• No results found

1999, het Nederlands-Vlaams samenwerkings- samenwerkings-project “Vitale Stad”, uitwisseling van kennis en ervaring

(Vitale Stad, 1999)

Nederland en Vlaanderen ontwikkelen elk, op hun eigen wijze, een specifiek op de steden gericht stimuleringsbeleid dat drie componenten verenigt: een ruimtelijke, een sociaal-economische en een sociaal-culturele component. In de beleids-ontwikkeling zijn er overeenkomsten maar ook verschillen die het spannend maken om te vergelijken. De bedoeling van de centrale overheden in Nederland en Vlaanderen is om daartoe een duurzaam kader te creëren en te stimuleren, waarin meer

samenwerkingslijnen een plaats kunnen vinden: een vliegwiel dat kan resulteren in nieuwe samenwerkingsactiviteiten, een netwerk van beleidsmensen en professionals, actief in de wereld van de stedelijke revitalisering. Hiertoe wordt een ‘lerend netwerk’

gevormd, dat dermate interessant moet zijn dat de deelnemers zelf de behoefte voelen om door te gaan en de onderlinge contacten te versterken. De verschillende partners in de

regiegroep die het project sturen zijn de Nederlandse Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en het departement Binnenlandse Aangelegenheden), de Koning Boudewijnstichting te Brussel en het Verwey-Jonker Instituut te Utrecht.

In de loop van het voorjaar 1999 worden - om het vliegwiel op gang te brengen - vier workshops georganiseerd. Speciale aandacht wordt besteed aan ‘good practices’ op lokaal niveau, de rol van de burger, de verschillende typen netwerken en niveaus en de relatie tussen het lokale, het centrale en het Europese niveau.

Workshops

De workshops zijn bedoeld voor telkens een beperkte groep genodigden: zo’n dertig Vlaamse en evenveel Nederlandse deelnemers uit verschillende professionele gremia en van verschillende beleidsniveaus.

Bestuurlijke verhoudingen en kwaliteit: Genk, 11 maart en 29 april 1999

Stedelijke vernieuwing vereist een nieuwe bestuursstijl, zowel op lokaal als op centraal niveau. Flexibiliteit, mobiliteit, projectmatig werken, openheid, klantgerichtheid, bestuurlijke nieuwsgierig-heid en overtuigingskracht zijn de eigenschappen die nu gevraagd worden aan overheidsmanagement. Dat impliceert het afstappen van bureaucratische, sterk gecentraliseerde en stroeve beleidsstructuren en het opbouwen van strategische netwerken en het doorvoeren van decentralisatie. Een eigentijds communi-catiebeleid is hierbij van primair belang. Dit alles vereist een nieuwe relatie tussen de centrale en de lokale overheid, maar ook tussen de lokale overheid en de burgers. Maar onder op het eerste gezicht identieke begrippen kunnen verschillende realiteiten en praktijken schuilgaan. Kunnen we over de culturele verschillen heen vergelijken? Of is de vergelijkbaarheid slechts schijn, zodra de gelijkluidende kernwoorden uit hun algemeenheid worden gehaald. Dat verhelderen is één van de doelstellingen van deze workshop. Dat maakt het initiatief moeilijk, maar ook prikkelend en boeiend.

Wijkgerichte gebundelde interventies: Gent, 24 maart 1999 Het doel van de workshop is zicht te krijgen op mogelijkhe-den/problemen die samenhangen met de participatie van burgers bij wijkgerichte interventies in achterstandswijken.

Concreet zou door uitwisseling van ervaringen en inzichten de praktijk van participatie moeten worden gevoed. De reflectie op deze directe praktijken moet ook leiden tot verfijning van beleidsgedrag in deze materie. Welke modellen van participatie kunnen we naast elkaar leggen? Met welk soort ervaring? In welke mate is het activeren van de participatie van (zwakke) burgers een antwoord op de complexe realiteit van sociale uitsluiting? Zijn we niet méér bezig de burgers monddood te maken dan aan hen een stem te geven?

Publiek-private samenwerking: Rotterdam, 25 maart 1999

Om te komen tot een integrale beleidsvoering is publiek-private samenwerking een concept dat volop kansen biedt. Om te komen tot samenhang tussen sociale en economische structuurverster-king zullen partnerships tot ontwikkeling moeten komen tussen het bedrijfsleven en maatschappelijke instellingen. MKBs (midden- en kleinbedrijf) of KMOs (Kleine en Middelgrote

62

Ondernemingen) hebben hierbij een belangrijke rol. Meer mensen moeten zich verantwoordelijk gaan voelen voor wat zich afspeelt in de stad.

Hoe de samenwerking tussen bedrijfsleven/private actoren en overheid te stimuleren is één van de centrale vragen. Slagen we erin om die beleidsterreinen samen te brengen en welke drempels van organisatorische (juridische) en inhoudelijke (belangen) aard worden daarbij vastgesteld en al dan niet overwonnen? Maar ook binnen het bedrijfsleven valt een groeiende maatschappelijke betrokkenheid te constateren. Wat voor invloed heeft dit op het beleid van de lokale overheid en hoe gaan bedrijven hiermee om?

Evaluatie en visitatie: Eindhoven, 31 maart 1999

De evaluatie van het stedenbeleid wordt zowel in Vlaanderen als in Nederland een belangrijk thema gevonden. Kennismaken met en uitwisselen van elkaars gebruiken ten aanzien van evaluatie en monitoring staan in deze workshop voorop. In Vlaanderen wordt een systeem van indicatoren gehanteerd om na te gaan welke resultaten zijn geboekt met het gevoerde beleid. Waarop deze indicatoren zijn gebaseerd, waar ze naar verwijzen is een discussiepunt. Maar ook hoe zij worden gebruikt en welke interpretaties circuleren is niet steeds duidelijk. Door middel van zelfanalyse en visitatie hebben 15 (middelgrote) Nederlandse steden getracht inzicht te krijgen in de ontwikkeling en uitvoering van het beleid en de effecten daarvan. Nagegaan is of het

stadsbestuur en haar medewerkers een heldere visie hebben op de problematiek in hun stad en een gedeelde opvatting over de in de stad aanwezige kansen tot vermindering van de problemen.

Voorts is gekeken of dit is omgezet in politieke keuzen. Op deze manier kan naast evaluatie, reflectie plaatsvinden op het gevoerde beleid. Beide instrumenten worden in de workshop besproken en vergeleken op hun voor- en nadelen en er wordt nagegaan hoe deze instrumenten de kwaliteit van de beleidsvoe-ring kunnen bevorderen.

Opbrengsten

In totaal namen zo’n tweehonderd mensen deel aan de work-shops.

Met name twee workshops bleken een groot succes: de workshop over Bestuurlijke Verhoudingen en Kwaliteit, en de workshop over Evaluatie en Visitatie. Wellicht was de contrastwerking in deze workshops het sterkst, het spiegeleffect daardoor het grootst en kon er dus veel over en weer geleerd worden.

De relatieve financiële autonomie van gemeenten in Vlaanderen tegenover de financiële afhankelijkheid in Nederland zijn een eerste interessant contrast. Daartegenover genieten de Neder-landse steden van een relatief grotere beleidsautonomie dan de Vlaamse steden. Hoe gemeenten met “autonomie” en “bevoog-ding” omgaan bleek een interessant thema, evenals de verschil-lende vormen van sturing door de centrale overheid. Een tweede boeiend thema bleek de verschillende ambtelijke culturen en tradities: beleidsvoorbereiders (zelfs beleidsmakers) versus beleidsuitvoerders en de rol van de politiek daarin.

In feite waren deze thema’s ook op de achtergrond aanwezig bij de workshop over Evaluatie en Visitatie. De kwaliteit van de evaluatiemethoden en –instrumenten aan Vlaamse zijde werd door de Nederlandse deelnemers aan de workshop zeer

bewonderd. Tegelijk moest worden vastgesteld dat deze steunen op een sterke centrale aansturing van stedelijk beleid. De Nederlandse visitatie-aanpak is weliswaar “softer”, maar interactiever en past wellicht beter bij de grotere beleidsautono-mie van Nederlandse steden. Maar er valt zo weinig vergelijk-baars te meten.

In beide gevallen bleek het succes van de workshop samen te hangen met verwondering en bewondering over en weer.

64

Moment 2: 2003, breed welzijn in het kader van het Cultureel