• No results found

Het plangebied ligt in het duingebied. Naast jonge duinen komen in het Zuid-Hollandse kustgebied ook strandwallen en oude duinen voor. Strandwallen zijn door golfwerking in ruggen parallel aan de kust afgezet zeezand. De eerste strandwallen ontstonden in het Atlanticum ten westen van de huidige kustlijn, deze zijn door versnelde zeespiegelstijging weer geërodeerd. In het Subboreaal, vanaf 5000 BP werden weer nieuwe strandwallen opgebouwd. De jongste strandwallen stammen uit de Romeinse tijd.

De oudste en laagste strandwallen liggen in het oosten, de jongste en hogere strandwallen in het westen.

Over deze strandwallen werden door de wind duinen afgezet, zogenaamde oude duinen, en tussen ca.

1000 en 1600 na Chr. werd opnieuw zand afgezet door de wind: de jonge duinen.3

Geologische boringen in de omgeving komen veelvuldig voor, maar gaan vaak niet dieper dan 2 m en bij de diepere boringen komt veelal enkel een beschrijving van de textuur voor en geen interpretatie.4 Op basis van dwarsdoorsneden kan worden aangenomen dat de meeste strandwallen 15 á 20 m diep reiken en onderliggende afzettingen tot of tot in het Basisveen (veen uit het Vroeg-Atlanticum/ tweede helft Mesolithicum) hebben geërodeerd.5

Op de archeologische landschappenkaart, een afgeleide van de geomorfologische kaart, ligt het

plangebied op een strandwal (kaart 2). Regionaal ligt het plangebied op de meest westwaartse strandwal die niet is bedekt door jonge duinen.6 Hij zal dus laat in het Subboreaal gevormd kunnen zijn. Alle strandwallen in de omgeving waren vermoedelijk al aanwezig voor het einde van de zogenaamde Calais IV (Laagpakket van Wormer, Formatie van Naaldwijk) afzettingsperiode (voor 3800 jaar geleden).7 Vermoedelijk is de strandwal waar het plangebied op ligt gevormd tussen 2250 en 1950.8 Gezien de westwaartse richting kunnen archeologische resten vanaf het Laat-Neolithicum/Vroege-Bronstijd aanwezig zijn.

De basis van de gemeentelijke beleidskaart wordt gevormd door een voor dat doel opgestelde regionale landschappelijke eenhedenkaart. Daarop ligt het plangebied hoofzakelijk op een deels afgegraven strandwal met een kalkloze top. Aan deze landschappelijke ligging wordt een middelhoge archeologische verwachting gegeven voor vindplaatsen vanaf het Neolithicum. Een beperkt deel in het zuidoosten ligt in een zone ‘duinen en strandwallen’ met een hoge verwachting vanaf het Neoltihicum. Deze zone met hoge verwachting komt ook als zodanig terug op de beleidskaart (kaart 5).9

Op de bodemkaart 1:50.000 (kaartblad 30 ’s-Gravenhage) zijn ter hoogte van het plangebied

kalkhoudende enkeerdgronden bestaande uit matig fijn zand gekarteerd(EZ50A).10 Op de detailleerde bodemkaart van de bloembollenstreek van Zuid-Holland (1:25.000) ligt het plangebied hoofdzakelijk in een zone met kalkloze zanderijgronden met doorgespitte gley (Wz5) en deels in een zone met ‘normale’

kalkloze zanderijgronden (Wz4) (kaart 3). De zanderijgronden zijn afgegraven strandwallen. De ondergrond van de strandwallen bestaat uit kalkrijk zand, de bovengrond uit kalkloos zand. Het

kalkgehalte is hiermee een mate van vergraving. Bij de kalkloze zandgronden is de vergraving enigszins beperkt gebleven, kalkhoudende lagen duiden op een menging van kalkrijke en kalkarme lagen.

3 Berendsen 1997.

4 www.dinoloket.nl

5 Berendsen 1997.

6 Rensink et al. 2015.

7 Markus/van Wallenburg 1982.

8 Van der Valk 1996; Vos/de Vries 2013.

9 Wink/Sprangers 2015.

10 Markus/Wallenburg 1982.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 12 Gleyvlekken komen aan de flanken en aan de lage uitlopers van strandwallen voor, omdat hier van oudsher fluctuatie van grondwater voorkwam. Door de diepe bodembewerking voor de bloembollenteelt zijn de gleyvlekken omgespit. De gronden met (omgespitte) gleyvlekken liggen op de overgang van de strandwal naar de strandvlakte.11 De kaartgrenzen van deze bodemkaart kennen veel overlap met de kaartgrenzen van de regionale archeologische landschappenkaart.12 Zo zijn de Wz5 gronden gelijk aan de landschappelijke zone ‘afgegraven standwal met kalkloze top’ en de Wz4 gronden ten noorden/westen van de stippellijn op kaart 3 gelijk aan de zone ‘duinen en strandwallen’.

Op het AHN komt dit onderscheid tussen de sterk afgegraven en minder sterk afgegraven strandwallen niet duidelijk tot uiting, mogelijk mede doordat de beperkter afgegraven strandwal deels bebouwd is (afbeelding 3). Ook kan het zijn dat het hogere deel, gezien de afwezigheid van gleyvlekken

oorspronkelijk hoger heeft gelegen en er een gelijke hoeveelheid aan afgraving heeft plaatsgevonden. Het zuidoosten ligt rond 0,4 m +NAP, het onbebouwde deel van het kassencomplex rond 0,3 m +NAP.

Afbeelding 3 Ligging van het plangebied (in rood) op het AHN2 50cm-grid. Bron: http://www.ahn.nl.

11 Van der Meer 1952.

12 Wink/Sprangers 2015.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 13 3.2 Historische landschap (LS02, LS03, LS04)

Historisch-geografische ontwikkeling (LS03)

Voor de historisch-geografische gegevens is gebruik gemaakt van de CultGIS-bestanden, de kadastrale minuut 1811-1832 (via de beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)13 en de website Tijdreis over 200 jaar topografie van het Kadaster.14

Gezien de ouderdom van de strandwallen zijn is het Laat Neolithicum de vroegste periode waaruit sporen van bewoning kunnen verwacht in de omgeving van het plangebied. Het Neolithicum (de Jonge Steentijd) wordt gekenmerkt door een overgang van een bestaan als jager-verzamelaar naar een bestaan met een steeds grotere agrarische component.15 Nederzettingen uit het Laat Neolithicum zijn in het strandwallengebied ten noorden van de Rijn relatief dun gezaaid. Gedurende de Bronstijd en IJzertijd waren waarschijnlijk vrijwel het gehele strandwallengebied en het mondingsgebied van de Rijn bewoond.

In de 1e eeuw na Christus legden de Romeinen de noordgrens van hun rijk langs de huidige Oude Rijn, toen de belangrijkste tak van het Rijnsysteem. Deze grens, de zogenaamde Limes, bestond uit

versterkingen en controleposten op de zuidoever van de Rijn, die met elkaar werden verbonden door een weg. In de 4e eeuw trokken de Romeinen geheel weg uit deze streek, en met hen een belangrijk deel van de inheemse bevolking. In de Vroege Middeleeuwen vond opnieuw bewoning plaats in het gebied. Deze concentreerde zich aanvankelijk op de oeverwallen langs de Rijn, en vervolgens ontstonden

nederzettingen op de strandwallen, waaronder ook Noordwijkerhout. De hoger gelegen zandruggen van de strandwallen werden ontbost en als bouwland gebruikt, terwijl de vlaktes tussen de strandwallen als grasland voor veeteelt in gebruik waren. Ze werden respectievelijk geest- en meentgronden genoemd. De geesten werden gekenmerkt door een strokenverkaveling dwars over de strandwallen; het hele

bouwlandgebied was omgeven door een houtwal. Op de randen van de geestgronden lagen wegen waaraan de boerderijen stonden en die aan beide uiteinden van de geest in een punt bij elkaar kwamen.

In de oude kernen van de strandwallendorpen is deze wegenstructuur vaak nog goed te herkennen. De oudste geesten hebben over het algemeen een ovale vorm (zoals bijvoorbeeld Noordwijk-Binnen), terwijl de jongere geesten meer rechthoekig van vorm zijn (zoals bijvoorbeeld Noordwijkerhout). Aan het einde van de 10e eeuw waren alle strandwallen in de regio door de mens grotendeels ontbost en in gebruik genomen als akkerland. Afwatering van de landbouwgronden gebeurde via vergraven duinbeken of duinrellen. Vanaf de 15e eeuw werd in de Hollandse duinen zand afgegraven, in eerste instantie ten behoeve van het dijkonderhoud. Tot ver in de 18e eeuw waren deze activiteiten kleinschalig. Pas in de 19e eeuw werd dit op grote schaal gedaan, nu ten behoeve van de stadsuitbreidingen van Amsterdam, Haarlem en Leiden en later voor de kalkzandsteenindustrie. Om het zand te kunnen vervoeren legde men zandvaarten aan. De grootste zanderijactiviteiten vonden plaats rond Hillegom, Lisse en

Noordwijkerhout.16

De Rijnmonding bij Katwijk verzandde langzaam in de Middeleeuwen. Toen de Bisschop van Utrecht in 1122 bij Wijk bij Duurstede een dam in de Rijn legde ten behoeve van de ontginning van het moeras tussen Utrecht en Wijk17, nam de afvoer van de Oude Rijn af wat verzanding van de monding verder in de hand werkte. De verzanding van de Rijnmonding leidde tot wateroverlast in het directe achterland.

Daarom werden kanalen gegraven en sluizen aangelegd om af te wateren richting het noorden op het Haarlemmermeer dat in verbinding stond met de Zuiderzee. De Woensdags(ch)e Wetering is in dit kader gegraven. De Maandags(ch)e, Dinsdags(ch)e, Woensdags(ch)e en Donderdags(ch)e Wetering zijn

genoemd naar de dag van de week waarop ze geschouwd werden. Het Westeinde werd voorheen de

13 http://beeldbank.cultureelerfgoed.nl/.

14 http://topotijdreis.nl/.

15 Wink/Sprangers 2015, 45.

16 CultGIS: beschrijvingen Zuid-Hollandse regio’s; Regio: Duin- en Bollenstreek.

17 http://www.regiocanons.nl/utrecht/zuidoost/de-bisschop-van-utrecht.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 14 buurtweg genoemd (of nog eerder: de Buerwech). Dit duidde op een weg die in gezamenlijk onderhoud was van de boeren die langs de weg gevestigd waren.18

Op de kadastrale minuut 1811-1832 (Noordwijkerhout, sectie D, blad 01) is het perceel tussen de Buurtweg (Westeinde) en de ‘Woensdagsche Wetering’ nog onbebouwd. Dit blijft zo tot in de tweede helft van de 20e eeuw (kaart 6). Dan verschijnt er bebouwing langs de weg. Kort daarna verschijnen ook de eerste kassen (kaart 6). Het huidige kassencomplex dateert van 1973.19

Bouwhistorische waarden (LS04)

Voor bouwhistorische waarden zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

 het Rijksmonumentenregister;20

 de lijst van gemeentelijke monumenten in Noordwijkerhout;21

 de Basisregistraties Adressen en gebouwen (BAG);22

 de kadastrale minuut 1811-1832;23

 de MIP-objecten;24

 de Cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland.25

Binnen het plangebied zijn geen bouwhistorische waarden aanwezig (bovengrond of ondergronds). De bestaande bebouwing dateert uit de periode 1958-2014.26

Huidig gebruik (LS02)

Het plangebied heeft een agrarische bestemming. Binnen het plangebied is een kassencomplex aanwezig.

Mogelijke verstoringen (LS03)

Voor informatie omtrent bekende verstoringen zoals saneringen en dergelijke is de website van het Bodemloket geraadpleegd.27 Hier zijn geen meldingen met betrekking tot het plangebied geregistreerd.

Voor de bloembollencultuur zijn de zandgronden in het kustgebied afgegraven. Bloembollenteelt komt waarschijnlijk vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw voor. Met name tussen ca. 1875 en 1925 zijn de meeste strandwallen afgegraven. Voor de bloembollenteelt waren homogene kalrijke zandgronden met en grondwaterstand van ca 55 cm -mv gewenst.28 In beide bodemzones in het plangebied heeft afgraving plaatsgevonden, op basis van het AHN is de afgraving in het zuidoosten 10 cm minder diep gegaan dan in het overgrote noordoostelijke deel (zie paragraaf 3.1).

3.3 Archeologische waarden (LS04)

Voor de archeologische gegevens omtrent het onderhavige plangebied is het Archeologisch Informatiesysteem (Archis) geraadpleegd, dat alle geregistreerde archeologische monumenten, onderzoeken en vondstlocaties bevat. Archeologische monumenten zijn terreinen met een (hoge/zeer hoge) archeologische waarde, die ofwel fysiek (wettelijk en juridisch) beschermd worden, ofwel een planologische bescherming hebben waarbij in het bestemmingsplan voorschriften voor het gebruik zijn

28 Markus/van Wallenburg 1982.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 15 opgenomen. Vondstlocaties zijn locaties waar archeologische vondsten zijn gedaan. Deze zijn al dan niet gekoppeld aan een archeologisch onderzoek.

Binnen een straal van 500 meter rondom het plangebied is in Archis één archeologisch monument geregistreerd (kaart 4). Het betreft een terrein van hoge archeologische waarde met sporen van bewoning uit de IJzertijd (monument 7.461). Ook zijn op het terrein metaalvondsten gedaan uit de Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen. Binnen een straal van 500 meter rondom het plangebied zijn in Archis vier vondstlocaties geregistreerd (tabel 1).

Tabel 1 In Archis geregistreerde vondstlocaties in een straal van 500 m rondom het plangebied. Bron: RCE/Archis.

Daarbij gaat het om de vondstlocaties van handgevormd aardewerk uit de IJzertijd (800-12 voor Chr.) en een van een vuurstenen sikkel, eveneens uit de IJzertijd of eventueel uit de Late Bronstijd.

In een straal van 500 meter rondom het plangebied zijn in Archis twaalf archeologische onderzoeken geregistreerd (tabel 2).

Tabel 2 In Archis geregistreerde vondstlocaties in een straal van 500 m rondom het plangebied. Bron: RCE/Archis.

Het betreft in alle gevallen archeologisch bureauonderzoek (n=7) of booronderzoek (n=5). In de omgeving van het plangebied heeft geen gravend onderzoek plaatsgevonden. Bij een booronderzoek aan de

Schulpweg 19 in 2005 is vastgesteld dat het terrein was afgegraven. Bij het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.29 Ook bij een booronderzoek aan de Gooweg 21 in 2007 is vastgesteld dat het terrein is afgegraven. Ook hier zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.30 In 2012 heeft de gemeente Noordwijkerhout een archeologische bureauonderzoek en booronderzoek uit laten voeren op negen locaties in de gemeente in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. Eén van de locaties was een plangebied aan het Westeinde 40 ten noordwesten van onderhavig plangebied. Hier

29 Burnier/Corver/van der Zee 2005.

30 Moerman 2007.

ZaakID (Archis3)

Waarneming

(Archis2) Jaar Verwerving Vondsten Datering

2059760100 56122 2003 booronderzoek handgevormd aardewerk IJzertijd

2842130100 26139 1993 inspectie handgevormd aardewerk Midden IJzertijd-Late IJzertijd 2960731100 45523 1956 niet-archeologisch vuurstenen sikkel Late Bronstijd-Midden IJzertijd 3059243100 58617 2003 booronderzoek handgevormd aardewerk IJzertijd

ZaakID (Archis3)

Onderzoeks-melding

(Archis2) Jaar Type onderzoek Toponiem Plaats Gemeente Rapport

2043510100 5601 1995 bureauonderzoek - - Zandvoort van Duinen 1995

2059760100 8810 2003 booronderzoek

Langelaan,

Teylingen College Noordwijkerhout Noordwijkerhout -2064141100 9630 2005 booronderzoek Schulpweg 119 Noordwijkerhout Noordwijkerhout

Burnier/ Corver/

van der Zee 2005 2125912100 18275 2006 booronderzoek Schulpweg 20A Noordwijkerhout Noordwijkerhout

-2161033100 23250 2007 booronderzoek Gooweg 21 Noordwijkerhout Noordwijkerhout Moerman 2007

2285515100 40834 2010 bureauonderzoek - Lisse Lisse

van Dasselaar/

Timmers 2010

2291882100 41735 2010 bureauonderzoek - Teylingen Teylingen

-2307255100 43774 2010 booronderzoek - Noordwijkerhout Noordwijkerhout

-2335613100 47618 2011 bureauonderzoek Zeestraat Noordwijkerhout Noordwijkerhout Blom 2012 2367682100 51802 2012 bureauonderzoek N443 Noordwijkerhout Noordwijkerhout Timmers 2012 2373416100 52562 2012 bureauonderzoek - Noordwijkerhout Noordwijkerhout

Teekens/ Arkema 2012

2373465100 52567 2012 bureauonderzoek - Noordwijkerhout Noordwijkerhout

Teekens/ Arkema 2012

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 16 werd vastgesteld dat de bodem tot 3 m –mv verstoord was. Er werden geen archeologische indicatoren aangetroffen.31

3.4 Gespecificeerde archeologische verwachting (LS05)

Het plangebied ligt op een smalle strandwal die deels is afgegraven. Archeologische resten vanaf het Laat-Neolithicum of de Vroege-Bronstijd kunnen worden verwacht. Eventuele oudere resten liggen dieper dan 15 m –mv. Of deze resten aanwezig zijn is niet bekend. Er is te weinig bekend over het toenmalige landschap en de oude afzettingen zullen deels geërodeerd zijn. Gezien de diepteligging worden eventuele oudere resten niet bedreigd door de voorgenomen ingrepen.

Aan het huidige afgegraven maaiveld komen gleyvlekken voor die aangeven dat het huidige maaiveld in een periode hoofdzakelijk aan de flank van een strandwal heeft gelegen. De top van de strandwal zal gezien de afwezigheid van gleyvlekken in het zuidoosten verder in die richting hebben gelegen. De middelhoge archeologische verwachting voor het grootste deel van het plangebied en de hogere verwachting voor de zuidoosthoek op de gemeentelijke archeologische beleidskaart kan daarom worden onderschreven.

Door het afgraven van zand kunnen archeologisch resten echter zijn aangetast of verdwenen. De strandwalvorming zal gefaseerd hebben plaatsgevonden en gedurende het Neolithicum of de Bronstijd zijn beëindigd. Aan de top van de oorspronkelijke strandwal zullen resten vanaf de periode Laat-Neolithicum/Vroege Bronstijd tot en met de afgraving in de Nieuwe tijd C aanwezig zijn geweest en (grotendeels) zijn vergraven. Door de afgraving kunnen oudere resten uit het Neolithicum aan het huidige maaiveld aanwezig zijn, net als diepere sporen uit de jongere periodes.

31 Teekens/Arkema 2012.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 17 4 Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

4.1 Doelstelling

Het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen had tot doel om de gespecificeerde archeologische verwachting op basis van de resultaten van het bureauonderzoek in het veld te toetsen.

Het verkennend booronderzoek had tot doel vast te stellen of een intact bodemprofiel aanwezig is binnen het plangebied, of dat er sprake is van verstoring dan wel erosie.

Aan de hand van het verkennend booronderzoek zijn voor zover mogelijk de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

- wat zijn de geo(morfo)logische en bodemkundige kenmerken van de ondergrond van het plangebied?

- in hoeverre is de oorspronkelijke bodemopbouw intact met het oog op de eventuele aanwezigheid en gaafheid van archeologische vindplaatsen?

- bevinden zich in de ondergrond van het plangebied archeologische indicatoren en zo ja, waaruit bestaan deze?

- geven de resultaten van het veldonderzoek aanleiding tot vervolgstappen in het kader van de planontwikkeling in relatie tot de archeologische monumentenzorg?

Voorafgaand aan het inventariserend veldonderzoek is een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld en opgestuurd naar de gemeente en de opdrachtgever.32

4.2 Toegankelijkheid van het onderzoeksgebied

Voor de betreding van het onderzoeksgebied waren geen bijzondere belemmeringen aanwezig

(afbeelding 4). In verband met de ligging van kabels en leidingen is voorafgaand aan het veldonderzoek door Vestigia een KLIC-melding uitgevoerd. Aan de rand van het plangebied waren een waterleiding en een datatransportleiding aanwezig. Met de resultaten van de KLIC-melding is rekening gehouden bij het uitvoeren van het booronderzoek. Overige bijzondere randvoorwaarden ten aanzien van milieu (zoals bodemverontreiniging) waren niet bekend.

Afbeelding 4 Impressie plangebied ter hoogte van boringen 11 t/m 15 gezien vanuit het zuidwesten (links) en ter hoogte van boringen 17 t/m 20 gezien vanuit het noorden (rechts). Foto: Vestigia.

32 Visser/van der Klooster, 23 mei 2017.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 18 4.3 Onderzoeksmethode

Binnen het plangebied zijn 20 verkennende boringen gezet in een verspringend grid met een dichtheid van 20 boringen per hectare. De boringen zijn gezet tot een diepte van maximaal 1,5 m –mv. Het grondwater was vanaf ca. 70 cm hoorbaar bij het opboren en vanaf ca. 100 cm -mv aanwezig. Het water in de sloot aan de noordzijde van het perceel zat nabij het maaiveld (afbeelding 5).

Afbeelding 5 Waterniveau sloot ten noorden van het plangebied, nabij boring 16. Foto: Vestigia.

De boringen zijn gezet met een edelmanboor (diameter 7 cm) en onder het grondwaterniveau voortgezet met een guts (diameter 3 cm). De opgeboorde grond is handmatig (macroscopisch) onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals houtskool, aardewerkfragmenten, vuursteen en (verbrand) bot. NAP-hoogtes van het maaiveld van het plangebied zijn via het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN-3) verkregen. Op basis van het beeld van het AHN was de lidar sensor in staat om door het glas van de kas heen een beeld te vormen van de hoogte van het maaiveld. De iets hoger gelegen hoofd- en dwarspaden zijn zichtbaar. Ook is zichtbaar waar planten aanwezig waren en waar niet. De paden liggen veelal rond 30 cm +NAP. De zones waar op basis van de hoogtes egale vlakken met een lage waarde (het maaiveld) aanwezig is ligt rond 15 á 20 cm -NAP. Binnen de kas is de waarde van 17 cm –NAP aangehouden als maaiveldhoogte. Het land buiten de kas lag op ca. 30 á 40 cm +NAP. Dit geeft aan dat bij de aanleg van de kas al ca. 10 á 25 cm is afgegraven.

De boorpunten zijn met GPS ingemeten en op een boorpuntenkaart geplot (kaart 7). De boorstaten zijn beschreven conform de ASB.33 Het onderzoek is uitgevoerd conform de in de beroepsgroep geldende richtlijnen vastgelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.0).34

33 Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (Bosch 2008).

34 CCvD Archeologie 2016: http://sikb.nl/archeologie/richtlijnen/brl-4000.

VESTIGIA Archeologie & Cultuurhistorie, rapport V1503, definitieve versie 2.0, d.d. 20 juni 2017 19 4.4 Resultaten veldonderzoek

In de boringen zijn omgeploegde humeuze lagen waargenomen op duinzand. De omgeploegde humeuze lagen waren 40 tot 105 cm dik en aan de onderzijde scherp begrensd. Bij 7 van de 20 boringen was er op de overgang van de humeuze bovengrond naar de ondergrond een menglaag zichtbaar met duidelijke opgeploegd zand uit de diepere ondergrond. De gemiddelde dikte van de humeuze lagen met en zonder menglaag is niet verschillend.

Onder de humeuze lagen was goed afgerond matig fijn zand aanwezig. Dit is geïnterpreteerd als oud duinzand. In de meeste boringen was de bovenkant van het aanwezige duinzand lichtgrijs tot wit van kleur, de onderzijde was donkergrijs van kleur als gevolg van reductie. De grens tussen de lichtgrijze en de donkergrijze ondergrond lag tussen 70 en 130 cm –mv. In de boringen waar de lichtgrijs gekleurde ondergrond ontbrak was de humeuze laag dikker.

Het lichtgekleurde zand was veelal kalkhoudend (bijlage 2, kolom Ca: 2) soms kalkrijk (bijlage 2, kolom Ca: 3). In een enkele boring (3553-004) was de bovenkant kalkloos (bijlage 2, kolom Ca: 1)

Het dieper dan ca. 100 cm gelegen donkergrijze duinzand was veelal kalkrijk, soms kalkhoudend tot 130 cm -mv en daaronder kalkrijk.

Gleyvlekken zijn slechts in twee boringen waargenomen (3553-001 en 3553-019). In beide gevallen was er sprake van een relatief dunne bovengrond van respectievelijk 40 en 50 cm.

De kalkhoudende tot kalkrijke ondergrond geeft conform de ontginningsgeschiedenis van het gebied al een aanwijzing dat het plangebied inderdaad is afgegraven. De bovengrond is daarna tot 40 à 105 cm gediepploegd. Bij zowel de eerste afgraving als de latere diepploeging kan de oorspronkelijke bovengrond verloren zijn gegaan. Oude loopoppervlakten in de vorm van (begraven) bodem met podzolisatie zijn dan ook niet waargenomen.

Een inschatting van de diepte van de omwerking is bij het ontbreken van een intact bodemprofiel elders

Een inschatting van de diepte van de omwerking is bij het ontbreken van een intact bodemprofiel elders