• No results found

Nazorg na vrijheidsbeneming

6 Internationaal recht

6.4 Nazorg na vrijheidsbeneming

Tot slot is het zinvol aandacht te besteden aan internationale instrumenten ten aanzien van nazorg na vrijheidsbeneming. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen het (jeugd)strafrecht en kinderbescherming met een uithuisplaatsing (ook wel ‘alternative care’).

6.4.1 (Jeugd)strafrecht

De European Rules for Juvenile offenders subject to sanctions or measures voorzien in aanbevelingen ten aanzien van het thema nazorg. In deze richtlijn en de toelichting erop wordt duidelijk dat de thema’s ‘voorbereiding op vertrek’ en ‘nazorg’ nauw met elkaar samenhangen. Jongeren dienen vanaf de start van het verblijf te worden voorbereid op vertrek door de overheidsinstellingen die voorzien in nazorg (regel 15 en 51).399

Het verblijf dient in de buurt van hun woonomgeving te zijn of in de buurt van de plek waar de jongere sociaal gezien geïntegreerd is (regel 55). Er dient aan het begin van het verblijf een integraal plan te worden opgesteld, afgestemd op de behoeften van de jongere, waarin staat vermeld welke opleidingen en trainingen (activiteiten) de jongere gaat volgen en wanneer deze beginnen (regel 62.6 en 79.1). Het doel van dit plan is om tijdens het verblijf vaardigheden en competenties bij de jongere te ontwikkelen die de jongere in staat stelt om te re-integreren in de samenleving (79.2). Het plan dient erop gericht te zijn de jongere zo snel mogelijk vrij te laten waarbij het ook passende

post-release measures benoemt (regel 79.3).400

De mening van de jongere wordt bij dit plan betrokken en het plan dient regelmatig te worden geüpdatet (regel 62.6. onder d en 79.1). De activiteiten dienen ook gericht te zijn op de voorbereiding op vertrek (regel 77 aanhef). Als één van die activiteiten wordt genoemd: voorbereiding op vertrek en nazorg (regel 77 onder o.) De staf van de gesloten inrichting dient zodanig geëquipeerd te zijn dat zij ook kunnen voorzien in nazorg. Bovendien dient er voldoende personeel van de nazorg- en welzijnsinstellingen beschikbaar te zijn om mee samen te werken (in de inrichting) ten behoeve van de voorbereiding van de jongere op zijn vertrek (regel 130). Dit is ook relevant voor jongvolwassenen (regel 17).

6.4.2 Nazorg na (gesloten) uithuisplaatsing als vorm van ‘alternative care’

In 2009 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Guidelines for the Alternative Care

of Children verwelkomd. 401

Deze VN-richtlijnen zijn een aanvulling op het IVRK en een uitwerking van art. 20 IVRK, welk artikel het kind die tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort moeten missen, beoogd te beschermen. Kort gezegd is het doel van deze richtlijnen om de rechten van uit huis geplaatste kinderen (in gedwongen en vrijwillig kader) te waarborgen. De richtlijnen zijn niet alleen van toepassing op kinderen tot 18 jaar, maar ook op jongeren die volgens het van toepassing zijnde nationale recht meerderjarig worden en gedurende een overgangsperiode na het bereiken van deze leeftijd (gecontinueerde) zorg of ondersteuning nodig hebben.402

In de richtlijnen worden overheden aangemoedigd om in samenwerking met het maatschappelijk

399

Vgl. Recommendation Rec(2003), regel 19.

400

Zie ook: Van der Laan & Graham, FJR 2004/3. Van der Laan en Graham noemen middelen om een gefaseerde re-integratie in gang te zetten: verlof, open voorzieningen, vervroegde invrijheidstelling en kleinschalige

'overgangsvoorzieningen' in de gemeenschap. Dit volgt uit: Recommendation Rec(2003)20, regel 20.

401

Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 28.

402

middenveld beleid en procedures op te zetten die in effectieve nazorg voorzien.403

Verder is er een apart hoofdstuk E. Support for aftercare in de richtlijnen opgenomen dat toeziet op nazorg en waarin eisen worden gesteld aan de instellingen die belast zijn met de zorg voor jeugdigen. Zo is bepaald dat instellingen een duidelijk beleid moeten voeren waarin is vastgesteld hoe zij de nazorg en follow-up van jeugdigen waarborgen. De nazorg dient in een zo vroeg mogelijk stadium van de plaatsing te worden voorbereid en in ieder geval ruim voordat de jeugdige de zorgomgeving verlaat.404

Instellingen hebben daarmee de verplichting om jeugdigen voor te bereiden op zelfstandigheid en hun integratie in de maatschappij. Daarom moeten jeugdigen gedurende hun verblijf sociale vaardigheden en levensvaardigheden aanleren.405

In deze lessen moet informatie over onderwijs en beroepsopleidingen worden gegeven zodat jongeren weten hoe zij in de toekomst hun eigen inkomen kunnen verwerven en daarmee financieel onafhankelijk kunnen zijn.406

Voorts is in VN-richtlijnen opgenomen dat er in het overgangsproces van zorg naar nazorg rekening moet worden gehouden met het geslacht, de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de specifieke kenmerken van de jeugdige. De jongeren die de zorg verlaten, moeten aangemoedigd worden om deel te nemen aan de planning van hun nazorg. Ook jongeren met speciale behoeften, bijvoorbeeld vanwege een handicap, moeten ondersteund worden door middel van een geschikt systeem. Men dient te voorkomen dat zij in de toekomst onnodig worden opgenomen.407 Men dient zich in het bijzonder in te spannen om aan ieder kind, indien mogelijk, een professional toe te wijzen die de jongere begeleid bij een zelfstandige terugkeer naar de samenleving.408

6.5 Conclusie

Jongvolwassenen – in de zin van meerderjarigen – mogen niet van hun vrijheid worden beroofd op grond van opvoedingsdoeleinden (art. 5 lid 1 sub d EVRM). Vrijheidsbeneming kan eventueel wel plaatsvinden op basis van een van de andere gronden van art. 5 lid 1 EVRM. Een detentie voor een ‘overbruggingsperiode’ kan alleen in strafrechtelijke (sub c) of medische (sub e) context. Zo geldt voor vrijheidsbeneming op basis van medische gronden dat sprake moet zijn van een geestelijke stoornis die zodanig ernstig is, dat deze vrijheidsbeneming rechtvaardigt. Wanneer bijvoorbeeld de geestelijke stoornis van de jongvolwassene niet ernstig genoeg is dat deze niet de jongvolwassene zelf en/of anderen in gevaar brengt, moet de overheid zich inspannen om tot een juiste afweging te komen tussen het belang van de persoon zelf bij zelfbeschikking en het belang van de overheid om verantwoorde zorg aan kwetsbare personen te leveren. Daarvoor dient aandacht te zijn voor de mening van de jongvolwassene, voor de kwaliteit van de zorg en voor de mogelijkheden om deze zorg in ambulante setting te verlenen. De jongvolwassene heeft bij dit soort procedures recht op procedurele waarborgen, zoals het recht op bijstand van een advocaat. In het algemeen geldt dat wanneer een jongvolwassene door een maatregel in zijn vrijheid wordt beperkt, deze maatregel een basis moet hebben in wetgeving. Bovendien moet de beperking een legitiem doel dienen en moet deze noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Daarbij geldt dat altijd voor de minst ingrijpende maatregel moet worden gekozen. Bij extreme gevallen van dwangbehandeling geldt als vereiste dat de medische noodzakelijkheid moet zijn aangetoond door een medisch expert. Daar waar het gaat om jongvolwassenen die te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing of een detentie, wordt in internationale richtlijnen het belang van nazorg benadrukt. Er worden zelfs gedetailleerde aanbevelingen gegeven om dit zo goed mogelijk te organiseren. Na een kinderbeschermingsmaatregel dient de focus niet alleen te liggen op de vraag of de jongvolwassene in kwestie gedurende een overgangsperiode gecontinueerde zorg en/of ondersteuning nodig heeft. Al veel eerder moeten

403

Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 70. Zie ook: Recommendation Rec(2005)5.

404

Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 134.

405

Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 131.

406

Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 135.

407

Guidelines for the Alternative Care of Children, par. 132.

408

inspanningen zijn geleverd om te voorkomen dat jongvolwassenen onnodig van hun vrijheid worden beroofd.