• No results found

Nuttig gebruik tot verschrikking van de onwedergeborenen

Leerstuk 2. De staat van de Godzaligen in de dood is een hoopvolle staat

2. Nuttig gebruik tot verschrikking van de onwedergeborenen

De opstanding is tot verschrikking van alle onwedergeboren mensen. U die nog in uw natuurstaat bent, werp een blik op dit onderdeel van de eeuwige staat. Denk er goed over na wat uw deel zal zijn, als u niet op tijd overgezet wordt in de staat der genade.

Bedenk, o zondaar, dat op die dag dat de bazuin zal klinken, de grendelen van de put des afgronds bij het geluid daarvan in stukken gebroken zullen worden. De deuren van de graven zullen openvliegen, de verslindende diepten van de zee zullen hun doden omhoog werpen, de aarde zal haar doden uitwerpen, en de dood zal overal in opperste verbazing zijn gevangenen laten gaan. En uw ellendige ziel en uw ellendig lichaam zullen weer verenigd worden om voor de rechterstoel van God verhoord te worden. Dan zou u, als u duizend werelden tot uw beschikking had, deze graag willen weggeven op voorwaarde dat u stil in uw graf zou mogen blijven liggen met het honderdste deel van dat gemak waarmee u soms op de dag des Heeren thuis gelegen hebt. Het zou ook kunnen zijn, als dat niet verkregen kan worden, dat u graag zou willen dat u alleen maar toeschouwer zou kunnen zijn van de gebeurtenissen van die dag, zoals u dat bent geweest bij sommige plechtige gelegenheden en rijke evangeliemaaltijden; of, als dat zelfs niet te koop zou zijn, dat u dan graag zou willen dat een berg of een steenrots op u zou vallen, en u zou verbergen voor het aangezicht van het Lam.

Ach! Hoe zijn de mensen toch zo betoverd, dat zij zo hun kostelijke levenstijd verspillen, met even weinig bezorgdheid over hun dood, alsof zij gelijk zijn aan de dieren die vergaan! Sommigen zullen zeggen waar hun dood lichaam gelegd moet worden, terwijl zij er nog niet ernstig over nagedacht hebben of hun graf hun bed zal

zijn, waarop zij met vreugde zullen ontwaken op de morgen van de opstanding, of dat het hun gevangenis zal zijn waaruit zij gebracht zullen worden om hun vreselijk vonnis te ontvangen.

Denk erom dat het nu uw zaaitijd is, en gelijk gij zaait, zult gij maaien. Gods zaaitijd begint bij de dood, en bij de opstanding zullen de lichamen van de godlozen die gezaaid werden vol zonden, Van welke elkeen op het stof nederliggen zal" (Job 20:11) weer zondig, ellendig en walgelijk uitspruiten. Uw lichamen die nu instrumenten der zonde zijn, zal de Heere bij de dood opzij leggen voor het vuur en Hij zal ze voor het vuur bij de opstanding tevoorschijn brengen. Dat lichaam dat nu niet besteed wordt in de dienst van God, maar nu misbruikt wordt door onkuisheid en wellust, zal dan in al zijn walgelijkheid tevoorschijn gebracht worden om vanaf dat ogenblik bij onreine geesten te verblijven. Het lichaam van de dronkaard zal dan waggelen vanwege de wijn van Gods toorn die over hem wordt uitgegoten en onvermengd in hem wordt ingestort. Zij die nu behagen scheppen in ijdel vermaak, zullen zich dan op een andere wijze heen en weer bewegen wanneer zij in plaats van hun gezang en muziek, het geklank zullen horen van de laatste bazuin. Velen die er een hekel aan hebben om hun lichaam te belasten voor het welzijn van hun ziel, vermoeien het om aardse goederen te verkrijgen. Door buitensporig hard te werken, zullen zij zich onbekwaam maken voor de dienst van God; en als zij dit gedaan hebben, zullen zij het als een goede reden beschouwen dat zij al zo uitgeput zijn van andere werkzaamheden, om datgene wat zij schuldig zijn te doen van zich af te schuiven.

De dag komt echter dat hun lichaam nog een grotere belasting te wachten staat. Zij die nu verscheidene mijlen afleggen om te voorzien in de behoeften van hun lichaam, willen nog niet de helft van de afstand afleggen voor het welzijn van hun onsterfelijke ziel. Zij die op de dag des Heeren ziekelijk en onbekwaam zijn, zullen zich gedurende heel de rest van de week redelijk goed gevoelen. Wanneer die bazuin echter zal blazen, dan zullen de doden beginnen te lopen en niemand zal er op die grote bijeenkomst gemist worden.

Wanneer de lichamen van de heiligen zullen blinken als de zon, dan zullen hun vervolgers er vreselijk uitzien. Ontzettend zal de toestand zijn van hen die vroeger de heiligen opsloten in vuile gevangenissen, hen brandmerkten, hen tot as verbrandden, hen ophingen en hun hoofden en handen op een openbare plaats omhoog staken om anderen af te schrikken van de weg der gerechtigheid, waarvoor zij leden. Vele aan-gezichten die nu schoon zijn, zullen "betrekken als een pot." Zij zullen niet langer bewonderd en geliefkoosd worden om die schoonheid die aan de wortel is aangetast door een worm, die haar zal doen eindigen in walgelijkheid en mismaaktheid. Ach!

Wat is die schoonheid waaronder een monsterachtig, misvormd en genadeloos hart schuilgaat? Wat is ze anders dan een armzalig blanketsel, een onbeduidend vernis, dat het lichaam weldra des te lelijker zal overgeven aan dat Vlammend vuur" waarin de Rechter van de hemel geopenbaard zal worden, "wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn" (2 Thess. 1:7, 8).

Al hun versieringen zullen van hen afgerukt worden en zij zullen geen vod meer hebben om hun naaktheid te bedekken, maar hun dode lichamen zullen "een afgrijzing" voor alle vlees zijn en zullen dienen als een contrast om de schoonheid en heerlijkheid van de rechtvaardigen te doen uitkomen en die glanzender te laten schijnen.

Nu is het de tijd om voor uzelf u te verzekeren van een aandeel in de opstanding der rechtvaardigen. Als u dat wilt doen, dan moet u zich door het geloof verenigen met Christus, door geestelijk uit de zonde te verrijzen en door God met uw lichaam te verheerlijken. Hij is "de Opstanding en het Leven" (Joh. 11:25). Als uw lichamen leden van Christus zijn, "tempelen des Heiligen Geestes", dan zullen zij zeker in heerlijkheid opstaan. Begeef u nu in de Ark en u zult met vreugde in de nieuwe wereld verschijnen. Sta op uit uw zonden, werp deze grafkleren van u, waarmee u uw

vroegere wellusten van u aflegt. Hoe kan men zich inbeelden dat zij die dood blijven terwijl zij leven, op de laatste dag zullen uitkomen "tot de opstanding des levens"? Dat zal echter het voorrecht zijn van al degenen die, nadat zij eerst hun ziel en hun lichaam door het geloof hebben toegewijd aan de Heere, Hem met zowel hun lichaam als hun ziel verheerlijken terwijl zij leven, en handelen voor Hem en tot Zijn eer, ja, zelfs ook voor Hem lijden, als Hij hen daartoe roept.

Hoofdgedachte 4

Het algemene oordeel

Inleiding over Mattheüs 25: 31-34, 41 en 46

En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand.

Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in

het eeuwige leven.

Nadat de doden zijn opgewekt en zij die in leven zijn bij de komst van de Rechter, veranderd zijn, volgt het algemene oordeel, dat duidelijk en indrukwekkend in dit gedeelte van de Schrift beschreven wordt. Bij de behandeling daarvan zullen wij aandacht schenken aan de volgende bijzonderheden:

1. De komst van de Rechter: "En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid", enzovoort. De Rechter is Jezus Christus, "de Zoon des mensen", Dezelfde, door Wiens almachtige kracht, omdat Hij God is, de doden zullen worden opgewekt. Hij wordt ook "de Koning" genoemd (vers 34), omdat het rechtspreken over de wereld een daad is van het koninklijke ambt van de koninklijke Middelaar. Hij zal komen "in heerlijkheid", omdat Hij in Zijn eigen persoon heerlijk is en een heerlijk gevolg heeft. Zelfs "al de heilige engelen"

zullen "met Hem" zijn om Hem bij deze verheven plechtigheid te dienen.

2. Het plaatsnemen van de Rechter op de rechterstoel. Hij is de Koning en daarom is de rechterstoel een troon, een heerlijke troon: "Hij zal zitten op den troon Zijner heerlijkheid" (vers 31).

3. Het verschijnen van de partijen. Het zijn "al de volken": allen zonder uitzondering, klein en groot, van welk volk ook, die er ooit op de aardbodem waren, zijn, of zullen zijn. Allen zullen voor Hem vergaderd worden en zullen gedagvaard worden voor Zijn rechterstoel.

4. Het van elkaar scheiden van de partijen. Hij zal de uitverkoren schapen en de verworpen bokken "van elkander scheiden", en elke groep apart zetten, zoals een schaapherder heel de dag zijn schapen en bokken samen laat weiden en ze "s avonds van elkaar scheidt (vers 32). De Godzaligen zal Hij "aan Zijn rechterhand"

zetten, omdat dit de eervolste plaats is. De godlozen zal Hij "aan Zijn linkerhand"

zetten (vers 33), maar toch zo dat beide groepen "vóór Hem zullen zijn" (vers 32).

Dit schijnt een zinspeling te zijn op een gewoonte in de Joodse gerechtshoven, waarbij er iemand aan de rechterhand van de rechters zat die het vonnis van vrijspraak schreef, en iemand anders aan de linkerhand van de rechters die het vonnis van veroordeling schreef.

5. Het veroordelen van de partijen en dat op grond van hun werken, waarbij de rechtvaardigen worden vrijgesproken en de godlozen veroordeeld (vers 34 en 41).

6. De uitvoering van beide vonnissen, waarbij de godlozen naar de hel gedreven worden, en de Godzaligen naar de hemel worden gevoerd (vers 46).

Leerstuk: Er zal een algemeen oordeel zijn.

Ik zal dit leerstuk ten eerste bevestigen, ten tweede uiteenzetten en ten derde toepassen.

1. BEVESTIGING VAN DE LEER DAT ER EEN ALGEMEEN OORDEEL ZAL ZIJN

Ter bevestiging van deze grote waarheid dat er een algemeen oordeel zal zijn, wijs ik op het volgende:

1. Het blijkt duidelijk uit getuigenissen van de Schrift. Door de eeuwen heen is dit aan de wereld bekendgemaakt.

Henoch sprak erover vóór de zondvloed in zijn profetie, die verhaald wordt in Judas:

14, 15: "Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen", enzovoort. Daniël beschrijft het in hoofdstuk 7:9, 10: "Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur. Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend." De apostel spreekt zich zeer nadrukkelijk uit in Handelingen 17:31: "Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft" (Zie Matth. 16:27; 2 Kor. 5:10; 2 Thess. 1:7-10;

Openbaring 20:11-15). God heeft het niet alleen gezegd, maar Hij heeft het ook gezworen: "Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.

Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen en alle tong zal God belijden" (Rom. 14:10, 11). De waarheid Gods is zodoende op de plechtigste wijze beloofd.

2. De volmaakte gerechtigheid en goedheid van God, de soevereine Regeerder van de wereld, moeten dit wel eisen, aangezien ze vorderen dat het de rechtvaardigen wel zal gaan en dat het de godlozen kwalijk zal gaan.

Niettemin zien wij nu dikwijls dat de goddeloosheid verhoogd wordt, terwijl de waarheid en de gerechtigheid struikelen op de straten; dat ware vroomheid onderdrukt wordt, terwijl goddeloosheid en ongodsdienstigheid zegevieren. Dit is zozeer de gewone gang van zaken, dat iedereen die oprecht de weg der heiligheid omhelst, erop moet rekenen en erop zal rekenen dat hij alles zal verliezen wat de wereld van hem af kan nemen: "Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn" (Lukas 14:26).

Het is echter onverenigbaar met de gerechtigheid en goedheid van God, dat het doen en het laten van de mensen altijd in deze toestand waarin zij nu van de ene generatie op de andere zijn, zouden blijven voortduren. Zijn gerechtigheid en goedheid eisen dat ieder mens vergolden moet worden naar zijn werken. En aangezien dit niet in dit leven geschiedt, moet er een toekomend oordeel zijn: "Alzo het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen die u verdrukken, en u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel"(2 Thess.

1:6, 7).

Er zal een dag komen, waarop de rollen zullen worden omgekeerd. De godlozen zullen worden opgeroepen om rekenschap af te leggen van al hun zonden en om de verschuldigde straf ervoor te ondergaan. De Godzaligen zullen daarentegen voorspoed genieten. Het is immers zoals de apostel als argument voor de gelukzalige opstanding van de heiligen aanvoert: "Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen" (1 Kor. 15:19). Het is waar dat God de godlozen soms in dit leven straft om de mens te laten weten dat "er een God is, Die op

de aarde richt." Toch blijft er echter veel goddeloosheid ongestraft en onontdekt om een onderpand te zijn van het toekomende oordeel. Indien geen van de godlozen hier gestraft zou worden, dan zouden zij tot de conclusie komen dat God de aarde vol-komen verlaten had. Indien alle godlozen in dit leven gestraft werden, dan zou de mens geneigd zijn te denken dat er geen afrekening zal zijn. Daarom worden in de wijsheid Gods sommigen nu gestraft en sommigen niet. Soms slaat de Heere zondaars op hetzelfde ogenblik dat zij de zonde begaan om aan de wereld te tonen dat Hij Getuige is van al hun goddeloosheid en dat Hij hen ervoor ter verantwoording zal roepen. Soms stelt Hij lang uit voordat Hij slaat, om aan de wereld te laten zien dat Hij de boze daden van de mensen niet vergeet, al is het dat Hij hen niet dadelijk straft.

Bovendien leven de zonden van velen nog lang na hen voort en de onzuivere fontein die door hen geopend werd, blijft stromen lang nadat zij gestorven zijn, zoals in het geval van Jerobeam, de eerste koning van de tien stammen, wiens zonde men bleef begaan tot het einde van dat ongelukkige koninkrijk: "Alzo wandelden de kinderen Israëls in alle zonden van Jerobeam, die hij gedaan had; zij weken daarvan niet af (2 Kon. 17:22). En vers 23: Totdat de HEERE Israël van Zijn aangezicht wegdeed."

3. De opstanding van Christus is een zeker bewijs dat er een oordeelsdag zal zijn.

Deze bewijsgrond gebruikt Paulus om de inwoners van Athene ervan te overtuigen dat Jezus Christus de Rechter van de wereld zal zijn. Hij zegt hierover: "Verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft" (Hand.

17:31).

De Rechter is al aangesteld. Zijn machtiging is al geschreven en verzegeld, ja, deze is al voor alle mensen voorgelezen toen Hij weer uit de doden opstond. Daarbij heeft God er Verzekering" van gegeven (of, volgens de kanttekening, "geloof geschonken").

Hij heeft door Christus op te wekken, Zijn geloofsbrieven als Rechter van de wereld tentoongesteld. Toen Hij in de dagen van Zijn vernedering voor een rechterstoel werd gedaagd, en door de mensen werd aangeklaagd, beschuldigd en veroordeeld, sprak Hij tot hen over dit oordeel in duidelijke bewoordingen, en zei Hij dat Hij Zelfde Rechter zou zijn: "Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels" (Matth. 26:64).

En nu Hij uit de doden werd opgewekt - al werd Hij juist op dit punt als een godslasteraar veroordeeld - is dit dan van de waarheid van wat Hij beweerde niet een onweerlegbaar bewijs van de hemel? Bovendien was dit een van de grote doeleinden van Christus' dood en opstanding, "want daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan en weder levend geworden, opdat Hij de Heere zou zijn" (dat wil zeggen:

"de Heere Rechter", zoals uit het verband blijkt) "beide over de doden en de levenden" (Rom. 14:9; Eng. ven.).

4. Ieder mens draagt hiervan een getuige bij zich in zijn eigen hart: "Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende" (Rom. 2:15).

Er is in ieder mens een gerechtshof opgericht, waar de consciëntie de beschuldiger, getuige en rechter is, en de zondaar verplicht wordt zich te onderwerpen aan het oordeel Gods. Dit vervult de lichtzinnigste schelmen met ontzetting en dit treft hen van binnen pijnlijk bij het begaan van de een of andere afschuwelijke misdaad. Dit dagvaardt hen in feite om er rekenschap van af te leggen voor de Rechter van de levenden en de doden. En dit doet het zelfs wanneer de misdaad in het geheim is geschied en voor de ogen van de wereld verborgen is. Het bereikt diegenen die de wetten van de mensen niet kunnen bereiken vanwege hun macht of hun sluwheid.

Wanneer mensen gevlucht zijn voor het oordeel van hun medemensen, dan zal toch, waar zij ook heen gaan, de consciëntie als de gerechtsdienaar van de opperste Rechter, hen nog vasthouden en hen in haar ketenen bewaren voor het oordeel van de grote dag. En hetzij zij nu aan de straf van mensen ontsnappen, hetzij door de justitie veroordeeld worden, toch zullen zij als zij de dood voelen naderen, van binnenuit van

deze afrekening horen. Zij zullen gedwongen zijn om in de ernstigste minuten van hun leven daarnaar te luisteren. Als er al sommigen zijn, in wie hiervan niets te zien is, dan hebben wij zeker geen reden om tot een tegenovergestelde conclusie te komen.

Wij zouden toch ook niet tot de conclusie komen dat sommige mensen geen pijn hebben, omdat zij niet kreunen, of dat sterven maar een grap is omdat er mensen zijn geweest die er weinig anders van schenen te maken. Men kan toch een onschuldig gezicht zetten bij een slecht geweten. Hoe hopelozer de toestand van mensen is, hoe meer zij het in hun belang achten om niet na te denken over hun staat en toestand.

Wij zouden toch ook niet tot de conclusie komen dat sommige mensen geen pijn hebben, omdat zij niet kreunen, of dat sterven maar een grap is omdat er mensen zijn geweest die er weinig anders van schenen te maken. Men kan toch een onschuldig gezicht zetten bij een slecht geweten. Hoe hopelozer de toestand van mensen is, hoe meer zij het in hun belang achten om niet na te denken over hun staat en toestand.