• No results found

Alles wat een bij nodig heeft voor haar voeding zit in bloemen Van waterige nectar

In document Bedreigde bijen (pagina 44-47)

en droog stuifmeel bereidt ze rijke honing en

bijenbrood om ook een schrale winter door

te komen.

5

Brood met honing

V

eel bloemen hebben insecten, zoals bij- voorbeeld bijen, nodig om stuifmeel van de ene naar de ander bloem te brengen. Maar dat zal de bijen strikt genomen worst wezen. De bijen bezoeken de bloemen niet om het stuifmeel van de ene bloem naar de andere te transporteren maar om voedsel te verzamelen. Er is sprake van wederkerige afhankelijkheid. Alles wat een bij nodig heeft, zoals koolhydraten, aminozuren, vitaminen en sporenelementen, wordt door de bloem gemaakt in de vorm van nectar en stuifmeel. De bij is voor honderd procent afhankelijk van bloemen om te kunnen leven. Omgekeerd zijn veel planten dus afhankelijk van bestuivende insecten om het stuifmeel van de ene bloem naar de andere te brengen. Op die manier ontstaat een goede uitwisseling van plantenge- nen. Er zijn overigens ook diverse planten, zoals grassen en bomen, die geen insecten nodig hebben voor het transport van stuifmeel, de zogenoemde windbestuivers.

Het is niet zo dat bijen pure nectar drinken en stuifmeelkorrels opeten. Nectar heeft in zijn pure vorm te weinig energie. Het wordt daarom door de bijen geconcentreerd tot energierijke en lang houdbare honing. Onbewerkt stuifmeel zou in een bijenkast meteen verschimmelen. De bijen maken

er daarom ‘bijenbrood’ van: lang houdbare stuif- meelbrokken, afgemaakt met een laagje honing. Bijen leven van dit geconserveerde voedsel en slaan dit ook op als wintervoorraad. Een bijenvolk overwintert als volk met de koningin en 5.000 tot 8.000 bijen. Zo’n volk verbruikt in de winter onge- veer 12 kilo suiker, wat qua energie overeenkomt met 15 kilo honing.

Vele hapjes maken een vol pakhuis

Een bijenvolk verzamelt in de lente en zomer 20 tot 50 kilo stuifmeel en zelfs honderden kilo’s nectar. Het is voedsel voor nu en later, als win- tervoorraad. Dit zijn indrukwekkende hoeveel- heden als je bedenkt dat een bij dit in porties van 30 tot 40 microliter nectar en 10 tot 15 milligram stuifmeel naar de bijenkast brengt. Elke bij eet in haar leven ongeveer 1,5 gram suiker en 65 mil- ligram stuifmeel. Dit is ongeveer de inhoud van één stuifmeelcel in een bijenkast. In een bijen- volk zitten in de zomer 15.000 tot 20.000 werk- sters die na het ei-, larve en popstadium 5 tot 6 weken leven. In de zomer verzorgen zij dagelijks 15.000 tot 20.000 larven, naast het verzamelen van nectar en stuifmeel. In de winter bestaat een bijenvolk uit een koningin en 5.000 tot 8.000 bijen die 6 maanden leven en eten. In die periode

vraag 1

Behalve nectar, zijn er nog meer ‘zoete sapstro- men’ in een plant. Welke?

zijn er slechts weinig larven die gevoed moeten worden.

Niet iedere plantensoort produceert evenveel stuifmeel en nectar. Bovendien is die hoeveel- heid afhankelijk van het weer en de grondsoort. Het is dan ook niet precies uit te rekenen hoeveel bloemen bezocht moeten worden om de bovenge- noemde hoeveelheden te kunnen verzamelen. Stel dat elke bloem 5 milligram nectar levert, wat over- eenkomt met 1 milligram suiker, dan moet een bij- envolk voor elke kilo suiker een miljoen bloemen bezoeken. Een bij kan wel 4 tot 6 kilometer vliegen om het voedsel te verzamelen. Toch wordt het

meeste zo dicht mogelijk bij huis gehaald, binnen een straal van 1,5 kilometer van de kast. Daarmee beslaat een bijenvolk een oppervlakte van 7 vier- kante kilometer.

Van nectar en stuifmeel maak je honing en brood Het suikergehalte van nectar varieert van enkele procenten tot meer dan de helft. Gemiddeld is het 20%. Om te voorkomen dat de nectar gaat gisten wordt het door de bijen ingedikt tot een suikerge- halte van 80%. Tijdens dit proces worden met het bijenspeeksel enzymen toegevoegd (zie pagina 48 en 49).

Stuifmeel is rijk aan eiwitten, vetten en sui- kers en is een goede voedingsbodem voor allerlei micro-organismen en mijten. Stuifmeel wordt daarom geconserveerd, door het in de cellen van de raat te stoppen en het af te dekken met honing. De van nature op de planten aanwezige gisten en bacteriën verbruiken de aanwezige zuurstof. Daardoor ontstaat een anaëroob klimaat (zonder zuurstof) in de stuifmeelcel. Onder deze zuurstof- loze omstandigheden blijven vooral de melkzuur- bacteriën actief. Die bacteriën zorgen voor een zure omgeving, wat er samen met de afwezigheid van zuurstof voor zorgt dat het stuifmeel lang houdbaar blijft. Door de melkzuurvergisting zoals dit proces heet, wordt het stuifmeel ook gemakke- lijker verteerbaar voor de bijen. Bovendien wordt het bijenbrood zoals het dan wordt genoemd (raat met opgeslagen stuifmeel / stuifmeelcellen), ver- rijkt met aminozuren van de bacteriën.

De voedster verdeelt het brood

Honingbijen hebben dus heel praktische manie- ren ontwikkeld om hun voedsel lang te kunnen bewaren. Daarnaast hebben ze een bijzondere manier om de voedingsstoffen uit het bijenbrood goed over de bijen te verdelen. Dit loopt via de voedsterbijen. Alleen bijen van 3 tot 14 dagen oud kunnen het bijenbrood eten en verteren. Zij

Op deze foto is duidelijk te zien waar de bij het (blauwe) stuifmeel opslaat.

slaan de eiwitten, vetten, vitaminen en mineralen op in het zogenoemde vetlichaam in het achter- lijf. Alleen in de periode dat de bijen bijenbrood moeten eten, maken ze de enzymen aan om dit bijenbrood te kunnen verteren, daarna niet meer. Ongeveer de helft van het eiwit wordt opgeslagen in de vorm van het opslageiwit vitellogenine. Dit is een zogenoemd glyco-lipoproteïne, dat zowel eiwit en suiker als vet bevat.

Het eiwit uit het eiwitvetlichaam wordt door bijen van twee tot drie weken oud in speciale klie- ren omgezet in eiwitrijk voedersap. Via dit voeder- sap worden de eiwitten, vetten en mineralen door die jonge bijen verdeeld over het volk. De bijen die dit doen worden dan ook voedsterbijen genoemd.

De bijenkoningin wordt continu gevoerd door de voedsterbijen. Ook de larven in het bijenvolk worden voortdurend gevoed met het voedersap. Jonge bijen tot 3 dagen oud krijgen dit voeder- sap om snel sterk te worden. Er zijn terugkop- pelingsmechanismen die ervoor zorgen dat het voedersap goed wordt verdeeld over de koningin,

de larven en de jonge bijen. Via de route van stuif- meel, bijenbrood en voedersap ontstaat een vrij constante kwaliteit van

de eiwitvoeding in het bijenvolk.

Wanneer een bijen- volk steeds voldoende stuifmeel kan verzame- len van diverse plan- tensoorten, kunnen het

vetlichaam en ook de voedersapklieren zich goed ontwikkelen. De kwaliteit van het voedersap is in zo’n geval ook beter dan wanneer er stuifmeel- schaarste is.

In document Bedreigde bijen (pagina 44-47)