‘Ben ìk nu geen waardig lid van de maatschappij?’ vroeg Lous. ‘En toen ik vijftien
was, nam ik me elke avond voor, om me aan een paar aan elkaar geknoopte lakens
uit het raam te laten zakken. Om te ontvluchten. Ja, daarom kunt U nu lachen. Maar
als uw zoon het zou doen, zou U direct denken, dat het een bewijs van zijn verdorven
aanleg was. En ik had toch ook een prettig thuis.’ Ze zuchtte even.
‘Dat zult U toch ook nog vaak missen.’
‘Ja, och ja. In het begin, toen Vader en Moeder gestorven waren, dacht ik, dat ik
nooit meer gelukkig zou kunnen zijn. Er zijn wel dagen - nu ja, natuurlijk -’ ze haalde
even haar schouders op - ‘maar
ik heb mijn zusters nog.’ Terwijl ze het zei, voelde ze opeens teederheid voor Meta.
En tegelijk een zekere angst voor het gesprek met Guus.
‘Kom, zullen we aanvangen met de arbeid?’ vroeg ze dan opgewekt.
‘Ja, goed.’ Het ochtendbaasje zette zijn lorgnet weer op. Hij keek wat verstrooid.
En Lous had hem graag over zijn grijze kuif gestreken, als ze gedurfd had.
Om half een - het was later geworden dan gewoonlijk - liep ze met vlugge passen
van de tram naar huis. Van verre al zag ze Guus op het balcon staan. Ze wuifde naar
boven. Hij groette even met de hand. ‘Die is woest,’ dacht ze. Eigenlijk was het een
nieuwe sensatie om Guus in verbolgen stemming mee te maken. Ze had hem altijd
zeer correct en gelijkmatig gezien. Mevrouw keek weer even om de kamerdeur. Ze
had nu het oolijke gezicht van een schoolmeisje, dat mee aandeel heeft in een
ondeugend geheim.
‘Ik heb nog gauw een slaatje klaargemaakt,’ zei ze.
‘U bent een schat.’ In het voorbijgaan klopte Lous haar even op den schouder.
Ziezoo, en nu moedig den strijd aangevangen.
Zoolang Mientje in de kamer was, sprak Guus weinig en Lous plonsde geanimeerd
de melk buiten het koffiekopje. In de spiegel zal ze Mientje verdwijnen. Ze nam
gauw een ander schoteltje. En ze schoof vlug het slaatje over de tafel heen naar Guus.
‘Bedien je flink. Toch een delicatesse, zooals je ziet.’
‘Nu moeten we eens even ernstig met elkaar praten.’ Guus' ronde gezicht leek
magerder, omdat het zoo strak stond.
‘Och, laten we eerst eten. Anders kan ik geen kruimel door mijn keel krijgen.’
‘Ja, maar zooveel tijd heb ik niet. Je was laat.’
‘Zaken,’ begon Lous en wilde in één vaart door vertellen van de zoon, die
vliegenier-aspiraties had.
‘Wie was die meneer, waarmee ik je gister in het Vondelpark zag?’
‘Lex van Voort, Mr. in de rechten. 'n Tennisvriend,’ dreunde Lous vlug af. ‘Heb
je er met Meta over gesproken?’
‘Neen, ik wilde haar niet direct verontrusten.’
‘Och jongen, doe niet zoo dramatisch,’ zei Lous opeens kwaad. ‘Je hebt toch zeker
vroeger ook wel eens met Meta gearmd geloopen? Is dat zoo'n gebeurtenis?’
‘Neen, niet als men verloofd is natuurlijk.’
‘Weet je dan niet, dat dit ouderwetsche pricipes zijn. Tegenwoordig loopt men
reeds gearmd, als de verloving nog in de toekomst hangt.’
‘Ja, als je vijftien, zestien jaar bent. Maar niet - ken je hem alleen van het
tennisveld? Weet je verder niets van zijn antecedenten?’
‘Ik zeg je toch, Mr. in de rechten.’
‘Kom, Lous, doe niet zoo boos. Ik heb toch zeker het recht je eenige inlichtingen
te vragen omtrent een jongmensch, waarmee ik je op klaarlichte dag gearmd
tegenkom.’
‘Had het je bij avond minder aanstoot gegeven?’ Haar bovenlip trok sarcastisch.
‘O, je begrijpt me best. Wanneer dat jongmensch ernstige bedoelingen heeft,
behoort hij zich te declareeren. Ik kan me voorstellen, dat er een tijd verloopen moet,
voor je elkaar voldoende kent - maar in die tijd behoort de man zich te gedragen als
een gentleman. Dat is tenminste mijn opinie.’
‘Maar wie zegt je’ - Lous steunde haar handen op het tafelblad - ‘wie zegt je, dat
hij zich niet als een gentleman gedragen heeft.’
‘Begrijp me goed, Of die jongeman ziet in jou zijn toekomstige vrouw, en dan
staat niets jullie engagement in den weg - altijd aangenomen, dat hij je een behoorlijke
toekomst verschaffen kan -, of...’
‘Dat is het juist’ - haastig viel ze Guus in de rede - ‘hij is nog niet gevestigd, ik
bedoel, hij kan me nu nog niets aanbieden. Zoolang blijven we vrienden. We mogen
toch wel vrienden zijn, nietwaar? Hij noemt me ook altijd’ - ze slikte even voor ze
het hatelijke woord uitsprak, - ‘zijn kameraad. Daarin steekt toch niets zeker.’
‘Maar Lousje, ben je dan werkelijk zoo'n kind? Guus glimlachte even.
‘O, je wilt natuurlijk net als Meta beweren, dat er geen vriendschap tusschen
mannen en vrouwen bestaanbaar is.’ Ze zei het heftig om zich vooral een houding
te geven tegenover Guus.
‘Wil jij dan misschien het tegendeel beweren?’
‘Ja natuurlijk. Lex en ik - we zijn de beste vrienden. We leeren elkaar elke dag
beter kennen’ - ze
trachtte kalm een reepje brood te snijden, maar de vork kraste over het bordje - ‘en
In document
Cissy van Marxveldt, Het nieuwe begin · dbnl
(pagina 38-42)