• No results found

DE NOTARIS DIE ZELF HET VOORWERP UITMAAKT VAN EEN

6.1 De notariële deontologische plicht van onbaatzuchtigheid

83. De notaris vervult een vertrouwensopdracht en fungeert als de onbaatzuchtige raadgever van de partijen. Dit wordt artikel 9 van de Deontologische Code verduidelijkt: “De notaris getuigt van volkomen eerlijkheid. De raad die hij geeft, is nooit ingegeven door eigenbelang. Het belang van de cliënt heeft steeds voorrang op het belang van de notaris.” De notaris dient aldus als basishouding aan te nemen dat hij in de uitoefening van zijn beroep nooit zijn eigen belang zal nastreven, maar enkel die van zijn cliënten. Zoniet loopt hij het risico een tuchtsanctie op te lopen wegens en/of zich schuldig te maken aan belangenneming.204

84. Daarnaast zijn er diverse bijzondere wettelijke verbodsbepalingen, zoals artikel 1597 B.W., artikel 8 Organieke Wet Notariaat en artikel 245 Sw., die specifieke toepassingen van deze algemene deontologische plicht van onbaatzuchtigheid van de notarissen inhouden.205

6.2 Het strafrechtelijk misdrijf van belangenneming

85. Aangezien de notaris een openbaar ambtenaar is, kan hij zich schuldig maken aan het misdrijf van de belangenneming vervat in artikel 245 van het Strafwetboek. Volgens deze bepaling kan iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, worden bestraft.206

86. De notaris maakt zich dus schuldig aan belangenneming indien hij een belang heeft in een verrichting waarmee hij als openbaar ambtenaar mee belast is. Dit belang dient in de

204 C. DE BUSSCHERE, “De notaris, de notariële medewerker, de notariële deontologische plicht van

onbaatzuchtigheid, en artikel 245 Sw. inzake de belangenneming door personen die een openbaar ambt uitoefenen”, Not.Fisc.M. 2005, afl. 3-4, (105) 105.

205 C. DE BUSSCHERE, “De bindende deontologische code van de notarissen”, RW 2008-09, nr. 1, (2) 9. 206 Art. 245 Sw.

40 ruimste zin worden begrepen. Het volstaat dat de notaris de theoretische mogelijkheid had om door middel van zijn openbare functie zijn private belangen te bevoordelen.207 De notaris die het belang neemt of aanvaardt kan dit hetzij rechtstreeks, hetzij via tussenpersonen, hetzij via schijnhandelingen doen.208

87. De rechtspraak maakt melding van enkele gevallen waarin een notaris werd veroordeeld voor het misdrijf belangenneming vervat in artikel 245 Sw. Zo werd een notaris die belast was met het beheer en toezicht van een nalatenschap en daaruit verscheidene goederen verwierf tegen de aankoopprijs aan de schattingsprijs die was vastgesteld in de door hem opgemaakte boedelbeschrijving, schuldig bevonden door het hof van beroep van Bergen aan de in artikel 245 Sw. bedoelde inbreuk.209

Een ander voorbeeld is het geval waarin een notaris en diens notariële medewerkster veroordeeld werden voor belangenneming door goederen te verwerven uit een openbare verkoop waarmee de notaris bij gerechtelijke beslissing was gelast.210 De notaris werd door de beslagrechter aangeduid om over te gaan tot de openbare verkoop van een studio en de verrichtingen van rangregeling. Tijdens de openbare verkoop wees de notaris dit goed toe aan een kandidaat-notaris werkzaam zijn kantoor, die nadien bij onstentenis van een hoger bod en overeenkomstig de veilvoorwaarden de beklaagde notaris en zijn echtgenote aanwees als lastgevers. Deze gerechtelijk aangestelde notaris en zijn echtgenote aanvaardden de in hun voordeel gedane commandsverklaring. Het hof van beroep van Gent oordeelde dat een notaris geen goederen kan verwerven uit een openbare verkoping waarmee hij bij gerechtelijke beslissing is gelast zonder artikel 245 Sw. te schenden.

Deze notaris die strafrechtelijk veroordeeld was voor belangenneming door een in kracht van gewijsde gegaan arrest is vervolgens ook ontzet uit zijn ambt als plaatsvervangend vrederechter. Het Hof van Cassatie oordeelde dat de notaris in kwestie afbreuk had gedaan

207 Gent 18 april 2002, T.Strafr. 2003, nr. 2, 80-81; F. VAN VOLSEM en D. VAN HEUVEN,

“Belangenneming” in X., Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van

rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1997, (73) 82.

208 Art. 245 Sw.

209 Bergen 14 april 1995, Rev.not.b. 1998, 197. 210 Gent 18 april 2002, T.Strafr. 2003, nr. 2, 80-81.

41 aan de waardigheid van zijn ambt en bijgevolg niet meer waardig was deel te nemen aan de uitoefening van de rechterlijke macht.211

6.3 Verbod op het verlijden van akten van bloed- of aanverwanten

88. Artikel 8, lid 1 van de Organieke Wet Notariaat luidt: “De notarissen mogen geen akten verlijden waarin zij zelf, hun echtgenoot of wettelijk samenwonende of hun bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn zonder onderscheid van graad, en in de zijlijn tot en met de tweede graad, partij zijn of waarin enige bepaling te hunnen voordele voorkomt.” Dezelfde bepaling is opgenomen met betrekking tot de geassocieerde notaris in artikel 51, §7 van de Organieke Wet Notariaat. Door de Potpourri V-wet werd de graad van verwantschap teruggebracht naar de tweede graad en uitgebreid naar de wettelijk samenwonende partners.

89. Het doel van deze bepalingen is voornamelijk om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris te waarborgen. Daarbovenop behoedt het de notaris ervoor dat hij de verleiding zou kennen niet ‘de onbaatzuchtige raadsman van de partijen te zijn’ en in de uitoefening van zijn ambt, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk voordeel te zoeken.212

90. In dit geval is de notaris verplicht zijn ambt te weigeren. De notaris moet immers zijn ambt weigeren op grond van artikel 3, tweede lid, 3° van de Deontologische Code wanneer hij onbevoegd is om één van de redenen opgesomd in de organieke wet notariaat.

211 Cass. 15 november 2002, Arr.Cass. 2002, afl. 11, 2489.

42