• No results found

niet­ingrijpen (Rwanda 1994, Darfur sinds 2003) is moreel

In document Duidelijke politiek (pagina 32-35)

verwerpelijk, wel­ingrijpen

(Kosovo 1999, Irak 2003) ook

35 dan die uit de literatuurstudie van Duyvesteyn.

Zij zijn zo talrijk dat daar in dit bestek niet uitvoerig op kan worden ingegaan. Ook het hsr ontbreekt het niet, net als Duyvesteyn c.s., aan een zekere fixatie op het resultaat van interven-ties (en meer in het algemeen: grote gewapende conflicten) ¬ met andere woorden: op een mo-gelijk oordeel over hun outputlegitimiteit. De

scepsis over de uitkomst van veel interventies,

namelijk dat zij in het gunstigste geval slechts leiden tot broze vredes of surrogaatversies daarvan, die niet zelden weer tot doorstart van oorlog leiden, wordt door het hsr echter anders geïnterpreteerd. De Human Security Briefs 2006 en 2007 constateren met vreugde dat de wereld tegenwoordig kennelijk steeds beter leert om oorlogen aan de onderhandelingsta-fel te beëindigen. Voor het eerst in de historie eindigen gewapende conflicten veel vaker aan die onderhandelingstafel dan op het slagveld, tegenwoordig zelfs wel vier keer zo vaak. Ook de hsr-onderzoekers onderkennen het navrante doorstartrisico dat aan dit onderhandelingssuc-ces is verbonden: helaas lopen ‘onderhandelde’ conflictoplossingen een veel grotere kans opnieuw in oorlog te ontaarden dan de op het slagveld besliste conflicten. De onderzoekers

trekken daaruit echter niet de conclusie dat interventies om die reden ongewenst of zelfs pervers zijn. Eerder interpreteren zij dit gege-ven als een aansporing om de intergege-ventie voort te zetten met andere middelen, namelijk met voldoende stabilisatiecapaciteit om de moeilijke jaren na het bereiken van een conflictpauze door te komen.

Throughputlegitimiteit, de juiste uitvoering van de interventie, draagt in deze benadering niet alleen bij aan, maar is zelfs voorwaarde voor een uiteindelijk geslaagde interventie. Daarmee wordt afstand genomen van de extreme opvatting dat er maar beter helemaal niet geïnterveniëerd kan worden ¬ de Human Security Brief ziet uitdrukkelijk niets in het frivole adagium ‘Give war a chance’ van Lutwak. Wil ik hiermee dan beweren dat interventies door de bank genomen wél succesvol zijn en per definitie wenselijk? Nee, maar in een tijdperk van muterende gewapende conflicten en fluïde opvattingen over ‘geslaagd’ lijkt het me voor-barig om bordjes met ‘Do not intervene’ om falende staten te plaatsen of om burgeroorlogen, zoals onze brandweerkorpsen dat vaak tevreden melden, niet te blussen maar gecontroleerd uit te laten branden.

Noten

1 Door tijdsdruk gedwongen baseer ik mijn antwoord op Duyvesteyns klare betoog voor een deel op een twee jaar oude, maar m.i. nog immer geldige journalistieke observatie: ‘Op zoek naar de Goede Oorlog ¬ wanneer mag je militaire ingrijpen?’, in: Vrij Nederland, 8 september 2007.

2 Bill Bowring, The degradation

of the international legal order? The rehabilitation of law and the possibility of politics, New York:

Routledge-Cavendish, 2008, p.55-59.

3 United Nations Security Coun-cil Resolution 1386, 20 decem-ber 2001.

4 oef staat voor Operation En-during Freedom, de coalitie die onder leiding van de vs primair gericht is op bestrijding van terrorisme; isaf staat voor de (onder vn-mandaat uitge-voerde) International Security Assistance missie die gericht is op veiligheid en wederopbouw in Afghanistan. De operaties zijn in Afghanistan in theorie gescheiden.

5 Rajiv Chandrasekaran, ‘Troops face new tests in Afghanistan’, in: The Washington Post, 15 maart

2009. In een terugblik door De Hoop Scheffer, secretaris-generaal van de navo, be-vestigd: ‘Het model dat we in Afghanistan hebben gekozen om individuele bondgenoten verantwoordelijk te maken voor bepaalde provincies, heeft het multinationale optreden niet versterkt. Het is logisch en begrijpelijk dat Nederland denkt: voor ons is Afghanistan gelijk aan Uruzgan. Dat Canada denkt: voor ons is Afghanistan gelijk aan Kandahar. Alle landen denken dat ze kampioen re-constructie zijn. Maar dat heeft échte internationale samen-De weerbarstige praktijk van interventies in conflictgebieden Ko Colijn Afghanistan: falen mag niet meer

36

De weerbarstige praktijk van interventies in conflictgebieden Ko Colijn Afghanistan: falen mag niet meer

werking, militair en civiel, niet gestimuleerd, en van tijd tot tijd zelfs tegengewerkt. Bij de wederopbouw van Afghanistan is het te veel geworden: elk land voor zichzelf.’, in: Vrij Nederland, 20 juni 2009.

6 Vgl. secretaris-generaal van de navo, Jaap de Hoop Scheffer: ‘If you say it is very important for the further development and the credibility of the Nato alliance, that’s quite true’ (geciteerd in: ‘Mission impossible? Why stabi-lizing Afghanistan will be a stiff test for Nato’, in: Financial Times, 31 juli 2006); minister Ben Bot: ‘Afghanistan, by all interested parties, is considered as litmus test for the credibility of the al-liance, we cannot afford failing there.’ (geciteerd in: ‘Missie in Afghanistan kwestie van erop of eronder’, in: nrc Handelsblad, 29-30 juli 2006); premier Tony Blair, aan de vooravond van een navo-top in Riga: ‘Nato’s credibility was at stake, as was even the future in the early 21st century of the world.’ (geciteerd in: ‘Afgha-nistan woes force Nato to scale back summit goals ’, in: Finan­

cial Times, 24 november 2007);

president George Bush noemde Afghanistan ‘Nato’s most im-portant military operation’ (geciteerd in: ‘Afghanistan war nears tipping point’, Los Angeles

Times, 9 december 2006);

Vic-toria Nuland, ambassadeur van de vs bij de navo: ‘If we can’t do missions like that of Afghani-stan, then we can’t do our overall mission’ (geciteerd in: Brooks Tigner, ‘Afghan challenges strike at core Nato mission’, in: Defense

News, 23 oktober 2006);

navo-commandant in Afghanistan,

generaal Dan McNeill: ‘I think all 26 members realise that from a military context, and that is primarily why Nato is here, this is a decision point. Either we are going to get it done, or we won’t.’ (geciteerd in: Tom Coghlan, ‘Af-ghanistan. Putting Nato’s future in peril’, in: The Daily Telegraph, 8 Oktober 2007). Tot slot, nota bene de titel van de periodieke onderzoeksrapporten van de us Congressional Research Service:

Nato in Afghanistan. A test of the transatlantic alliance, (laatste

ver-sie, 11 maart 2009).

7 Anthony H. Cordesman, Afghan

public opinion and the Afghan war –shifts by region and province. A breakout of the data in the abc news poll, Washington: csis, 13

april 2009.

8 United Nations Assistance Mis-sion to Afghanistan, Human Rights Unit, Afghanistan annual

report on protection of civilians in armed conflict, 2008 (januari

2009). 41% geeft de schuld aan ‘poor targeting’ door de vs/navo, slechts 28% aan de opstandelingen die burgers als menselijk schild gebruiken. 9 Candace Rondaux, ‘Afghan

leader demands plan for fo-reign forces’ departure’, in: The

Washington Post, 27 november

2008. In Kaboel zei president Karzai tegen een vn-delegatie: ‘This war has gone on for seven years. The Afghans don’t un-derstand anymore how come a little force like the Taliban can continue to exist, can continue to flourish, can continue to launch attacks with 40 coun-tries in Afghanistan, with the entire nato force in Afghani-stan, with the entire

internatio-nal community behind them. (…) If there is no deadline, we have the right to find another solution for peace and security, which is negotiations.’ 10 Helene Cooper, ‘Afghan leader

says civilian deaths strain ties with U.S.’, in: The New York Times, 8 mei 2009.

11 Zie Ko Colijn, ‘Over de top’, in:

Weekboek Buitenland, Vrij Neder­ land, 6 april 2009 en cia World Factbook 2009.

12 Paddy Ashdown en Joseph Ingram, ‘Falling short on Afgha-nistan’, in: The New York Times, 29 april 2009.

13 De verruimde interpretatie van het recht op zelfverdediging te-gen een dreiging is neergelegd in de National Security Strategy of the United States of America (Washington, dc, 2002) sectie v; de minder vergaande, op la-tente (niet imminente) dreiggen van toepassing zijnde in-terpretatie van o.a. Kofi Annan is te vinden in In larger freedom.

Towards development, security and human rights for all. Report of the Secretary­General, par. 125, New

York: United Nations, 2005. 14 International Commission on Intervention and State So-vereignity, The responsibility to

protect, Ottawa: International

Development Research Centre, 2001.

15 2005 World Summit Outcome, a/60/l.1, par. 139, New York: United Nations, 2005. 16 Edward Newman, A crisis of glo­

bal institutions? Multilateralism and international security,

Lon-den: Routledge, 2007. 17 The Human Security Report 2005,

Oxford: Oxford University Press, 2005.

37

Over de auteurs Chris van der Borgh is

docent-onderzoeker bij het Centrum voor Conflictstudies van de Universiteit Utrecht. Yannick du Pont is directeur van ontwikkelingsorganisatie spark.

Noten zie pagina 44

In document Duidelijke politiek (pagina 32-35)