij verwant aan mij. Volgens de Stoïcijnen behoren we niet tot een gemeenschap of groep omdat we dezelfde gewoontes hebben, omdat we dezelfde taal spreken of omdat we dezelfde culturele overtuigingen hebben. Er is een verwantschap omdat we allemaal mensen zijn, mensen die dezelfde rede en natuur delen. Ten overvloede: dat ‘verwantschap’ wordt beter gevat door een ziel die rustig is. De schijnbare spanning tussen de twee begrippen oikeiôsis en apatheia is hiermee gedeeltelijk opgelost. De stoïcijn weet zich verbonden met het geheel.

!

Het is wel van belang om op te merken dat ook individuele autonomie bij de Stoïcijnen van belang is. Maar deze individuele autonomie moet wel op de juiste manier begrepen worden. De individuele autonomie is terug te vinden in het persoonlijke verlangen van de Stoïcijn om

gelukkig te zijn, hiervoor is hij afhankelijk van het antwoord op de hierboven gestelde vraag: hoe moet ik handelen om gelukkig te worden? Wanneer een Stoïcijn een wens heeft, een prettig

(Epictetus. Diss. 3. 24)

gevoel ervaart, of iets teweeg wil brengen in zijn leven dan doet hij dit met bescheidenheid. Het individu herinnert zichzelf eraan dat zijn morele karakter het enige is wat in zijn macht ligt. Daarin ligt de autonomie: een persoonlijke verantwoordelijkheid voor het morele karakter. De individuele autonomie onderstreept deze verantwoordelijkheid, het zegt echter niet hoe het morele karakter eruit ziet. De conceptuele spanning tussen individuele autonomie en sociale verbondenheid berust uiteindelijk op een schijnbare tegenstelling. De leer omtrent de pathos verteld iets over de innerlijke gezondheid van een mens. De leer met betrekking tot de sociale verbondenheid verteld iets over het gedrag wat daaruit moet volgen. 


We hebben geen controle over het lot van de mensen om ons heen, moeten we daarom

onverschillig zijn? Dat was de vraag die ik in het begin stelde. Het antwoord is ja en nee. Alleen het persoonlijke, eigen, morele karakter in van belang. Dat is immers het enige dat in mijn macht ligt. Het karakter van de ander is niet aan mij. In die zin moet ik onverschillig zijn. Maar mijn handelingen moeten uiteindelijk juist op het welzijn van een ieder ander gericht zijn. Want juist dan heb ik een sterk karakter. Wanneer ik mijn handelen formuleer aan de hand van een redelijk beginsel dan handel ik op basis van het goede; dat natuurlijk en goed is voor iedereen.


Ik heb in deze scriptie veel ruimte gegeven aan het begrip oikeiôsis. Duidelijk is geworden dat het begrip van groot belang is bij de definiëren van de Stoïcijnse ethiek. Voor een deel is dat de verantwoording van deze scriptie. Vaak genoeg richten moderne filosofen zich voornamelijk op de vraag naar apatheia bij de Stoïcijnen. Waarschijnlijk omdat juist deze leerstelling vatbaar is voor (moderne) kritiek. We begrijpen emoties tegenwoordig als datgene wat handelen an-sich mogelijk maakt. Een handeling zonder daarbij een interne drijfveer (emotie) is onmogelijk. Tegenwoordig stellen neurologen dat emoties reflexmatig volgen op waarnemingen. De Stoïcijnen hechten veel belang aan het moment van instemmen met een mentale impressie. Het moment waarop de redelijke ziel (hêgemonikon) instemt (sunkatathesis) met een

waarneming (phantasiai) lijkt echter niet te bestaan in de moderne wetenschap. Na een

waarneming volgt direct een neurofysiologische reactie (wat wij een emotie noemen). Er is dus met een modern vocabulaire, veel kritiek op de leer omtrent de pathos mogelijk. Dit heeft er in mijn ogen voor gezorgd dat de afkeurende houding ten aanzien van de pathos als de meest typische en wonderbaarlijke Stoïcijnse houding gezien wordt. Ik vind de houding van de verbonden Stoïcijn veel typischer en vruchtbaarder, deze wordt echter veel minder vaak beschreven en verdedigd. Seneca moest onmatig huilen toen zijn vriend overleed, hier zal hij niet trots op zijn geweest. De therapie van het beteugelen van de emoties zorgde er echter voor dat Seneca zijn verdriet te boven kwam. Precies op deze manier begrepen de Stoïcijnen de pathos. Een emotie was iets dat de ziel in de war bracht. Door een therapeutische methode kunnen de emoties bestreden worden. Seneca begreep dat het sterven van zijn vriend iets is

dat buiten zijn macht ligt. Op grond van dit inzicht kon hij zijn ziel weer tot rust brengen. Ik heb 56

in deze scriptie willen aantonen dat de meest typische Stoïcijnse houding misschien wel een universeel verbonden houding is.

!

Voor onze kennis van de gehele Stoïcijnse filosofie zijn we afhankelijk van het werk van verschillende doxografen, biografen, historici en filosofen die in de perioden na de Stoïcijnen leefden. Voor onze kennis over de Stoïcijnse ethiek zijn Cicero en Diogenes Laërtius het belangrijkst gebleken. Beide beginnen hun passages over de ethiek met een behandeling van het begrip oikeiôsis. Dit verbaasde mij. Moderne auteurs behandelen het begrip namelijk veel minder. Oikeiôsis wordt doorgaans geïntroduceerd als een begrip dat alleen maar over de smalle betekenis van zelfbehoud gaat. In deze zin is oikeiôsis een begrip dat goed samenvalt