• No results found

Obama’s snoepwinkel door Michiel Emmelkamp

In document Europa, de polder en Friesland (pagina 113-116)

Werkzaam bij de Wiardi Beckman stichting

Zo’n tachtig Europese partijstrategen konden hun hart ophalen in de snoepwinkel van de Obama-campagne, tijdens een seminar van het Center for American Progress (CAP) en de Foundation for European Progressive Studies (FEPS) in Washington op 5 en 6 maart. Het gesprek ging echter niet alleen over de laatste snufjes. Belangrijke lessen voor de Europea-nen waren er ook over sociaaleconomische politiek en coalitievorming in een gefragmen-teerde samenleving.

PvdA-campagnemanager Pieter Paul Slik-ker zat driftig mee te schrijven. Hij heeft al eerder succesvol lering getrokken uit de Ame-rikaanse ervaringen. Zijn team bouwde tij-dens de vorige verkiezingscampagne een

in-drukwekkende off- én online veldorganisatie op, verassend goed georganiseerd, slim ge-richt op belangrijke doelgroepen en leuk voor vrijwilligers. PES-bestuurslid Marije Laffeber deed ook een poging en presenteerde de stra-tegie van de PES voor de Europese verkiezin-gen. Maar de aanwezigen maakten er gehakt van. Twitteren? Met wie wil je dan communi-ceren? Waarover precies? En wat ga je doen met de reacties? En één kandidaat voor het commissievoorzitterschap, een programma van solidariteit en minder bezuinigingen? Dat betekent voor onze kiezers meer geld naar disfunctionerende landen, zei bijvoorbeeld een aanwezige Fin. ‘Rather, do no harm’ was de boodschap: laat het lekker aan de nationale partijen over.

Obama’s electoraal onderzoeker Joel Benenson presenteerde een hoopgevende analyse over de veranderende waarden in

Amerika. Hij had in de aanloop naar de ver-kiezingen urenlange diepte-interviews en groepsgesprekken gehouden met doorsnee Amerikanen. En hij ontdekte compleet veran-derde opvattingen.

Ten eerste vonden Amerikanen hun samen-leving ronduit onrechtvaardig geworden. Ze werkten harder en harder, maar voelden zich niet gewaardeerd of gesteund. Ze wisten dat hun bazen het moeilijk hadden, stelden geen rare eisen, maar wilden wel een beloning die enigszins paste bij hun eigen bloed, zweet en tranen. Dat die verhoudingen scheef liggen bleek uit een door de campagne gebruikte grafiek die inmiddels bekendstaat als de ‘most important chart in American politics’. Inmid-dels verdient 1 % van de Amerikanen 40 % van het nationaal inkomen, en 80 % van de kanen in totaal slechts 7 % hiervan. De Ameri-kaanse bedrijfswinsten zijn sinds 1992 met zo’n 50 % gegroeid, maar het doorsnee huis-houdinkomen met vrijwel 0 %.

Ten tweede bleek uit de analyse dat het Amerikaanse groeimodel fundamenteel ter discussie werd gesteld. Mensen vonden mis-schien wel voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis dat wat goed is voor grote bedrij-ven allang niet meer goed is voor hun land of henzelf. Omdat mensen het gevoel hebben dat de belangen van grote bedrijven veel te sterk zijn vertegenwoordigd in overheidsbeslissin-gen, waren zij ook wantrouwend tegen de overheid.

Ten derde bleek dat enkele symbolen van de Amerikaanse droom waren vernietigd. Als werd gevraagd waaraan mensen een denk-beeldige extra $ 100 zouden uitgeven, zeiden ze massaal hun schuld te willen afbetalen. Een eigen huis en een hypotheek zijn geen status-symbool meer, maar een last. Ook het onder-wijs als ruggengraat van de Amerikaanse meritocratie is ondermijnd; 50 % van de Ameri-kanen zei te denken dat een investering in een opleiding voor zoon- of dochterlief meer zou kosten dan deze zou opleveren.

Ten vierde vonden mensen de huidige re-cessie een bijzondere ‘once in a lifetime’-crisis. En hoewel velen weliswaar teleurgesteld wa-ren in Obama, verwachtte eigenlijk niemand dat een andere president al deze problemen in één termijn had kunnen oplossen.

Hoe dit complex van problemen op te los-sen? Daarin vond misschien wel de meest hoopgevende verschuiving in denken plaats. Niets geen Reaganomics, deregulering, privati-sering, belastingverlaging of bezuinigingen. Nee: ‘Growth comes from the middle out’, zei-den de mensen. Wat zei-denkt u dat beter is voor de economie, vroeg Benenson, een sterke mid-denklasse of een aantrekkelijk klimaat voor bedrijven? Het eerste, zei 59 %, en slechts 27 % koos voor het laatste. Wat vindt u belangrijker voor de economie: investeringen in de toe-komst of de overheidsuitgaven terugdringen? 74 % koos voor investeringen. De ondervraag-den vonondervraag-den de belastingen weliswaar te hoog, maar vooral omdat anderen, rijken, veel te weinig belasting betalen.

De Amerikanen willen dus een eerlijke eco-nomie met een sterke ‘workforce’ als basis van dynamiek. Een meerderheid vindt dat de wel-vaart eerlijker moet worden verdeeld, dat een robuuste, stabiele economie productiever en rechtvaardiger is, dat de kansengelijkheid moet groeien en dat de overheid daar een rol in heeft. Amerika is in decennia niet zo links geweest.

Obama en zijn strategen voelden deze ‘winds of change’ haarfijn aan. Obama werd in de verkiezingscampagne neergezet als de voorvechter van de middenklasse, de kandi-daat die begrijpt dat de gewone man wordt genaaid. Terwijl Mitt Romney tegelijkertijd werd geportretteerd als een miljonair die niets begrijpt van gewone mensen, die er op sociaal gebied middeleeuwse ideeën op na-houdt, en die een economische agenda propa-geert vergelijkbaar met die van Bush. Wie een ideologische strijd wil winnen, stelde Joel Be-nenson, moet niet praten over ideologie, maar

moet praten in de woorden waarin gewone mensen erover praten. En hij moet vooral pra-ten over de toekomst.

John Podesta, voorzitter van het Center for American Progress, onderstreepte het nog maar eens met een bevlogen maar ontspan-nen ‘dinner speech’. Progressieven, zei hij,

moeten hervormingsgezind en optimistisch zijn, ‘pro-growth’ en ‘pro-middle class’, en te-gen marktfundamentalisme en ‘austerity’. Zijn Center for American Progress heeft, mede in overleg met het Witte Huis, een compleet onderzoekscentrum ‘Middle Class Economics’ ingericht.

In document Europa, de polder en Friesland (pagina 113-116)