• No results found

Hoofdstuk 2 – Ideeën in crisistijd (1979-1981)

2.3 Van Nieuw Links naar Nieuw Rechts?

Sombere woorden werden er uitgestrooid op de studiebijeenkomst van het Nederlands Centrum voor Directeuren op 11 februari 1981 met het onderwerp ‘herindustrialisatie en koopmanschap.’ Zowel Van der Zwan als minister Van Aardenne (EZ) spraken op deze bijeenkomst en zetten hun visies nog eens op scherp. Volgens minister Van Aardenne zou Nederland naar een volstrekt uitzichtloze situatie afglijden als men niet sober zou zijn, de economische toestand was uiterst zorgwekkend.’179 De regering bleef van mening dat de

overheid slechts de voorwaarden moest scheppen waaronder het bedrijfsleven zichzelf kon ontplooien, in beginsel dus gedecentraliseerd. Dit, volgens Van Aardenne, in tegenstelling tot het rapport van de WRR, waar gepleit werd voor een meer centralistische aanpak van het beleid.

Van der Zwan pleitte op de bijeenkomst voor beleid met een visie op de economische structuur.180 Alleen een prestatiebeloning kon volgens hem de economie nog redden. ‘Als

we de vicieuze cirkel niet doorbreken, als niemand bereid is nu energiek aan zijn toekomst te werken en zich daarbij offers te getroosten, kan hij morgen voor de noodzaak tot emigratie komen te staan.’181 Van der Zwan wilde verandering aanmoedigen, zowel bij de

maatschappij als in de politiek. De maatschappij moest ‘inzet, initiatief en bereidheid tot veranderen aanmoedigen en belonen, zowel in psychisch als in materieel opzicht’.182 De

Nederlandse politiek had volgens Van der Zwan een coalitie nodig van mensen dwars door

179 ‘Uitzichtloze situatie dreigt’, datum onbekend, NA, WRR dossier PTNI, 193,72 (R18).

180 ‘Van der Zwan: voorrang voor prestatie-motivatie, Financieel Dagblad, 11 februari 1981.

181 ‘Prestatiebeloning kan onze economie redden, Telegraaf, 11 februari 1981.

187 Idem.

partijen heen. ‘Een coalitie van mensen die de noodzaak van een ander beleid

onderkennen.’183 Dit betekende niet dat er een nieuwe partij moest komen, maar dat er

binnen partijen mensen zich verbonden voelden tot eenzelfde doel.

Een gedachtencollectief dus, maar op basis van welke ideeën en welk beleid moest men elkaar dan vinden en verbonden met elkaar voelen als een coalitie? Tot dan toe waren er door Van der Zwan alleen maar frasen in het maatschappelijk debat gestrooid

(‘verstarring’, ‘prestatiebeloning’, ‘mobilisatie’ of ‘het nemen van risico’), waarbij een eenduidige maatschappelijke toekomstvisie leek te ontbreken. In mei 1981 volgde een toelichting van Van der Zwan en zijn collega-econoom Driehuis in enkele artikelen in het ESB-blad onder de titel ‘De Nederlandse economie in de jaren 1980-1985 (I, II en III), waarin ze hun ‘drastisch alternatief’ uiteenzetten.184 Van der Zwan gaf tevens enkele interviews in

de media om zijn frasen in dit reddingsplan te verbinden en te voorzien van een toekomstbeeld.

In dit ‘drastisch alternatief’ waren ingrijpende maatregelen noodzakelijk: vervanging van de Wet op Arbeidsongeschiktheid (WAO) door een noodwet, verlaging van de sociale uitkeringen (voor schoolverlaters en ‘uitkeringstrekkers’ waarvan de partner inkomen heeft of een uitkering ontvangt), vergroting van de inkomensverschillen middels een

prestatiebeloning en loondifferentiatie en een sterke investeringsimpuls voor het bedrijfsleven.185 ‘De door ons bepleite maatregelen moeten een soort schokeffect

teweegbrengen – en dan komt die mentaliteitsverandering vanzelf wel’, aldus Van der Zwan in het NRC. ‘Belangrijke structuurwijzigingen worden niet door democratische processen tot stand gebracht maar door een push’.186 Driehuis en Van der Zwan reikten alvast de

bouwstenen aan, een ‘door visie gedreven functionele elite’ mocht de rest doen.187 Door het

inbouwen van economische prikkels in het arbeidsproces werd volgens de heren de

arbeidsmobiliteit vergroot. Grotere loonverschillen zouden ervoor zorgen dat mensen weer prestaties wilden leveren, hierbij werd een verlaging van het minimumloon niet uitgesloten.

183 ‘Onheilsboodschap: Nederlandse industrie naar dieptepunt’, NRC Handelsblad, 19 juni 1980.

184 A. van der Zwan, W. Driehuis, ‘De Nederlandse economie in de jaren 1980-1985 (I), ESB, jrg,66, editie 3304, 6 mei 1981;

A. van der Zwan, W. Driehuis, ‘De Nederlandse economie in de jaren 1980-1985 (II), ESB, jrg. 66, editie 3305, 13 mei 1981; A. van der Zwan, W. Driehuis, ‘De Nederlandse economie in de jaren 1980-1985 (III), ESB, jrg. 66, editie 3306, 20 mei 1981.

185 ‘PvdA-economen: Mes in WAO voor herstel economie’, Het Parool, 14 mei 1981.

193 Idem.

Het beleidsplan van Van der Zwan en Driehuis legde de nadruk dus nu op de aanbodstructuur en het opheffen van aanbodbeperkingen.

Door de aankomende verkiezingen werden de politieke verhoudingen in mei 1981 op scherp gezet. Den Uyl hield op zondag 3 mei in Paradiso een redevoering Tegen de stroom in, over verschuivende machtsverhoudingen en de dreigende opmars van ‘Nieuw Rechts’.188 Hij

signaleerde depolitisering en een verlies aan oriëntatie bij mensen en deed een appel op de bevolking om hun democratische rechten en verantwoordelijkheden te nemen. Nederland bevond zich op een kruispunt. De keuze was ‘de democratisch weg of de weg die door Nieuw Rechts wordt gewezen, (zoals) in belangrijke landen om ons heen.’189 Hierbij duidde Den Uyl

op de opmars van een nieuwe vrije markt ideologie gebaseerd op het neoliberale gedachtegoed van Milton Friedman en Friedrich von Hayek.190

De opleving in de jaren zeventig van het gedachtegoed van neoliberalen als Hayek en Friedman werd niet alleen door Den Uyl gesignaleerd. Ook Cor Inja, de vakbondseconoom, besprak in zijn voorstudie van het PTNI-rapport de institutionele verhoudingen in Nederland en haalde daarbij PvdA-er en hoogleraar Stevers naar voren die volgens hem ‘the road to serfdom al voor zich zag.’191 The Road to Serfdom was een publicatie uit 1944 van de

Oostenrijkse econoom Friedrich (von) Hayek, waarin hij zich keerde tegen de ambitie van de overheid om de sociaal-economische risico’s van het leven te bedwingen.192 Binnen een

groep van gelijkgestemden (een internationale groep economen, politici en journalisten), de Mont Pélerin Society, werden de kernwaarden ‘individuele autonomie’ en ‘economische vrijheid’ uitgedacht en uitgedragen als tegenwicht tegen het socialisme en keynesianisme (van econoom John Maynard Keynes).193 Dit gezelschap van neoliberalen kwam vanaf 1970

onder leiding van de Amerikaanse econoom Milton Friedman die een aanzienlijke invloed

188 Paul Kalma, Makke schapen. Over volgzame burgers en vluchtige politiek (Amsterdam, 2012), Hoofdstuk 5 Met de

stroom mee: de PvdA 1981-2011 (paginanummering ontbreekt). 189 Ibidem.

190 Merijn Oudenampsen, The conservative embrace of progressive values: On the intellectual origins of the swing to the

right in Dutch politics (Tilburg, 2018), 123.

191 Cor Inja, Verkenningen PTNI (V018), Sectorstructuurbeleid. Mogelijkheden en beperkingen (Den Haag, 1979), 6; Stevers

hield al in 1976 een pleidooi voor het inbouwen van financiële prikkels ‘Daling werkloosheid vrome wens’, De Volkskrant, 22 september 1976.

kon uitoefenen op het beleid van Ronald Reagan (in de VS), Margaret Thatcher (in Engeland) en in Nederland een intellectueel boegbeeld werd van de VVD.194

De vergelijkingen met de neoliberalen Friedman en Hayek vormden een steeds vaster onderdeel in het vocabulaire van opiniemakers en politici, mede door de ontwikkelingen in het buitenland. Vast onderdeel in deze discussies vormde de kritiek op de verzorgingsstaat. Kritiek waarbij volgens Den Uyl ten onrechte de aanval werd ingezet op de verzorgingsstaat als geheel en op de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag lag.195 Men mocht

volgens Den Uyl de invloed van Nieuw Rechts niet onderschatten:

In een periode van grote onzekerheid groeit de aantrekkingskracht van het zogenaamde simpele, de bereidheid om het maar heel anders te gaan doen. Het aanwijzen van

zondebokken (van gastarbeiders tot uitkeringstrekkers) behoort daartoe, net als het beroep op eng nationalistische sentimenten. En vooral simpele oplossingen, (van) meer winst is

meer werk tot een restrictief monetair beleid.196

Paul Kalma van de Wiardi Beckmanstichting (WBS, de wetenschappelijke denktank van de PvdA) die deze ontwikkelingen beschreef in zijn boek Makke schapen. Over volgzame burgers

en vluchtige politiek, rekende zichzelf in deze periode tot de groep van reformisten binnen de

PvdA die ‘het gebrek aan realiteitsbesef van de dominante linkervleugel (van de PvdA en de Nederlandse vakbeweging – MV) kritiseerden.’197 Links moest volgens hem in die tijd breken

met de retoriek van het antikapitalisme en de centrale rol van de sociaaldemocratie bij het sluiten en handhaven van een duurzaam compromis tussen

kapitaal en arbeid uitdragen.198

Lubbers maakte in de pers, zo vlak voor de verkiezingen, dankbaar gebruik van de verdeeldheid over de sociaal-economische koers binnen de PvdA. ‘Den Uyl zou er beter aan doen in eigen kring eens te verhelderen wat nou de toekomst is van ons sociaal

verzekeringsstelsel, in plaats van zich af te zetten tegen een niet bestaand nieuw rechts’, aldus Lubbers in Trouw.199 Lubbers constateerde dat het juist de PvdA-economen waren die

194 Merijn Oudenampsen, ‘In de Boksring van de Vrijheid: Den Uyl versus Hayek’, in M. Hurenkamp en R. Cuperus,

Omstreden Vrijheid (Amsterdam, 2015), 112-135, aldaar 112, 121.

195 Paul Kalma, Makke schapen. Over volgzame burgers en vluchtige politiek (Amsterdam, 2012), Hoofdstuk 5 Met de

stroom mee: de PvdA 1981-2011 (paginanummering ontbreekt). 196 Ibidem.

197 Ibidem. 198 Ibidem.

geluiden lieten horen die voor hem net zo goed aan ‘nieuw rechts’ konden worden

toegeschreven: ‘Opschorting van de WAO, verlaging van de sociale uitkeringen, vergroting van de inkomensverschillen en de sterke investeringsimpuls; dat zijn geen leuzen van de VVD. Dit is het drastische alternatief van twee vooraanstaande PvdA-economen, de hoogleraren Driehuis en Van der Zwan.’200

Den Uyl vroeg zich tevens af of bij deze twee economie hoogleraren de stoppen waren doorgeslagen en gruwde van hun stelling dat de inkomensverschillen groter moesten worden. Collega-econoom en PvdA’er Hans van den Doel deelde zijn collega’s in bij Nieuw Rechts en was blij dat hij niet met zulke economen in één advertentie hoefde te staan. Hiermee doelde hij op de pro-Den Uyl petitie van 18 economen in de Haagse Post.201 Een

van deze 18 economen, Jan Pen, steunde met Van den Doel wel het verkiezingsprogramma ‘Weerwerk’ van de PvdA en leverde tevens kritiek op de plannen van Driehuis en Van der Zwan:

Deze twee plannenmakers hebben denivellering in hun vaandel geschreven. […] Het programma van Driehuis en Van der Zwan is typisch een product van economen, want er is nagedacht over prikkels die maken dat mensen hard gaan werken, dat ze zich laten scholen en dat ze risico nemen. Het is tegelijk een keihard programma, in de zin dat het

loonverschillen vergroot tussen mensen met verschillende prestaties.202

Pen kon zich niet vinden in de koers die zijn collega-economen hadden uitgezet: ‘Liever niet, het lijkt mij net iets te veel op Friedman.’203

Het pleidooi van Van der Zwan voor het nemen van risico, flexibilisering en een prestatiebeloning, viel bij reformisten als Paul Kalma in goede aarde. Misschien viel er in het streven naar flexibiliteit, volgens Kalma, wel een nieuw ‘algemeen belang’ te herkennen, waarin verschillende groepen en hun vertegenwoordigers zouden strijden voor de juiste interpretatie en invulling van dit begrip.204 Kalma sloot zich in deze toekomstspeculatie aan

bij de Franse econoom Rosanvallon die sprak over een nieuw maatschappelijk compromis. Hierin werd het oude ‘sociaal-democratische, sterk met het Keynesianisme verbonden

200 Idem.

201 ‘Economen: een levendig volkje’, Het Parool, 22 mei 1981.

202 Idem.

203 Idem.

204 P. Kalma, ‘Om de beweeglijkheid van de arbeid. Flexibilisering en de toekomst van de verzorgingsstaat, in: W. Albeda

compromis’, vervangen door een nieuw compromis dat zou bestaan uit ‘een uitwisseling van grotere flexibiliteit op economisch gebied en van een zekere ontbureaucratisering van de staat tegen de erkenning van de toegenomen autonomie van individuen en groepen’.205

Anderen zagen die toekomst van de ‘flexibilisering’ wat pessimistischer in zoals socioloog Cees Schuyt. Schuyt voorzag een toenemende strijd om goederen, arbeid, inkomen en sociale zekerheidsgarantie, wat gepaard zou gaan met scherpere conflicten tussen groepen. ‘We krijgen misschien de vechtsamenleving die Van der Zwan wilde

hebben.’206 Conflicten met de actieven tegenover de niet-actieven, werknemers/sters in de

marktsector tegenover die in de publieke sector, werkzoekende mannen tegenover werkzoekende vrouwen, werkzoekende jongeren tegenover werkzoekende ouderen:

De afvallers in dit gevecht zullen onzichtbaar worden of onzichtbaar gehouden worden. Als deze afvallers gemakkelijk herkenbaar zijn aan andere sociale scheidingskenmerken, zoals bijvoorbeeld huidskleur, zullen zij vermoedelijk gesegregeerd onzichtbaar gemaakt worden, de getto's in de dan weer wel varende welvaartsstaat. Want in deze pessimistische variant is economische groei zeker niet uitgesloten. Het wordt echter een grote vraag of deze groei

gepaard zal gaan met de oplossing van de werkloosheid.207

Eén groep die van Kalma bijzonder de aandacht kreeg in zijn bespreking van de kritiek op de verzorgingsstaat, en waarin hij Arie van der Zwan (en aanhangers van de aanbodeconomie) ook indeelde, was een groep die ageerde tegen de institutionele verstarring. Deze stroming waarin volgens Kalma leidinggevende kringen in de Westerse Wereld (ondernemers, politici, beleidsambtenaren) goed vertegenwoordigd waren, en die zich onder andere manifesteerde in publicaties van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), bezag de problemen van de verzorgingsstaat vooral in termen van ‘institutionele

verstarring’.208 Kalma licht de visie van deze groep als volgt toe:

De economische-technische ontwikkeling; zo luidt de redenering, stuit op tal van

belemmeringen van culturele en sociale aard. De verzorgingsstaat heeft de bereidheid van mensen om (economische, technologische, culturele) risico’s te nemen sterk verminderd en

205 P. Kalma, ‘Om de beweeglijkheid van de arbeid’, 46.

206 C.J.M. Schuyt, Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat (Leiden/Antwerpen, 1991) 23.

Schuyt baseerde zich in deze toekomstprojectie o.a. op uitlatingen van Van der Zwan in de pers dat het ontstaan van een ‘vechtsamenleving’ ook precies de bedoeling was en dat Reagan had aangetoond ‘hoe belangrijk de manipulatie van de vertrouwensfactor kon zijn’ om een klimaat creëren dat economisch groei op gang brengt (citaten uit ‘Van linkse militant tot hedendaags kapitalist’, De Waarheid, 28 maart 1987).

207 Ibidem.

grote hindernissen opgeworpen voor een goed functioneren van het marktmechanisme. Bij dat laatste heeft men vooral de arbeidsmarkt op het oog (verstarde beloningsverhoudingen, te hoge uitkeringen, overdreven ontslagbescherming, e.d.. Het streven naar ‘flexibiliteit’

moet hierin verandering brengen.209

De opvattingen van deze groep werd volgens Kalma het duidelijkst verwoord in het Interfutures-rapport van de OESO, of het rapport ‘Beleidsgerichte toekomstverkenningen van de WRR.210 De WRR zou in het rapport ‘Beleidsgerichte Toekomstverkenningen’

benadrukken dat de hernieuwde economische groei werd gehinderd door ‘rigiditeiten in de sociale structuur, onbeheersbaarheid in de groei van de collectieve sector en moeilijk terug te draaien maatregelen om vermeende risico’s te vermijden’.211

Zoals Blyth effectief laat zien in zijn boek Great Transformations kunnen (politieke) denktanks een grote rol spelen in het uitdragen van ideeën en daarmee bijdragen aan sturing en vorming van het maatschappelijke en politieke debat.212 Zo leverde onder ander

The Centre for the Study of American Business (CSAB) in de VS, door Blyth getypeerd als een ‘pro-business think thank’, invloedrijke bijdragen aan het publieke debat via publicaties waarin het principe en de rationaliteit van regulering werd betwist.213 Hoewel de

financieringsstructuur in de VS bepalender is voor de sturing van de agenda’s van denk tanks dan in Nederland, kan een analyse van de ideeënvorming binnen denk tanks en de analyse van de positionering van denktanks in het maatschappelijk debat in Nederland in een historische analyse niet ontbreken. Zeker ook omdat de vervlechting van politiek, wetenschap en bedrijfsleven in Nederland zeer nauw is. De samenstelling van de WRR bestond met grote regelmaat uit oud-politici, topfiguren uit het bedrijfsleven of hoogleraren die gewend waren hun visie uit te dragen in het maatschappelijke debat en na hun

lidmaatschap van de WRR terugkeerden in een positie waarin ze hun stempel konden drukken op politiek beleid.

De WRR stond als denktank door het PTNI-rapport opeens in de volle belangstelling. Dit leverde de WRR regelmatig verwijten op met betrekking tot zijn dubbele taakstelling; het

209 Ibidem., 44.

210 Ibidem, 44 en noot 18.

211 Ibidem, 44.

212 M. Blyth, Great Transformations, 158.

leveren van wetenschappelijke informatie over toekomstige ontwikkelingen en

beleidsrelevantie. De WRR zou volgens criticasters te beleidsgericht zijn, politiek gekleurd, of volgens Van Aardenne het nalaten om, zoals in het PTNI-rapport, alternatieven te

vermelden.214 Deze kritiek werd op 26 november 1980 in de Eerste Kamer besproken en

achteraf nogmaals nabesproken in bijzijn van Koningin Beatrix bij een speciale

raadvergadering van de WRR in februari 1981. De positie van de WRR als ‘onafhankelijke denktank’ was een bijzondere, zelfs uniek in vergelijking tot het politieke bestel in andere landen. Politicologen Rob Hoppe en Peter Scholten, die jarenlang o.a. in het

onderzoeksproject Rethinking Political Judgement and Science-Based Expertise onderzoek verrichten naar scheidslijnen tussen wetenschap en beleid, typeren het werk van de WRR als

grenzenwerk.215 De scherpe scheidslijn die socioloog Max Weber trok in zijn essays Politiek

als Beroep (1917) en Wetenschap als beroep (1919) tussen de wetenschap en politiek, werd

daarmee van nieuwe kritiek voorzien. Weber presenteert in deze essays een model van gescheiden werelden van politiek en wetenschap, waarbij de politiek zich buigt over de normatieve facetten van beleid en de wetenschap het vergroten van kennis nastreeft en de feiten aanlevert voor de politieke besluitvorming .216

Hoppe en Scholten zien juist in beleid een samenkomst van deze werelden en pleiten ervoor de nadruk te leggen op de interactie tussen wetenschap en politiek via grenzenwerk. Ze stellen vast dat kennis niet eenzijdig wordt overgedragen van wetenschappers en

adviseurs naar beleidsambtenaren, bewindspersonen en politici maar dat er ook omgekeerd, in de formulering van kennis- of adviesaanvragen, sturing van wetenschappelijk werk schuilt. Aan beide zijden van de grenslijn tussen wetenschap en beleid zijn de partijen voortdurend aan het onderhandelen over hoe van geval tot geval de grens getrokken wordt.217 Zij moeten

zowel hun terrein afbakenen als elkaar nabij blijven om te kunnen afstemmen. Hoppe koppelt daarbij de adviesraden die zich bezighouden met ‘gedomesticeerde’ vraagstukken (waarover er binnen het regeerakkoord brede consensus bestaat) aan het CPB of de SER en

214 Verslag van een gesprek van het kabinet met de WRR in aanwezigheid van H.M. de Koningin op vrijdag 20 februari 1981;

om 15 uur in de Trêveszaal, Nationaal Archief, Persoonlijk archief G.M.V. van Aardenne 1959-1995, inv. nr. 2.21.312..

215 R. Hoppe, ‘Na ‘doorwerking’ naar ‘grenzenwerk’. Een nieuwe agenda voor onderzoek naar de verhouding tussen beleid

en wetenschap’, Bestuurskunde, 2008 (2), 15-26.

216 Scholten, P., ‘The coproduction of immigrant integration policy and research in the Netherlands: the case of the

Scientific Council for Government Policy’, Science and policy, (2009), 36 (7), 562.

de meer ‘ongetemde’ vraagstukken met een mogelijk verdeeldheid zaaiende ethische lading aan een strategisch adviesorgaan als de WRR.

Adviesorganen en denktanks worden in Nederland met grote regelmaat aangemerkt als een brug tussen wetenschap en beleid, ook in de titel van het overzichtswerk over de WRR Op steenworp afstand. Op de brug tussen wetenschap en politiek van Den Hoed en Keizer (red.) ligt deze definitie besloten.218 Scholten wijst er na zijn analyse van de WRR op

dat adviesorganen een veel actievere rol en belang hebben in grenzenwerk. En verduidelijkt dit met een citaat van wetenschapper Diane Stone uit haar werk Capturing the Political

Imagination: Think Tanks and the Policy Process (1998):

Their credibility is grounded in the ‘two worlds’ metaphor. (…) It is in the interest of think- tanks in general to maintain the myth of the distinction between knowledge and scholarship on the one hand, and politics, policy and interest on the other. If policy research institutes are ‘above’ politics they are not a threat to democracy. Portrayed passively as a bridge or a transmission belt from the scholarly domain, the metaphor of two worlds gives them a safe

distance from politics and protects their credibility and charitable status.219

De WRR heeft volgens Scholten meer dan een brugfunctie vervuld, vooral door zijn actieve rol in ontwikkeling van onderzoek en beleid: in plaats van zelf een brug te vormen, heeft hij