• No results found

de Friese sociaal-democratie

In document Europa, de polder en Friesland (pagina 50-53)

De PvdA trekt zich terug in de stad, maar op het platteland gaat

het leven volop verder. Dat kost dus stemmen. Het lijkt

‘Amster-dam’ weinig te kunnen schelen.

BertUs MUlder

Voorzitter van de werkgroep Arbeid van de WBs en auteur van onder andere ‘Het hart van de sociaal-democratie’

Will Tinnemans verwoordde onlangs mooi de cultuurkloof tussen het geprivilegieerde, geïsoleerde en gesegregeerde milieu van hoogopgeleide, welgestelde, progressieve Utrechtse wereldburgers en het concrete maatschappelijk functioneren van een dorp aan de Waal. De schaal van het dorpsleven leidde ertoe dat hij gewone mensen tegen-kwam, mensen die zich belangeloos inzetten voor de gemeenschap. Hij werd gevraagd méé te doen. Het gaande houden van het dorps-huis is immers voor iedereen een hele toer. Als vanzelf kom je dan als nieuwkomer in contact met ‘bouwvakkers, kleine ondernemers, hove-niers, werklozen, boeren, alleenstaande moe-ders die zes ballen in de lucht houden en men-sen die zich misschien niet in foutloos Nederlands uitdrukken maar die wel vier avonden in de week onbezoldigd in touw zijn voor de gemeenschap’. Plaatselijke solidariteit over klassengrenzen heen bleek ‘een levens-voorwaarde voor kleine plattelandsgemeen-schappen’.1

In Fryslân speelt deze thematiek op bijzon-dere wijze. Er zijn 348 dorpen met minder dan 1500 inwoners, en 200 hebben minder dan 500 inwoners. Van de ruim 630.000 inwoners woont twee derde in een dorp.2 Hoe verhoudt

de Friese PvdA zich tot het organisatieleven te plattelande? Een aantal jaren geleden werkte ik mee aan de publicatie van 100 jaar sociaal-democratie in Friesland (Akkrum, 1994). Voor die gelegenheid heb ik de archieven van het gewest Friesland van de PvdA doorgewerkt. Drie dingen die voor dit verhaal van belang zijn vielen op.

Het eerste was de grote bestuurlijke conti-nuïteit. De periode vanaf 1946 tot 2007 werd gedomineerd door vier gewestelijk secretaris-sen: Jan Brouwer, bezoldigd secretaris van 1946 tot 1957, vanaf 1953 tevens gedeputeerde en de man die op 4 april 1966 de eerste paal voor het nieuwe ijsstadion Thialf in Heeren-veen sloeg; Cor de Vries, bezoldigd secretaris (1957 — 1964) en daarna noordelijk consulent; Benny Odinga, secretaris van 1966 tot 1978 en van 1982 tot 1984 de laatste burgemeester van de gemeente Utingeradeel, en Joop van den Berg, die van 1978 tot 1985 secretaris was, daar-na lid van het landelijk Partijbestuur en Ka-merlid van 1988 tot 1994. Deze bestuurlijke en politieke continuïteit is geen nieuw feno-meen: in de vooroorlogse SDAP had Troelstra’s medestrijder Harmen de Boer vanaf 1914 tot 1936 het secretariaat vervuld, terwijl hij boven-dien van 1930 tot 1933 Kamerlid was.3

ook op dorpsniveau meedraaiden. Anne Von-deling waardeerde het lokale verenigingsle-ven van zijn geboorteplaats Appelscha al als een oefenplaats van democratie.4 Lokale PvdA-afdelingen vormden een schakel tussen Plaat-selijk Belang en de raadsfractie, het gewest en het landelijk congres.5 En tot 1991 kende Ap-pelscha een afdeling van de Partij van de Ar-beid. Ook Makkinga, Oldeberkoop en Hauler-wijk hadden een eigen afdeling. Het waren kleine afdelingen, die nog in 1989 respectieve-lijk 35, 35, 35 en 56 leden hadden. Samen met de afdeling Oosterwolde (187 leden) vormden deze afdelingen toen de Federatie Ooststel-lingwerf. Bij de kandidaatstelling voor de ge-meenteraad werd gezorgd voor spreiding van kandidaten over de dorpen en een program-matische afweging van diverse belangen. De Federatie had tot taak de fractie te volgen en toe te zien op het uitvoeren van het raadspro-gramma. Zij zocht ook naar raadskandidaten. Dat ging dan om kandidaten die veelal in Plaatselijk Belang hadden aangetoond het woord te kunnen voeren en / of over organisa-torische kwaliteiten te beschikken.

Derde element was dat de gewestelijke be-sturen zich altijd met hand en tand hebben verzet tegen de onverbiddelijke Amsterdamse neiging om de Friese sociaal-democratie naar hun hand te zetten.6 Dat spitste zich toe op discussies over kandidaatstelling voor de Tweede Kamer, maar ook op de opvatting dat het in Friesland wel met minder afdelingen toe kon. Tegenover de centralisatieneiging vanuit het landelijke partijbureau verklaarde het ge-westelijk bestuur bij voortduring dat een fijn-mazige spreiding van afdelingen de enige ma-nier was om in een plattelandssamenleving als partij permanent aanwezig te zijn. Dat had alles te maken met de verkiezingsstrijd zoals die bij de opkomst van de SDAP was gevoerd. Ook op dorpsniveau waren politieke tegenstel-lingen groot, er was onder meer een bittere strijd over het bijzonder onderwijs gevoerd.

Geworteld en dus taai, dat was de Friese PvdA.

Rampjaar 1991

Geteisterd door de WAO-affaire daalde vanaf 1991 het aantal PvdA leden in heel Nederland in vier jaar van ruim 96.000 naar 66.000 en poli-tieke moedeloosheid kenmerkte het afdelings-leven. Kamerleden die normaliter op een jaar-vergadering een opwekkend verhaal hielden, misten innerlijke overtuiging om dat weer te doen en bij de verkiezingen van 1994 werden velen vervangen. In een poging tot herstel trachtte het landelijk partijbestuur de ontred-derde partij naar haar hand te zetten. Ze om-armde voorstellen van de commissie-Van Ke-menade, leidend tot centralisatie van de landelijke kandidaatstelling, het daarbij uit-schakelen van de gewesten, en bovenal tot de vaststelling dat de lokale PvdA-afdeling in het vervolg zou samenvallen met die van de betref-fende gemeente. Dus ook de Federatie Ooststel-lingwerf met zijn vijf afdelingen diende in het vervolg één afdeling te vormen. Het heeft een tijd geduurd voordat de effecten zichtbaar werden. De leden in Oldeberkoop trokken zich aanvankelijk niets van dat landelijk partijbe-sluit aan. Ze kwamen tot 2005 regelmatig ten huize van een van de leden bijeen. Het lokale PvdA-netwerk bleef daar intact en dat bleek ertoe te leiden dat de nieuwe partij Ooststel-lingwerfs Belang in 2006 geen kandidaat-raadsleden in Oldeberkoop kon vinden.

Maar door de smallere organisatiebasis werd de PvdA ook daar onvermijdelijk kwets-baar. Een tijdlang compenseerde PvdA-wet-houder Carel Zuil de verschraling van de con-tacten door zoveel mogelijk aanwezig te zijn in de dorpen. Een geschil tussen de wethouder en de raadsfractie over recreatieve plannen in Appelscha leidde in 2000 tot zijn aftreden. De bestuurlijke confrontatie tussen wethouder en fractie werd niet meer gecorrigeerd door een oordeel van de PvdA-afdeling Appelscha om de simpele reden dat die afdeling niet meer bestond. Er werd door de nieuwe PvdA-fractie vervolgens veel tijd besteed aan de af-stemming tussen de fractie en de beide wet-houders. Maar de ‘organische’ banden met de

genwijd opengezet voor lokale politieke initia-tieven die niet belast waren met negatieve oordelen over Haagse PvdA-politiek. Bij de raadsverkiezingen van 2006 kwam de lokale partij Ooststellingwerf Belang op. In 2010 werd die de grootste partij, met zeven zetels. De PvdA viel terug op vijf. Twee wethouders-posten gingen verloren. Voor het eerst sinds de oprichting van de Partij van de Arbeid in 1946 stond de PvdA buiten het college. En dat gebeurde elders ook.

Sindsdien was de Partij van de Arbeid op lokaal niveau niet meer aanwezig. En in plaats van om de hoek, in het dorpshuis, in partijver-band te vergaderen, moest het lid uit Oldeber-koop de auto pakken om in Oosterwolde te vergaderen. Alleen de echte vergadertijgers hadden dat er voor over. Het gevolg was dat de hoofdplaatsen van plattelandsgemeenten in toenemende mate het centrum van partijacti-viteiten werden; daar woonden immers toch al de meeste leden, daar woonde ook het meeste kader en vanaf grotere afstand leken er in de ‘buitendorpen’ toch eigenlijk geen capabele partijgenoten te wonen. Dat was mede het gevolg van de ‘bestuurlijke’ insteek van de PvdA-organisatie: de aandacht richt zich primair op gemeentelijke zaken (de frac-tie, de fractievolgers, de gemeenteraadslijst, het gemeenteraadsprogramma) en de rekru-tering van fractieleden concentreerde zich op de kern, de hoofdplaats van de gemeente. En wat voor belangrijks kon er op dat platteland nu eigenlijk gebeuren?

De eendracht

Neem Makkinga, het dorp waar ik ben opge-groeid. Het is een rood dorp, met al decennia zo’n duizend inwoners. Zestig jaar geleden had de coöperatieve zuivelfabriek ‘De Een-dracht’ tweehonderd leden-boeren. De lokale middenstand bestond uit vijf of zes bakkers, twee slagers, twee groenteboeren, één kapper, één drogisterij, twee petroleumventers, drie kruidenierszaken, drie timmerbedrijven en

spits in het dorp omdat iedereen zich naar het middageten spoedde: schoolkinderen, fiet-sende arbeiders, middenstanders met bakfiet-sen, boeren met paarden en een enkele trek-ker. Maar nu zijn van de tweehonderd boeren er misschien vijftien over. De traditionele mid-denstand is gedecimeerd. Er is nog één zelfbe-dieningszaak, één rijwielhandel, een kapper, één garagebedrijf, een houtkachelbedrijf, en er zijn twee aannemers. ’s Ochtends trekt een grote stoet auto’s het dorp uit, met mensen die elders werken.

Een dorp ten dode opgeschreven? Nee. De middenstand kreeg natuurlijk een ander ka-rakter: naast de dokter kwam de fysio- en ma-nuele therapeut, een pedicure, een centrum voor massage, yoga en meditatie, een psycho-logiepraktijk, een boekhoudkantoor en een bloemenzaak. Maar het verenigingsleven heeft de veranderingen in de sociaaleconomische structuur makkelijk opgevangen. Het begint met het dorpshuis. In Makkinga werd dat op 1 oktober 1960 geopend door de eerder ge-noemde gedeputeerde Jan Brouwer. Ik herin-ner me dat mijn vader met een intekenlijst rondging voor de benodigde eigen bijdrage van het dorp in de stichtingskosten van ƒ 20.000. De eis van een eigen bijdrage gold voor alle dorpshuizen die vanaf 1956 aan-spraak wilden maken op de provinciale rege-ling. Met grote zuinigheid werd een infrastruc-tuur geschapen die door de mensen zelf beheerd werd. Dorpshuizen als deze bedrui-pen niet alleen zichzelf7, ze faciliteren het hele lokale verenigingsleven, dat draait op een net-werk van vrijwilligers. Het vrijwilligersnet-werk impliceert een duurzame structuur van sociale contacten, een structuur die niet afhankelijk is van politieke besluitvorming in Den Haag. Het gaat telkens om mensen — zoals Tinnemans zo mooi verwoordde — die méédoen.

Toneelvereniging ’t Ontluikende Bloempje, zangvereniging De Vriendschap, muziekcorps Crescendo, Sportclub Makkinga (voetbal en korfbal), de ijsclub, begrafenisvereniging De Laatste Eer — ze hebben de tijd doorstaan. De

doopt in Vrouwen van Nu. Het lokale agrari-sche verenigingsleven is verdwenen. Maar er zijn nieuwe activiteiten voor in de plaats geko-men. Er is een afdeling van de ANBO, een ou-dejaarsploeg MOP, een hengelvereniging, een dartclub en een volleybalclub. De Historische Vereniging werd opgericht, er kwam een Mu-seum Oold Ark en de Stichting korenmolen ‘De Weyert’. Ook werd Makkinga als eerste sha-red space-dorp in Nederland verkeersbordvrij. Het belangrijkste is dat de coöperatieve ge-dachte haar vervolg heeft gekregen in een dorpstuinderij, in een proeftuin voor de cran-berryteelt, en dat onder de oude naam van ‘De Eendracht’ een nieuwe, lokale energiecoöpe-ratie werd opgericht die zich zette aan de bouw en installatie van zonnepanelen.

Volop leven kortom, alleen, de verbinding naar buiten het dorp is niet georganiseerd. Zoals ook het WRR-rapport Vertrouwen in bur-gers (2012) signaleert, is het verenigingsleven van dorpen hoogontwikkeld, maar niet ver-bonden met de rest van het land. Binnen een straal van tien kilometer onderhouden bewo-ners een verfijnd netwerk van dienst en we-derdienst, maar de afstand tot ‘daarbuiten’, met name tot de grote instituties, neemt toe en dat werkt vervreemdend, zelfs als dat door landelijke organisaties zelf niet zo wordt erva-ren.8 Vroeger overbrugde de lokale PvdA-afde-ling die afstand. De afdePvdA-afde-ling was initiator, discussieplatform en doorgeefluik naar lo-kale, provinciale en landelijke politiek.9 Dat is nu voorbij. En het heeft effect. Bij de verkiezin-gen van 2010 haalde de PvdA in Makkinga nog maar 23,03 % van de stemmen, terwijl het lo-kale Ooststellingwerf Belang uitkwam op 28,36 %.

Campagnepartij?

We schrijven 2013. Zonder schroom snellen nu de adviseurs van het landelijk PvdA-bureau toe om te helpen bij de fusies van afdelingen, voor als straks de gemeentelijke herindelingen hebben plaatsgevonden. De shocktherapie

gang van een decentrale, lokaal gewortelde netwerkorganisatie naar een gecentraliseerde landelijke campagnepartij zal dan in vijfen-twintig jaar zijn beslag hebben gevonden. Er zullen dus straks — voorlopig — twaalf afdelin-gen overblijven. De partijorganisatie concen-treert zich dan helemaal op het raadswerk. Daarbij wil het kabinet-Rutte II nu het aantal raadsleden per raad verkleinen, de taken van de gemeenten vergroten en opschalen, zelfs provincies opschalen.

De afstand vanuit de dorpen, de dorpshui-zen en het lokaal georganiseerd verenigingsle-ven naar de politiek neemt daarmee toe. B&W komen niet meer toe aan het bezoeken van de jaarvergaderingen van Plaatselijk Belang. En dat geldt ook voor de fracties. Sinds de Partij van de Arbeid het lokale niveau verliet, zien we in de provincie het fenomeen opduiken van de lokale lijsten — iets wat in vroeger tijden toch vooral in Brabant en Limburg bestond. In 2010 zien we naast het succesvolle optreden van lokale lijsten in een aantal andere gemeenten dezelfde rol weggelegd voor de Frysk Nasjo-nale Partij, die in Achtkarspelen, Littenseradiel, Kollumerland, Gaasterlân-Sleat, Skarsterlân (33,93 %), Leeuwarderadeel en Tytsjerksteradiel rond de 20 % van de stemmen haalde.10

De bestuurders zijn zich bewust van de gevolgen van de opschaling van gemeenten. De nieuwe gemeente Súdwest Fryslân heeft een forse ambtelijke organisatie opgezet om contact te onderhouden met de tientallen kernen in die gemeente. Maar het aantal

men-Zonder schroom snellen de

In document Europa, de polder en Friesland (pagina 50-53)