• No results found

625 Rechtbank Alkmaar, 16 juni 2009, ECLI:NL:RBALK:2009:BJ7294,

te ontslaat van alle rechtsvervolging en gelast de plaatsing van verdachte in een psy- chiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.626

In een zaak, die in behandeling is bij de Rechtbank Rotterdam627, wordt nog steeds

gewacht op herstel van de verdachte. Uit gedragsdeskundigonderzoek blijkt dat de verdachte lijdt aan een paranoïde psychose. Tijdens de voorlopige hechtenis verblijft de verdachte op de FOBA Amsterdam. Er wordt besloten de voorlopige hechtenis op te heffen en de verdachte vertrekt naar Marokko om daar behandeld te worden. Bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, waar zijn raadsvrouw vraagt om schorsing van de vervolging ex artikel 16 Wetboek van Strafvordering, is hij dan ook niet aanwezig. Zowel de rechters als de officier van justitie zijn het met het verzoek tot schorsing eens en de vervolging wordt, op grond van artikel 16 Wetboek van Strafvordering, geschorst. Of de behandeling van de strafzaak ooit verder zal gaan is niet bekend, aangezien de kans op herstel van de verdachte niet groot geacht wordt. Daarnaast is het van belang in het oog te houden dat verdachte vertrokken is naar Marokko en dit land geen onderdanen uitlevert.628

Afwijzing van het beroep op procesonbekwaamheid

In onderstaande zaken wordt een beroep op artikel 16 Wetboek van Strafvordering gedaan, echter de rechter oordeelt dat niet voldaan is aan de criteria die gesteld zijn in dit artikel. Er wordt geen procesonbekwaamheid bij de verdachten aangenomen door de rechter en de zaak wordt inhoudelijk behandeld.

In een zaak bij het Gerechtshof Amsterdam629 doet de raadsvrouw van de verdachte

een beroep op artikel 16 Wetboek van Strafvordering. De verdachte zou vanwege haar psychische problematiek de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging niet begrijpen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft naar aanleiding van dit verweer nader onderzoek door een psycholoog en psychiater noodzakelijk geacht. Ondanks dat de verdachte nauwelijks aan het onderzoek heeft meegewerkt komen de ge- dragsdeskundigen toch tot het oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de verdachte niet in staat zou moeten worden geacht om de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen. 630

626 Rechtbank Alkmaar, 23 juni 2009, LJN: BJ7297, R.O. 10 BESLISSING.

627 Rechtbank Rotterdam, 20 januari 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BH2023.

628 Dit gaat pas spelen als de verdachte in staat is om de strekking van de tegen hem ingestel-

de vervolging begrijpen, waardoor er (opnieuw) aangevangen kan worden met de inhou- delijke behandeling van de strafzaak.

629 Gerechtshof Amsterdam, 19 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4362.

630 Gerechtshof Amsterdam, 19 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4362,

Bij de Rechtbank Dordrecht631 rijst in een zaak het vermoeden dat een verdachte si-

muleert dat hij de tegen hem ingestelde vervolging niet begrijpt. Tijdens de inhoude- lijke behandeling wordt een verzoek ex artikel 16 Wetboek van Strafvordering gedaan. De Rechtbank Dordrecht overweegt hieromtrent dat de verdachte ter te- rechtzitting in staat is herinneringen uit het verleden op te halen. Daarnaast bestaat, gelet op de houding van de verdachte tijdens de zitting, bij de Rechtbank Dordrecht twijfel aan het onvermogen van de verdachte om, op grond van essentiële gebreken in zijn korte termijn geheugen, de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen en laat de proceshouding van de verdachte ruimte voor gerede twijfel aan zijn onvermogen. Ook uit de rapportages van de gedragsdeskundigen en de toe- lichting ter terechtzitting van deze gedragsdeskundigen komt niet naar voren dat de verdachte de strekking van de tegen hem in gestelde vervolging niet begrijpt. De Rechtbank Dordrecht schorst de vervolging dan ook niet.632 De Rechtbank Dor-

drecht oordeelt dat poging doodslag bewezen is, verklaart de verdachte ontoereke- ningsvatbaar en legt de tbs-maatregel op.633

In een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam634 wordt bevestigd dat het de rech-

ter is en niet de gedragsdeskundige, die uiteindelijk beslist of de verdachte voldoende in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De raadsman van de verdachte doet ter terechtzitting een verzoek om schorsing van de vervolging, ex artikel 16 Wetboek van Strafvordering. Uit gedragsdeskundige rap- portages blijkt niet dat het begripsvermogen van de verdachte van dien aard is dat hij niet in staat zou zijn de strekking van de tegen hem ingestelde vordering te begrijpen. Daarnaast lijkt de verdachte tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting voldoende te begrijpen waar de zaak over gaat en heeft de verdachte aangegeven dat hij de strekking van de tegen hem ingestelde vordering grotendeels heeft begrepen. Het Gerechtshof Amsterdam wijst het verzoek tot schorsing van de vervolging van verdachte af en behandelt de zaak inhoudelijk.635 De verdachte wordt veroordeeld

tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de tbs-maatregel wordt opge- legd.636

631 Rechtbank Dordrecht, 17 juni 2003, ECLI:NL:RBDOR:2003:AH7145.

632 Rechtbank Dordrecht, 17 juni 2003, ECLI:NL:RBDOR:2003:AH7145,

R.O. 2.4. De schorsing van de vervolging.

633 Rechtbank Dordrecht, 17 juni 2003, ECLI:NL:RBDOR:2003:AH7145,

R.O. 9 De Beslissing.

634 Gerechtshof Amsterdam, 30 januari 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6234.

635 Gerechtshof Amsterdam, 30 januari 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6234,

R.O. Een ter terechtzitting gevoerd verweer.

636 Gerechtshof Amsterdam, 30 januari 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AY6234,

In een zaak die de Rechtbank Assen637 behandelt, komt ook de vraag naar de proces-

bekwaamheid van de verdachte aan de orde. De officier van justitie vindt dat de ver- volging niet geschorst dient te worden. De Rechtbank Assen overweegt hieromtrent dat de verdachte zowel ter zitting van 21 december 2005 als ter terechtzitting van 14 november 2006 de indruk heeft gegeven dat hij zeer goed begrijpt waar het in deze strafzaak om gaat. Uit de gedragsdeskundige rapportages blijkt dat verdachte zich in gesprekken met de gedragsdeskundigen vatbaar getoond heeft voor aangevoerde argumenten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de verdachte in staat is om keu- zes te maken. De Rechtbank Assen oordeelt dat de verdachte in staat wordt geacht de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De vervolging wordt niet geschorst.638 De Rechtbank Assen behandelt de zaak inhoudelijk en ont-

slaat de verdachte van alle rechtsvervolging.639

Zowel toewijzing als afwijzing van het beroep op procesonbekwaamheid

Een interessante zaak is een zaak die in behandeling was bij de Rechtbank Amster- dam640 en in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam641. Deze zaak is interes-

sant omdat de Rechtbank Amsterdam tot een ander oordeel komt dan het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep in dezelfde zaak over de toepassing van artikel 16 Wetboek van Strafvordering.

De verdachte staat terecht voor moord642 op zijn buurman. De verdediging is van

mening dat de verdachte niet in staat is om de tegen hem ingestelde vervolging te be- grijpen. Uit een gedragsdeskundige rapportage van 1 april 2010 zou blijken dat naar het oordeel van de psychiater en psycholoog de verdachte niet in staat is terecht te staan. Daarnaast kan de verdachte geen belangenafweging maken en is het voor de raadsman onmogelijk om een verdediging met de verdachte samen op te stellen.643

De officier van justitie is een andere mening toegedaan. Gedragsdeskundigen heb- ben vastgesteld dat de psychische stoornis van de verdachte al bestond voordat hij het begane delict beging. Daarnaast lijkt het erop dat de psychische stoornis van de verdachte niet van dien aard is dat deze op korte termijn zal verdwijnen. Er is een maatschappelijk belang dat de rechtbank uitspraak doet over de beschuldiging. Daarnaast bleek op de zitting van 13 april 2010 dat de verdachte wel degelijk bewust

637 Rechtbank Assen, 28 november 2006, ECLI:NL:RBASS:2006:AZ3161.

638 Rechtbank Assen, 28 november 2006, ECLI:NL:RBASS:2006:AZ3161,

R.O. Schorsing van de vervolging.

639 Rechtbank Assen, 28 november 2006, ECLI:NL:RBASS:2006:AZ3161,

R.O. Beslissing van de rechtbank.

640 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774.

641 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666.

642 Primair moord, subsidiair doodslag, meer subsidiair zware mishandeling, zie Rechtbank

Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. Tenlastelegging.

643 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.1. Het

was van het feit dat er met hem werd gesproken. De officier van justitie is van me- ning dat gedragsdeskundigen in hun rapportages een verkeerd criterium644 gehan-

teerd hebben om de vraag te beantwoorden of de verdachte de strekking van de tegen hem in gestelde vervolging kan begrijpen. Bovendien is de officier van justitie van mening dat de Rechtbank Amsterdam onvoldoende is geïnformeerd op grond van de gedragsdeskundige rapportage van 1 april 2010 en vindt de officier van justi- tie de algehele conclusie van de gedragsdeskundigen onvoldoende consistent. De of- ficier van justitie vraagt dan ook aan de Rechtbank Amsterdam om de verdachte opnieuw te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.645

De Rechtbank Amsterdam gaat uitgebreid in op het verzoek ex artikel 16 Wetboek van Strafvordering ingesteld door de verdediging646 en overweegt dat het onderzoek

niet aangehouden hoeft te worden om de verdachte opnieuw te laten onderzoe- ken.647 De Rechtbank Amsterdam is van oordeel dat schorsing van de vervolging

slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde is.648 De Rechtbank Amsterdam

overweegt dat, met de wetswijziging in 1986, de eis dat de omstandigheid zich na het begaan van het feit moet hebben voorgedaan, is komen te vervallen.649 Voor de toe-

pasbaarheid van artikel 16 Wetboek van Strafvordering is het niet van belang op welk moment de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van verdachte ont-

644 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.2. Het

standpunt van het Openbaar Ministerie: “Door de officier van justitie is voorts aangevoerd

dat de deskundigen in hun rapportage niet zijn uitgegaan van het juiste criterium bij het formuleren van de beantwoording van vraag 8 in de rapportage. De deskundigen motiveren de beantwoording van de vraag of verdachte in staat kan worden geacht om terecht te staan met de overweging dat hij moeite zal hebben om de complexiteit van de rechtsgang op dusdanige wijze te overzien dat hij zijn gedragskeuzes en zijn rechtspositie goed kan bepalen. Dit is niet het juiste criterium. Het gaat immers om de vraag of de verdachte de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging voldoende kan begrijpen. Daarvan is volgend de officier van justitie sprake en moet dientengevolge worden overgegaan tot de behandeling van de feiten.”.

645 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774,

R.O. 2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.

646 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3.

647 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3. Het

oordeel van de rechtbank, onder Aanhouding behandeling van de zaak in verband met nader onderzoek.

648 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3. Het

oordeel van de rechtbank, onder schorsing van de vervolging.

649 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3.2.

Tijdstip van ontstaan van de stoornis. De rechtbank overweegt: “Voor de wetswijziging in

1988 zag artikel 16 Sv op de situatie dat de ‘krankzinnigheid’, zoals het toen werd omschreven, ontstaan was ná het plegen van het feit waarvan de verdachte wordt verdacht. Bij de wets- wijziging in 1988 is de term krankzinnigheid vervangen door gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.”

staan is.650 Net als de officier van justitie is de Rechtbank Amsterdam van oordeel dat

het geen vereiste is dat de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van tijdelijke aard is; een gebrekkige ontwikkeling zal namelijk vaak niet tijdelijk van aard zijn.651 Hierna overweegt de Rechtbank Amsterdam dat wat

onder het begrip ‘strekking van de vervolging’ moet worden verstaan.

De Rechtbank Amsterdam acht verschillende factoren van belang bij de vaststelling of een verdachte in staat is de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De Rechtbank Amsterdam weegt de volgende factoren mee:

– Is verdachte in staat de beschuldiging te begrijpen?

– Is verdachte in staat te begrijpen dat de voorlopige hechtenis het gevolg is van de be-

schuldiging?

– Is verdachte in staat te begrijpen dat de rechtbank een beslissing moet nemen

over deze beschuldiging?

– Is verdachte in staat te begrijpen welke invloed deze beslissing op zijn verdere leven zou

kunnen hebben?

– Is verdachte in staat te begrijpen dat de verklaringen die hij bij de politie en ter terecht-

zitting aflegt, invloed kan hebben op de beslissing van de rechtbank?

– Is verdachte in staat de rol van zijn advocaat in het strafproces te begrijpen?”652

De Rechtbank Amsterdam neemt bij de beoordeling van bovenstaande vragen, de rapportages van de gedragsdeskundigen en de eigenwaarneming op zitting mee. De Rechtbank Amsterdam komt tot de conclusie dat de verdachte onvoldoende begrijpt waarvan hij beschuldigd wordt en waarom hij zich in voorlopige hechtenis be- vindt.653 De conclusie is dat de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen

hem ingestelde vervolging te begrijpen en de Rechtbank Amsterdam schorst de ver- volging van de verdachte.654

650 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3.2.

Tijdstip van ontstaan van de stoornis.

651 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3.3.

Tijdelijke aard van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestver- mogens.

652 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3.4.

Strekking van de vervolging.

653 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 2.3.4.

Strekking van de vervolging, onder eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzit- ting en onder voorlopige hechtenis.

654 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774, R.O. 3. Beslis-

In hoger beroep beoordeelt het Gerechtshof Amsterdam655 de zaak anders dan de

Rechtbank Amsterdam656. Het Gerechtshof Amsterdam vindt namelijk dat de

Rechtbank Amsterdam in haar vonnis artikel 16 Wetboek van Strafvordering te ruim geïnterpreteerd heeft. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat ar- tikel 16 Wetboek van Strafvordering ziet op de situatie dat de gebrekkige ontwikke- ling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte, is ingetreden na het begaan van het strafbare feit en in geval dat de psychische stoornis reeds ten tijde van het begaan van het strafbare feit bestond, is artikel 509a Wetboek van Strafvor- dering van toepassing. De verdediging heeft het standpunt dat artikel 16 Wetboek van Strafvordering ook van toepassing kan zijn in een situatie waarbij de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte reeds ten tijde van het begaan van het strafbare feit bestond.657

Het Gerechtshof Amsterdam geeft het wettelijk kader658 aan en oordeelt dat artikel

16 Wetboek van Strafvordering in principe659 ziet op de situatie dat de psychische

stoornis is ingetreden na het begane strafbare feit. Het Gerechtshof Amsterdam is van oordeel dat de artikelen 509a-d Wetboek van Strafvordering voldoende waar- borgen bieden om de verdachte een eerlijk proces te geven, als de verdachte voor het begane strafbare feit al leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Daarnaast zorgen de artikelen 39 e.v. Wetboek van Straf- recht voor een regeling om de mogelijke gevolgen van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens mee te wegen in de toerekening van het delict aan de verdachte. Het Gerechtshof Amsterdam overweegt aangaande de wets- wijziging in 1986 dat deze er weliswaar voor gezorgd heeft dat het bestandsdeel ‘na het begaan van het strafbare feit’ uit artikel 16 Wetboek van Strafvordering gehaald is, maar deze wetswijziging impliceerde geen verandering van inzicht over de gevolgen die aan het tijdstip van het ontstaan van de stoornis moesten worden verbonden.660

De zaak wordt teruggewezen naar de Rechtbank Amsterdam.661 Het Gerechtshof

Amsterdam merkt daarbij op dat het van mening is dat er aanvullend gedragsdes-

655 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666.

656 Rechtbank Amsterdam, 21 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8774.

657 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666, R.O.

Standpunten van de partijen.

658 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666, R.O.

Wettelijk kader.

659 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666, R.O.

Beoordeling, In bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als de verdachte minderjarig is, zijn er uitzonderingen mogelijk.

660 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666, R.O.

Beoordeling.

661 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666, R.O.

kundig onderzoek nodig is om te beoordelen of artikel 16 Wetboek van Strafvorde- ring in deze zaak van toepassing kan zijn.662

Conclusie jurisprudentie

Uit de besproken jurisprudentie komt geen eenduidige lijn in de rechtspraak naar vo- ren. De rechters gaan verschillend om met de interpretatie van artikel 16 Wetboek van Strafvordering, de toepassing hiervan en de uiteindelijke beslissing.

Ingegeven door het Mentenarrest heeft de wetgever artikel 16 Wetboek van Straf- vordering gewijzigd. Uit de jurisprudentie blijkt dat het strenge criterium 'lijdende aan een zodanige geestesziekte, dat de verdachte niet meer in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen' door de meeste rechters gehanteerd wordt. De Rechtbank Haarlem denkt daar echter anders over en geeft als motivering voor toepassing van artikel 16 Wetboek van Strafvordering, naast het criterium ge- steld door de Hoge Raad in het Mentenarrest, dat de verdachte niet in staat geacht wordt zijn verdediging behoorlijk te voeren. Er wordt door de Rechtbank Haarlem een ruimere uitleg gegeven aan artikel 16 Wetboek van Strafvordering dan de Hoge Raad in het Mentenarrest heeft aangegeven. Het feit dat de psychische stoornis na het begane delict moet zijn ingetreden wordt door het Gerechtshof Amsterdam in een zaak tegen een vijftienjarige jongen losgelaten. Dit kan door het Gerechtshof Amsterdam besloten zijn omdat bij minderjarige verdachten de waarborgen van ar- tikel 509a-d Wetboek van Strafvordering niet gelden, waardoor bij vervolging artikel 6 EVRM in het gedrang kan komen. Het Gerechtshof 's-Gravenhage beslist in een soortgelijke zaak hetzelfde. Hier is de verdachte wel meerderjarig, echter de verdach- te functioneert op het niveau van een zevenjarige. De beslissing in deze zaak is echter anders. Het Gerechtshof 's-Gravenhage beslist dat het Openbaar Ministerie niet- ontvankelijk is, gezien artikel 486 Wetboek van Strafvordering.

Uit de jurisprudentie blijkt dat er wel eensgezindheid bestaat over het feit dat de rechter op grond van zijn waarnemingen ter zitting en de gedragsdeskundige rap- portages beslist of de verdachte procesbekwaam is. Ook over het feit dat er een kans aanwezig moet zijn dat de verdachte binnen een redelijke termijn herstelt van zijn stoornis, voor de toepassing van artikel 16 Wetboek van Strafvordering, bestaat eenduidigheid. De beslissingen die de rechters nemen, als blijkt dat er geen herstel van de verdachte mogelijk is, zijn echter divers. De ene keer wordt de zaak via artikel 36 Wetboek van Strafvordering beëindigd, een andere keer vindt de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaats, waarna besloten wordt tot ontslag van alle rechtsvervolging en opname in een psychiatrisch ziekenhuis, ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht, of de tbs-maatregel, ex artikel 37a Wetboek van Strafrecht. De

662 Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5666, R.O.

Beoordeling, derde alinea.

HOOFDSTUK 4:DE PROCES(ON)BEKWAAMHEID VAN DE PSYCHISCH GESTOORDE VERDACHTE

Rechtbank Amsterdam benoemt verscheidene factoren die van belang zijn bij de vaststelling of een verdachte in staat is de tegen hem in gestelde vervolging te begrij- pen. Deze factoren kunnen meegewogen worden naast de eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting en de gedragsdeskundige rapportages, in de beoordeling of een verdachte procesonbekwaam geacht moet worden. Het Gerechtshof Amster- dam oordeelt in hoger beroep in dezelfde zaak anders dan de Rechtbank Amster-