• No results found

Nitraat in het grondwater op een diepte van meer dan 30 m

4 Effecten van het actieprogramma op de landbouwpraktijk en de nitraatuitspoeling

5.4 Nitraat in het grondwater op een diepte van meer dan 30 m

In de periode 2008-2010 bedraagt de gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater (ruw water) circa 6,5 mg/l in freatische watervoerende pakketten en minder dan 1 mg/l in afgesloten grondlagen. De nitraatconcentratie in het ruwe water uit freatische grondlagen vertoonde een lichte stijging tot 2003, gevolgd door een afname tot 2006. Vanaf 2006 is de nitraatconcentratie stabiel (Figuur 5.13).

Het percentage drinkwaterproductielocaties waar de gemiddelde

nitraatconcentratie in het ruwe water hoger was dan 50 mg/l was kleiner dan 2% (Figuur 5.14 en Tabel 5.6).

De vrij constante nitraatconcentratie in ruw water wordt ook weergegeven in Tabel 5.7. De klasse van 40-50 mg/l neemt iets toe maar andere klassen nemen weer iets af. Het aantal punten met een toename neemt af, terwijl het aantal punten met een grote afname toeneemt.

De EU-norm van 50 mg/l werd in het geleverde drinkwater niet overschreden. In 2010 hadden geen van de 227 drinkwaterproductielocaties een

nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l

0 10 20 30 40 50 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 Freatisch Afgesloten Concentratie (mg/l)

Figuur 5.13. Gemiddelde jaarlijkse nitraatconcentratie (mg/l) in het grondwater op drinkwaterproductie-locaties in freatisch en afgesloten watervoerende pakketten in de periode 1992-2010.

0 10 20 30 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 Freatisch Afgesloten Percentage meetpunten (%)

Figuur 5.14. Overschrijding van de EU-norm van 50 mg/l voor de gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater op drinkwaterproductielocaties voor freatisch grondwater en afgesloten grondwater in de periode 1992-2010. Overschrijding is weergegeven als het percentage van alle productielocaties. Tabel 5.6. Gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater op een diepte van

meer dan 30 m in de periode 1992-2010 (%)1.

Alle productielocaties Freatische locaties Concentratie ‘92-‘95 ’04-‘07 ’08-‘10 ‘92-‘95 ’04-‘07 ’08-‘10 0-15 mg/l 91,2 90,0 90,9 85,3 82,4 83,8 15-25 mg/l 5,1 6,3 4,5 8,5 11,1 8,1 25-40 mg/l 3,2 3,2 2,8 5,4 5,6 5,1 40-50 mg/l 0,5 0,5 1,7 0,8 0,9 3,0 > 50 mg/l 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Aantal locaties 217 190 176 129 108 99

1 Percentage drinkwaterproductielocaties die drinkwater gebruiken met een

periodegemiddelde binnen een bepaald concentratiebereik voor alle productielocaties, en alleen locaties met freatisch grondwater. Het totale percentage kan hoger zijn dan 100 in verband met de afronding.

In de periode 2008-2010 bedroeg de gemiddelde maximale nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater circa 10 mg/l in freatische watervoerende pakketten en minder dan 1 mg/l in afgesloten aquifers (Figuur 5.15). De maximale nitraatconcentratie in het ruwe water uit freatische aquifers is de laatste drie jaar constant gebleven. Gemiddeld heeft 1% van de locaties een maximale nitraatconcentratie boven de EU-norm (Figuur 5.16 en Tabel 5.8).

Tabel 5.7. Verandering in de gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater

op een diepte van meer dan 30 m in de periode 1992-2010 (%)1.

Alle productielocaties Freatische locaties

Verandering ‘92-‘95/ ’04-’07 ’04-‘07/ ’08-‘10 ‘92-‘95/ ’04-’07 ’04-‘07/ ’08-‘10 Grote toename (% > 5 mg/l) 4,2 1,2 6,7 2,2 Kleine toename (% 1-5 mg/l) 7,3 3,6 13,3 6,7 Stabiel (% ± 1 mg/l) 86,7 86,7 65,6 76,7 Kleine afname (% 1-5 mg/l) 7,3 6,1 10,0 10,0 Grote afname (% > 5 mg/l) 1,8 2,4 2,2 4,4 Aantal locaties 165 165 90 90

1 Percentage drinkwaterproductielocaties die grondwater gebruiken met mate van

verandering in de concentratie tussen de eerste en tweede, en tussen de tweede en derde rapportageperiode. In de tabel worden de gegevens weergegeven van zowel alle productielocaties als alleen de locaties met freatisch grondwater. Het totale percentage kan hoger zijn dan 100 in verband met de afronding.

Voor de maximale nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor drinkwaterwinning geldt dat het percentage bronnen met een grote toename is afgenomen en het percentage bronnen met een grote afname is toegenomen (Tabel 5.9). 0 10 20 30 40 50 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 Freatisch Afgesloten Concentratie (mg/l)

Figuur 5.15. Maximale nitraatconcentratie (mg/l) in het grondwater op

drinkwaterproductielocaties voor freatisch grondwater en afgesloten grondwater in de periode 1992–2010.

0 5 10 15 20 25 30 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 Freatisch Afgesloten

Percentage van de meetpunten (%)

Figuur 5.16. Overschrijding van de EU-norm van 50 mg/l voor de maximale nitraatconcentratie in het grondwater op drinkwaterproductielocaties voor freatisch grondwater en afgesloten grondwater in de periode 1992-2010. Overschrijding is weergegeven als het percentage van alle productielocaties.

Tabel 5.8. Maximale nitraatconcentratie in het grondwater op een diepte van

30 m voor de periode 1992-2010 (%)1.

Alle productielocaties Freatische locaties Concentratie ‘92-‘95 ’04-‘07 ’08-‘10 ‘92-‘95 ’04-‘07 ’08-‘10 0-15 mg/l 84,3 83,2 85,8 75,2 71,3 74,7 15-25 mg/l 5,5 6,3 4,5 7,8 10,2 8,1 25-40 mg/l 5,1 3,7 4,5 8,5 6,5 8,1 40-50 mg/l 0,5 3,7 4,5 0,8 6,5 8,1 > 50 mg/l 4,6 3,2 0,6 7,8 5,6 1,0 Aantal locaties 217 190 176 129 108 99

1 Percentage drinkwaterproductielocaties die drinkwater gebruiken met een

periodegemiddelde binnen een bepaald concentratiebereik voor alle productielocaties en alleen locaties met freatisch grondwater. Het totale percentage kan hoger zijn dan 100 in verband met de afronding.

Tabel 5.9. Verandering in de maximale nitraatconcentratie in het grondwater op

een diepte van meer dan 30 m voor de periode 1992-2010 (%)1.

Alle productielocaties Freatische locaties

Verandering ‘92-‘95/ ’04-’07 ’04-‘07/ ’08-‘10 ‘92-‘95/ ’04-’07 ’04-‘07/ ’08-‘10 Grote toename (% > 5 mg/l) 4,2 0,6 7,8 1,1 Kleine toename (% 1-5 mg/l) 6,7 6,1 10,0 10,0 Stabiel (% ± 1 mg/l) 80,0 80,0 56,7 66,7 Kleine afname (% 1-5 mg/l) 10,3 4,8 6,7 6,7 Grote afname (% > 5 mg/l) 6,7 8,5 11,1 15,6 Aantal locaties 165 165 90 90

1 Percentage drinkwaterproductielocaties die grondwater gebruiken met mate van

verandering in de concentratie tussen de eerste en derde, en tussen de derde en vierde rapportageperiode. In de tabel worden de gegevens weergegeven van zowel alle productielocaties als alleen de locaties met freatisch grondwater. Het totale percentage kan hoger zijn dan 100 in verband met de afronding.

Kaart 5.5 geeft de gemiddelde concentratie weer per drinkwaterproductielocatie in de periode 2007-2009 en Kaart 5.6 de verandering tussen de periode 2004- 2007 en 2007-2009 De hoogste nitraatconcentraties komen voor in het zuiden (voornamelijk in de lössregio) en in het oosten van Nederland bij de Duitse grens (zandregio). Met name deze gebieden vertonen een dalende trend.

Kaart 5.7 geeft de maximale concentratie weer per drinkwaterproductielocatie in de periode 2007-2009 en Kaart 5.8 de verandering in de maxima tussen de periode 2004-2007 en 2008-2010. De hoogste maximale nitraatconcentraties komen ook voor in het zuiden en het oosten van Nederland.

5.5 Bronvermelding

Reijnders H.F.R., Van Drecht G., Prins H.F., Bronswijk J.J.B., Boumans L.J.B. (2004). De kwaliteit van het ondiepe en middeldiepe grondwater in Nederland in het jaar 2000 en de verandering daarvan in de periode 1984-2000. RIVM Rapport 714801030.

Van Vliet, M.E., Vrijhoef, A., Boumans, L.J.M., Wattel-Koekkoek, E.J.W. (2010) De kwaliteit van ondiep en middeldiep grondwater in Nederland : In het jaar 2008 en de verandering daarvan in 1984-2008. RIVM Rapport 680721005.

Kaart 5.5. Gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater in de periode 2008-2010.

Kaart 5.6. Verandering in de gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater in de periode 2008-2010. Verandering is weergegeven als het verschil tussen de gemiddelden van de periode 2004-2007 en de periode 2008-2010.

Kaart 5.7. Maximale nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater in de periode 2008-2010.

Kaart 5.8. Verandering in de maximale nitraatconcentratie in het grondwater dat wordt gebruikt voor de productie van drinkwater in de periode 2004-2010. Verandering is weergegeven als het verschil tussen de gemiddelden van de periode 2004-2007 en de periode 2008-2010.

6

Zoetwaterkwaliteit

6.1 Inleiding

Het eerste deel van dit hoofdstuk (paragraaf 6.2) gaat kort in op de

nutriëntenbelasting van zoete oppervlaktewateren. In paragraaf 6.3 wordt een overzicht van de nutriëntenconcentraties in de verschillende zoete

oppervlaktewateren in Nederland weergegeven alsmede de trend in de nitraatconcentratie gedurende drie verschillende perioden. Paragraaf 6.4

behandelt de verschillende parameters die de eutrofiëringsstatus van zoet water bepalen. Zowel stikstof als fosfor hebben invloed op de mate van eutrofiëring.

De gegevens die in dit hoofdstuk worden weergegeven zijn afkomstig uit

metingen in alle zoete oppervlaktewateren en met name oppervlaktewater dat in sterke mate is beïnvloed door de landbouw. Naast wateren die sterk worden beïnvloed door de landbouw, worden er in dit hoofdstuk ook ‘hoofdlocaties’ besproken. In het algemeen kan worden gesteld dat deze ‘hoofdlocaties’ zich bevinden in het hoofdwatersysteem – de grote rivieren en meren. Andere locaties zijn de locaties in regionale wateren.

Hoofdlocaties worden om twee redenen behandeld als een aparte categorie. De eerste reden is dat ze buitenlandse invloeden op de waterkwaliteit weergeven en de tweede dat de effecten van binnenlandse bronnen, dat wil zeggen bronnen buiten de landbouw, op de waterkwaliteit in de kustzone gemakkelijk in kaart kunnen worden gebracht door de nitraatconcentraties op de hoofdlocaties te meten.

In dit rapport wordt nitraatstikstof, in overeenstemming met de Europese normen, beschouwd als de belangrijkste variabele bij de weergave van de effecten van de landbouw op de kwaliteit van het oppervlaktewater. In waterwegen die gevoelig zijn voor eutrofiëring verdwijnt het nitraat in wisselende mate doordat de algen het nitraat in de zomerperiode opnemen, hetgeen bij de monitoringresultaten kan leiden tot een vertekend beeld. Hoe groter de mate van eutrofiëring in een watermassa is, des te lager is de

nitraatconcentratie in de zomer. Het wintergemiddelde (oktober tot maart) biedt daarom een representatiever beeld dan het jaargemiddelde. De winterperiode is ook de periode waarin uitspoelingsprocessen een belangrijke rol spelen. In dit rapport worden voor nitraat de winter-, zomer- en jaargemiddelden

weergegeven.

In Nederland wordt de mate van eutrofiëring vastgesteld aan de hand van chlorofyl-a (algenconcentratie), de totale stikstofconcentratie en de totale fosforconcentratie. De chlorofyl-a-concentraties zijn het hoogst tijdens de

zomermaanden (april tot oktober). Daarom wordt het zomergemiddelde gebruikt om de mate van eutrofiëring in de diverse wateren in de vastgestelde perioden te bepalen. Volgens de Nederlandse normen wordt de eutrofiëring niet alleen weergegeven aan de hand van het zomergemiddelde van de chlorofyl-a- concentratie, maar ook aan de hand van het zomergemiddelde van de totale fosforconcentratie en de totale stikstofconcentratie (STOWA, 2007). De stikstofconcentratie vormt een indicatie voor zowel de aanwezige hoeveelheid nutriënten als de algenconcentratie.