• No results found

In aanvulling op het voorgaande zal in deze paragraaf allereerst aandacht worden besteed aan de vraag of het huidig arbeidsrecht inderdaad niet (meer) toepasbaar is op de nieuwe

platformeconomie. Daarna zal ik aandacht besteden aan de mogelijkheid van een

tussencategorie, zoals geldt in onder andere het Verenigd Koninkrijk en de mogelijkheid tot een vastgesteld uurtarief.

4.1 Huidig arbeidsrecht

Zoals in het voorgaande uitgebreid naar voren is gekomen, zijn de wettelijke elementen van de arbeidsovereenkomst, zelfs met inachtneming van de in onder andere jurisprudentie geformuleerde indicatoren niet altijd even duidelijk toe te passen op de verschillende arbeidsverhoudingen. Het kwalificeren van de arbeidsverhouding heeft verstrekkende gevolgen. Indien een arbeidsverhouding wordt aangemerkt als een overeenkomst van opdracht, geniet de zelfstandig ondernemer geen arbeidsrechtelijke bescherming. Er geldt geen loondoorbetalingsplicht bij ziekte, ontslagbescherming, pensioenopbouw,

werknemersverzekeringen en de werker is doorgaans niet verzekerd voor ongevallen.

Daarentegen heeft de werkgever vanwege voorgaande verplichtingen financieel nadeel indien een arbeidsverhouding wordt aangemerkt als arbeidsovereenkomst.

Artikel 7:610 BW is in 1907 geïntroduceerd en sindsdien vrijwel ongewijzigd gebleven. 65 Het belangrijkste doel van de wet was om de maatschappelijke wantoestanden op de arbeidsmarkt, als gevolg van de ongelijke machtsverhouding tussen de werkgever en de werknemer, op te heffen. 66 Dit doel, de ongelijkheidscompensatie van het arbeidsrecht, speelt in de literatuur 67 maar ook in de rechtspraak tot op heden een rol. Dit is onder andere naar voren gekomen bij mijn behandeling van de Post NL zaak, waarbij de rechter overwoog dat vanwege de maatschappelijke positie van de werknemer, de ongelijkheidscompensatie van het arbeidsrecht met zich meebracht dat in het onderhavige geval minder gewicht moest worden toegekend aan de partijbedoeling. 68

65 Kamerstukken II 1993/ 94, 23 438, nr. 3

66 J.P.H. Zwemmer ‘Pluraliteit van werkgeverschap’ UvA-DARE 2012

67 Tijdschrift Recht en Arbeid, Arbeid en arbeidsrecht in de digitale platformsamenleving: een verkenning, TRA 2017/14

68 Rechtbank Noord-Holland 18 december 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11226, ECLI:NL:RBNHO:2015:11230, ECLI:NL:RBNHO:2015:11232 (Post NL)

Van Slooten stelt dat via het huidig arbeidsrecht niet bij machte is vast te stellen wat de arbeidsverhouding is. 69 Bennaars geeft aan te twijfelen aan deze stelling, aangezien de definitie van artikel 7:610 BW de rechter op zichzelf beoordelingsruimte geeft. Ook

Barentsen stelt dat het arbeidsrecht heel flexibel is en daarom platforms zoals Uber prima in te passen zijn in het huidig arbeidsrecht. 70 In de Deliveroo uitspraak erkent de rechter expliciet zijn beoordelingsvrijheid. Hij overweegt namelijk dat hij geen aanleiding ziet om naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid anders te oordelen. Dit terwijl de uitkomst in principe nadelig is voor een hoop (jonge) bezorgers.

Het feit dat de rechter de uitkomst van zijn beslissing niet dusdanig onaanvaardbaar acht, is mogelijk te wijten aan de ontwikkelingen die de maatschappij en de arbeidsverhoudingen doormaken. Verhulp constateert een verschuiving op de arbeidsmarkt. Een belangrijke groep werknemers zou economisch minder afhankelijk van arbeid in loondienst zijn geworden, doordat een aanzienlijk aantal werkenden voorzien in hun levensonderhoud door ander inkomen dan dat van hun arbeid.. Dit heeft volgens Verhulp tot gevolg dat de economische bescherming die de arbeidsovereenkomst biedt, niet altijd meer sluitend is. 71

Zwemmer constateert ook een ontwikkeling op de arbeidsmarkt en noemt hierbij de uitbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog (met name de invoering van de Werkloosheidswet en de Algemene Bijstandswet) waardoor de bestaanszekerheid toenam en de stijging van het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Deze ontwikkelingen zouden ertoe hebben bijgedragen dat de economische onafhankelijkheid van werknemers is toegenomen en zij in toenemende mate zelfstandig en ook meer flexibel werkzaam werden. Zwemmer noemt dat in de literatuur het aanleiding vormde voor een gedachtevorming over een vermindering of zelfs afschaffing van de arbeidsrechtelijke bescherming voor bepaalde groepen werkenden. 72

69 Tijdschrift voor Arbeid & Onderneming, J.M. van Slooten ‘Platformarbeid: nog een reden tot ‘rethinking’ van het arbeidsrecht’ TVAO nummer 2 juni 2017

70 L. Knorringa, Verzekering voor Uber chauffeurs: voldoende of schijnzekerheid? Redpers.nl 5 juli 2018. 71 J.H. Bennaars, J.M. van Slooten, E. Verhulp, M. Westerveld ‘De werknemerachtige in het sociaal recht een verkenning’

Het huidig arbeidsrecht geeft de rechter, vanwege de ruime definitie van artikel 7:610 BW beoordelingsvrijheid aan de rechter. Daarom zou de huidige wettelijke bepaling in beginsel toepasbaar kunnen zijn op de platformeconomie.

Bij de Deliveroo uitspraak is ruimte geweest om via de weging van de maatschappelijke positie, holistische benadering van de omstandigheden en ten slotte de redelijkheid en billijkheid, tot het oordeel te komen dat wel degelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.

Echter, toch is het huidig arbeidsrecht is gezien het voorgaande mijns inziens vanwege twee belangrijke redenen niet toepasbaar op de platformeconomie. Ten eerste brengt de ruime definitie van artikel 7:610 BW en de daarbij in de rechtspraak gecreëerde lijn met zich mee dat de rechtszekerheid in het geding komt. Vanwege onder andere de holistische benadering is de arbeidskwalificatie dusdanig afhankelijk van de werkwijze van de platforms, dat op voorhand niet met zekerheid is te zeggen hoe de arbeidsovereenkomst feitelijk is te kwalificeren.

Ten tweede acht ik het belangrijkste doel waarmee de wet in 1907 tot stand is gekomen, namelijk de ongelijkheidscompensatie, inmiddels minder van belang. Door onder andere Verhulp en Zwemmer wordt toegelicht dat een ontwikkeling op de arbeidsmarkt gaande is, waarbij werknemers minder economisch afhankelijk zijn. 73 De uitkomst dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zal daarom minder nadelig uitpakken dan bij traditionele arbeidsrelaties. In het geval van de platformeconomie uit zich dat in het feit dat het over het algemeen flexibele werkzaamheden betreft. Voor Deliveroo geldt bijvoorbeeld dat het in veel gevallen om jonge bezorgers gaat, die Deliveroo gebruiken als bijverdiensten naast bijvoorbeeld studie of eigen onderneming. Het is maar de vraag in hoeverre dergelijke doelgroep waarde hecht aan de door het arbeidsrecht geboden bescherming zoals

bijvoorbeeld pensioenopbouw en ontslagbescherming. Het oorspronkelijke doel van de wet is kort gezegd niet meer rechtstreeks toepasselijk op de veranderende arbeidsmarkt. Mijns inziens is het daarom ook niet onbegrijpbaar dat de rechter geen aanleiding zag om in zijn uitspraak tot het oordeel te komen dat wel sprake was geweest van een arbeidsovereenkomst.

73 J.H. Bennaars, J.M. van Slooten, E. Verhulp, M. Westerveld ‘De werknemerachtige in het sociaal recht een verkenning’ en J.P.H. Zwemmer ‘Pluraliteit van werkgeverschap’ UvA-DARE 2012

Dat neemt niet weg dat bescherming van werknemers een belangrijk doel blijft van het arbeidsrecht. Mogelijk biedt daarom een tussencategorie zoals bij de behandeling van de uitspraak Uber/Aslam naar voren kwam, een uitkomst

4.2 Tussencategorie

Een tussencategorie zorgt mogelijk voor een balans tussen de groeiende economische onafhankelijkheid van werknemers, zonder dat zij volledig hun arbeidsrechtelijke

bescherming ‘verliezen’ en de financiële lasten voor werkgevers die momenteel gepaard gaan met het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Een tussencategorie zou daarom binnen het huidig arbeidsrecht mogelijk een oplossing bieden voor de hierboven genoemde reden, namelijk dat oorspronkelijke doel van het arbeidsrecht niet goed toepasbaar is op de huidige maatschappij.

Echter, het kwalificatieprobleem blijft bestaan. Een tussencategorie zorgt voor nieuwe afbakeningsproblemen. Zoals uit de uitspraak Aslam/Uber 74 blijkt, zullen ook hierbij tal van feitelijke omstandigheden met elkaar afgewogen moeten worden om tot een uiteindelijke kwalificatie van de arbeidsverhouding te komen. Dit brengt wederom rechtsonzekerheid met zich mee. Daarnaast zou het ervoor kunnen zorgen dat groepen werkers die momenteel zijn te kwalificeren als werknemers, gecategoriseerd zullen worden binnen een tussencategorie en daarmee arbeidsrechtelijke bescherming ‘verliezen’

Gezien het voorgaande valt te bezien of een tussencategorie daarom een uitkomst zou bieden voor de platformeconomie.

4.3 Regeerakkoord

In het regeerakkoord wordt naar voren gebracht dat zelfstandigen om de juiste redenen kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap en er niet eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. 75 Hierbij wordt verwezen naar de huidige Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA), die ziet op fiscale wetgeving. De fiscale kwalificatie van de dienstbetrekking verschilt van de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst. Echter, ook bij de fiscale

kwalificatie van de dienstbetrekking is mogelijke schijnzelfstandigheid een groot probleem.

74 The Court (Grand Chamber) 20 december 2017, C-434/15 (Uber/Aslam)

Frenken behandelt vijf mogelijke manieren om duidelijkheid te scheppen omtrent de juridische status van platformwerkers. 76 Hij noemt hierbij tevens de in het regeerakkoord genoemde variant. Het regeerakkoord bepaalt dat een laag tarief in combinatie met een langere duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten tot de conclusie zal leiden dat sprake is van een

‘arbeidsovereenkomst’ (in de context van het regeerakkoord fiscale dienstbetrekking). Een laag tarief is hierbij een tarief lager dan 125% van het minimumloon. Een langere duur wordt gedefinieerd als langer dan drie maanden.

In hoeverre geeft bovengenoemde variant een mogelijke antwoord op de kwalificatievraag binnen het arbeidsrecht? Een voordeel bij deze benadering is dat de afbakeningsproblematiek, in tegenstelling tot het huidig arbeidsrecht en de tussencategorie, minder speelt. Het is op het eerste gezicht een weinig multi-interpretabele maatstaf waarbij elementen zoals de

gezagsverhouding en partijbedoeling niet relevant zijn. Slechts een aantal feitelijke omstandigheden moeten worden beoordeeld.

Toch spelen hierbij een aantal problemen. Platforms maken over het algemeen gebruik van wisselende prijzen. Uber hanteert bijvoorbeeld een dynamisch tarief. Daarnaast worden veel werkers per opdracht betaald, waardoor een uurtarief lastig te berekenen is. Ook de duur is lastig te bepalen, aangezien de werktijden bij platformwerk flexibel zijn. Mijns inziens biedt daarom ook een vastgesteld uurtarief tezamen met een maximale duur van de

arbeidsovereenkomst geen oplossing voor de kwalificatieproblematiek.

4.4 Tussenconclusie

Geconcludeerd kan worden dat het huidig arbeidsrecht gezien de afbakeningsproblematiek en de veranderende maatschappij, in combinatie met het doel van de wet waarschijnlijk geen goede mal meer biedt voor de relatief nieuwe platformeconomie.

In het Verenigd Koninkrijk geldt een tussencategorie. Weliswaar wordt een

minimumbescherming gewaarborgd, vergelijkbare kwalificatieproblematiek blijft bestaan en daarmee komt tevens de rechtszekerheid in het geding.

Ook de in het regeerakkoord in het kader van de fiscale dienstbetrekking genoemde variant, waarbij het uurtarief en de duur van de overeenkomst bepaald of sprake is van een

zelfstandige blijkt waarschijnlijk geen uitkomst te bieden voor een nieuwe bepaling binnen het arbeidsrecht.

Indien de wetgever, zoals tevens is overwogen in de uitspraak van Deliveroo, daarom van mening is dat het huidig arbeidsrecht tot ongewenste resultaten leidt zal de politiek zich nader moeten buigen over een mogelijke oplossing, want een sluitende oplossing blijkt er op het moment nog niet te zijn.

5.

Conclusie

Wanneer kwalificeert een platform als werkgever kwalificeert en moet het arbeidsrecht, met het oog op de platformeconomie, herzien worden? Een antwoord op deze probleemstelling kan aan de hand van de hiervoor uiteengezette hoofdstukken als volgt worden samengevat: Een platformwerker moet krachtens artikel 7:610 BW in ieder geval het arbeid persoonlijk verrichtem, aan hem moet loon worden betaald door het platform en de platformwerker moet in dienst zijn van het platform. De (ruim geformuleerde) elementen van artikel 7:610 laten ruimte voor interpretatie.

De definitie van artikel 7:610 BW wordt ingekleurd in een aantal arresten. Een van de

belangrijkste arresten is het Groen/Schoevers-arrest, waaruit kan worden afgeleid dat voor de vraag hoe een arbeidsrelatie gekwalificeerd moet worden relevant is wat partijen voor ogen heeft gestaan bij het sluiten van de overeenkomst. Daarnaast is van belang hoe partijen feitelijk uitvoering hebben gegevena an de overeenkomst. Hierbij is niet slechts een enkel kenmerk beslissend maar moet de relatie in zijn totaliteit worden bezien. Ook de

maatschappelijke positie kan een rol spelen bij de afweging. 77

Er bestaat discussie over de verhouding tussen de partijbedoeling en de feitelijke uitvoering, welke weegt zwaarder? En daarnaast in hoeverre de maatschappelijke positie in de huidige situatie nog moet worden meegewogen.

Ook kan de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding lastig zijn, aangezien de werkgever ingevolge artikel 7:402 BW een instructiebevoegdheid heeft. Aan de hand van de rechtspraak zijn een aantal vragen te formuleren waarvan de antwoorden indicatoren kunnen zijn voor de arbeidsovereenkomst. 78 Kort gezegd is het relevant in hoeverre de werker ondernemingsvrijheid heeft.

In Nederland bestaat geen jurisprudentie over het platform Uber. In Engeland is bepaald dat de chauffeurs van Uber ‘workers’ zijn. 79 Zij genieten daardoor minimumrechten. Vanwege het verschillende juridisch kader is de zaak niet rechtstreeks toepasbaar op Nederland. Toch zijn er een aantal overeenkomsten te noemen, waardoor de motivering van de rechter relevant 77 HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495 (Groen/Schoevers)

78 E. Verhulp, T&C BW, commentaar op art. 7:610 BW

kan zijn voor de Nederlandse kwalificatie: net zoals in Nederland acht de Engelse rechter van belang dat de zelfstandige ook daadwerkelijk de diensten onafhankelijk verricht. De feitelijke situatie is van belang en daarnaast wordt er gebruik gemaakt van een ‘hollistische’ benadering waarbij alle feitelijke kenmerken van Uber worden meegewogen. Daarnaast is het element ‘persoonlijk arbeid verrichten’ een van de belangrijkste overwegingen in de uitspraak op grond waarvan de rechter tot het oordeel komt dat de chauffeurs ‘workers’ zijn.

Indien de hollistische benadering wordt toegepast op Uber, tezamen genomen met motivering in de de Aslam/Uber uitspraak, lijkt het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen Uber en de chauffurs niet ondenkbaar. Een van de belangrijkste indicaties hierbij is dat de chauffeur zich niet vrijelijk kan laten vervangen en daarnaast weinig vrijheid heeft om zijn

werkzaamheden in te richten, waaronder de bepaling dat minimaal 80% van de ritten moet worden geaccepteerd. Ook zou mijns inziens de maatschappelijke positie van de chauffeurs (laagopgeleid, ongeschoold) met zich mee kunnen brengen dat minder gewicht moet worden toegekend aan de partijbedoeling dan aan de feitelijke uitvoering van de overeenkomst. In de eerst gewezen uitspraak met betrekking tot de vraag of een platform een werkgever is, overweegt de rechter dat Deliveroo geen werkgever is. 80 Relevant hierbij was voornamelijk dat zij zich vrijelijk konden laten vervangen. Er was geen sprake van een verdere

gezagsverhouding. Onder andere het algoritme, de factuurbetaling en de veiligheidseisen waren niet voldoende om een gezagsverhouding aan te tonen.

De voorgaande overwegingen kunnen relevant zijn voor andere platforms met een

vergelijkbare werkwijze. Indien echter een vergelijkenis wordt gemaakt met Uber, komt naar voren dat de werkwijzen van platforms erg kunnen verschillen. Aangezien Uber sterker de ondernemingsvrijheid inperkt dan Deliveroo en de chauffeur zich daarnaast niet vrijelijk kan laten vervangen, is er een grote kans dat Uber in dit kader wel als werkgever zou worden aangemerkt.

Vanwege deze feitelijke verschillen bij platforms, blijft kwalificatieproblematiek bestaan. De uitspraak heeft weliswaar verduidelijkt hoe om te gaan met verschillende feitelijke

omstandigheden bij platforms. De rechter erkent deze problematiek in zijn vonnis en stelt dat indien het ongewenst wordt geacht dat platforms dergelijke overeenkomsten aanbieden, maatregelen moeten worden getroffen door de wetgever.

Weliswaar biedt artikel 7:610 BW ruimte voor interpretatie, de werkwijze van platforms verschillen dusdanig dat op voorhand moeilijk een antwoord is te geven op de

kwalificatievraag. Daarmee komt de rechtszekerheid in het geding.

Daarnaast was het oorspronkelijke doel van de wet: ongelijkheidscompensatie. Inmiddels richtten mensen de werkzaamheden anders in dan voorheen, waardoor zij economisch minder afhankelijk zijn geworden. Het doel van de wet is daarom niet meer in overeenstemming met de huidige maatschappij.

Een tussencategorie zou uitkomst kunnen bieden, maar uit de Aslam/Uber zaak, waarbij een groot aantal omstandigheden tegen elkaar is afgewogen, blijkt dat de

afbakeningsproblematiek blijft bestaan. Ook een uurtarief in combinatie met de duur van de overeenkomst biedt geen oplossing, aangezien het een moeilijk toepasbare maatstaf is. Resumerend kan worden geconcludeerd dat de huidige werkplatforms moeten worden getoetst aan de maatstaf van artikel 7:610 tezamen met de in de rechtspraak geformuleerde uitgangspunten. Aangezien platforms sterk van werkwijze verschillen, is er op voorhand geen eenduidig antwoord te geven op de kwalificatievraag. Alle feitelijke omstandigheden zullen moeten worden meegwogen, waarbij de internationale jurisprudentie en Nederlandse Deliveroo uitspraak een leidraad kunnen vormen.

Vanwege de waarborg van de rechtszekerheid en het feit dat het oorspronkelijke doel van de wettelijke bepaling niet meer dusdanig met de maatschappij overeenstemt, is een nieuw arbeidsrecht nodig. Een tussencategorie of oplossing zoals naar voren gebracht in het Regeerakkoord biedt geen uitkomst. De politiek zal zich hier nader over moeten buigen.

Literatuurlijst

Boeken

De werknemerachtige in het sociaal recht: een verkenning, p. 61

J.H. Bennaars, J.M. van Slooten, E. Verhulp, M. Westerveld, Wolters Kluwer, 2018.

Arbeidsrechtelijke bescherming, p. 51 – 63, 107.

G.C. Boot, Sdu uitgevers, 2004.

Parlementaire stukken

Kamerstukken II 1993/ 94, 23 438, nr. 3

Regeerakkoord 2017 – 2021

VVD, CDA, D66 en ChristenUnie ‘Vertrouwen in de toekomst’ Jurisprudentie

Rechtbank Noord-Holland 18 december 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11226, ECLI:NL:RBNHO:2015:11230, ECLI:NL:RBNHO:2015:11232 (Post NL) Rechtbank Amsterdam, 23 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5183 (Deliveroo)

Hof ’s Hertogenbosch, 27 december 2016, ECLI:NL:RBLIM:2015:4506 (Vakantiewerkers). Hoge Raad 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495 (Groen/Schoevers)

Hoge Raad 12 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3681

Hoge Raad 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9722 (Beurspromovendi). Hoge Raad 17 februari 2012 (belastingkamer), ECLI:NL:HR:2012:BU8926. The Court (Grand Chamber) 20 december 2017, C-434/15 (Uber/Aslam)

Tribunal (Employment appeal) 18 september 2001, EAT/542/01(Byrne Brothers Ltd/Baird) Tribunal (Employment appeal) 27 oktober 2005, EAT/0457/05/DM (Cotswold Developments Construction Ltd/Williams)

Supreme Court 27 juli 2011, on appeal from: [2009] EWCA Civ 1046 (Autoclenz Ltd/Belcher)

Central Arbitration Committee, 14 november 2017, TUR1/985(2016) Tijdschriften en kranten

Het Parool 11 januari 2018

D. van Unen ‘Opnieuw staking bezorgers Deliveroo’ , Het Parool 11 januari 2018.

Nieuwe Rotterdamsche Courant, NRC 8 mei 2018

R. Lieman ‘Bezorgers Deliveroo nu tóch verzekerd’ , NRC 8 mei 2018

Financieel Dagblad, FD 21 augustus 2017

J. Leupen ‘Deliveroo rolt zijn omstreden zzp-model uit over heel Nederland’, FD 21 augustus 2017

Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk, TAP 4 juni 2012

C.J. Loonstra ‘De kwalificatievraag en bovenal: welke rechter is nu leidend?’, TAP 4 juni 2012

Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk, TAP nummer 1 februari 2010

C.J.H. Jansen en C.J. Loonstra ‘Artikel 7:610 en de partijbedoeling’ TAP nummer 1 februari 2010

ArbeidsRecht. Maandblad voor de praktijk, ArbeidsRecht 2007/24

J.J. Trap ‘De Hoge Raad na Groen/Schoevers: what’s new?’ ArbeidsRecht 2007/24

ArbeidsRecht, Maandblad voor de praktijk, ArbeidsRecht 2018/1

E. Verhulp ‘Platformplatformwerkers verdienen meer!’, ArbeidsRecht 2018/1

ArbeidsRecht. Maandblad voor de praktijk, ArbeidsRecht 2018/28

J.H. Bennaars ‘Is platformwerk een bedreiging of een kans voor het arbeidsrecht? Het antwoord is ja’ ArbeidsRecht 2018/28

Tijdschrift Recht & Arbeid, TRA, 2005/16

Tijdschrift Recht & Arbeid, TRA, 2005/19

M.S.A. Vegter ‘Arbeidsovereenkomst of opdrachtovereenkomst en het belang van de partijbedoeling’, TRA 2005/19

Tijdschrift Recht & Arbeid, TRA 2005/17

‘De gezagsverhouding ex art. 7:610 BW’, TRA 2005/17

Tijdschrift Recht en Arbeid, TRA 2017/14

M.S. Houwerzijl, ‘Arbeid en arbeidsrecht in de digitale platformsamenleving: een verkenning’, TRA 2017/14

Tijdschrift voor Arbeid & Onderneming, TVAO, nummer 2 juni 2017

J.M. van Slooten ‘Platformarbeid: nog een reden tot ‘rethinking’ van het arbeidsrecht’ TVAO nummer 2 juni 2017

Tijdschrift voor Arbeid & Onderneming, TVAO, nummer 3 2017

GERELATEERDE DOCUMENTEN