• No results found

voor de natuur en voor muziek helpt me over zooveel heen.’

In document Ellen Forest, Aleid · dbnl (pagina 70-73)

‘Is dat zoo?’ vroeg hij gretig. ‘Dan zult u het heerlijk vinden in China, want onze

natuur is prachtig en onze muziek, voor wie haar verstaat, is vol wijsheid....’

‘U hebt me nog niet verteld waarover u nu zoudt praten als u in China was.’

Zijn schuwheid was verdwenen. Zijn diepe, bruine oogen lachten: ‘Met u over

poëzie en over de wijsheid der Ouden. Ik zou u vertellen van Sakiâ Mouni, den

Buddha of van Kuanyin en honderd andere heilige Bodhisattwa. Of ik zou u verhalen

doen uit de annalen der Keizers of u de schoonheid leeren zien van jaspis, oud

porselein, teekeningen en bronzen.... Wat mij in Europa zoo verwondert, is, dat er

zoo weinig over de groote schatten gesproken wordt. Als in China Westerlingen bij

ons kwamen, spraken ze altijd over beursnoteeringen of politiek. In Oxford praten

we over sport, cricket, theaters en concerten of we hekelen de professoren. Over de

groote leeraren wordt nooit gesproken. Over Christus hooren we alleen in de kerken.

Soms denk ik wel eens dat de Westerling absoluut geen behoefte heeft om over

hoogere en betere dingen te praten. Ik zou zoo graag eens hooren wat mijn

medestudenten denken over Pascal, Elisée Reclus, Spinoza, Fichte, Hegel en anderen.

't Is me nog nooit gelukt een behoorlijk gesprek daarover te hebben. Van onze filosofie

en van de groote wijsheid der Indiërs weten ze niets en tòch voelen ze zich zoo

superieur. Waarom eigenlijk? Zie eens hoe eenvoudig hun Nieuwe Testament is

vergeleken bij het Buddhisme. En daar weten ze niet eens veel van.’ Hij zweeg even

en vervolgde dan: ‘En tòch zijn ze superieur

- ze zijn het. Maar waardoor en waaròm?’

‘Als het eens was door die moraal van Christus?’

‘Maar die is precies dezelfde als onze moraal. Ik heb een boek gelezen van een

man, genaamd: Krause?, die bewijst met a en b dat het verschil tusschen het

Buddhisme en het Christendom heel gering is.’

‘Eén verschil is er toch’, zei Aleid, inwendig woedend zoo slecht op de hoogte

van haar geloof te zijn. ‘Dat is de figuur van Christus.’

Chung wachtte even. Aleid voelde hoe vlak haar bewering was. Ze wist wel, dat

ze in haar ziel argumenten verborgen had ter verdediging van haar geloof, maar het

waren alle argumenten in den vorm van gevoelens, van kalme zekerheden, steeds

veilig aanvaard maar te subtiel en te weinig overdacht, om in woorden om te zetten.

Chung's stem verstoorde en verjoeg haar schaamtegevoel om eigen onmacht.

‘Ja, dàt moet het zijn. Christus, de Godszoon, die zijn leven gaf.... de opoffering....

de vrijwillige opoffering. Opoffering als zoodanig kennen wij ook wel - maar die is

geboden, ééns voor al. Heel de voorvaderen-cultus en de “clan”-verplichting bestaat

uit opofferingen, die we “gelaten” maar niet vreugdig of vrijwillig doen. De woorden

van Christus zijn voor mij als een richtsnoer voor 'n puur, goed leven. Alleen is er

nog veel wat ik niet begrijp. Ik had gehoopt daarover te kunnen spreken met mannen

van mijn eigen leeftijd - maar 't is me nog nooit gelukt, alleen met dominées of

pastoors -, maar ik wil met gewone menschen daarover praten, zooals ik bij ons praat

over een vêda of een rikvêda. Bij ons kan een onpersoonlijk feit, persoonlijke vreugde

geven - als we bijvoorbeeld plotseling de schoonheid zien van het denken

van één onzer vrienden. Hier is vreugde altijd onpersoonlijke verrijking van geest

of materieele dingen.’

‘Oordeelt u niet wat haastig? En kent u Europa zóó goed, dat u allen over één kam

durft scheren?’

Idioot, dat zij voor Europa opkwam, dat ze stellig niet veel beter kende dan hij.

Maar ze moest. Tot nu toe had ze Europa en zichzelf in Europa, genomen als iets

vanzelfsprekends, als eenvoudig ‘het andere van het Oosten’, maar nu moest ze, ten

behoeve van hem hier, dat Europa ontleden. Nu pas begreep ze hoe oppervlakkig ze

geleefd had en een soort schaamte rees in haar, tegenover dien Oosterling die wel

zijn land en ras en godsdienst kende en die nu ook het andere wilde onderzoeken.

De erkenning van haar minderwaardigheid liet een litteeken achter waarvoor ze

Chung aansprakelijk stelde. Wrevel rees in haar, onredelijke wrevel, de wrevel van

den Westerling die plotseling staat tegenover zijn eigen oppervlakkigheid. Chung

antwoordde niet dadelijk. Hij maakte in stilte een vergelijking tusschen de begeerten

van Oost en West en toen hij stuk voor stuk de begeerten en genoegens van allen die

hij kende had nagegaan, kwam hij tot de conclusie dat China en de Chineezen

verreweg stonden boven al wat hij van Europa kende. Eerst toen zei hij:

‘Ik heb meer van Europa gezien dan u denkt. Ik heb congressen meegemaakt en

zeer geleerde lezingen aangehoord. Zeg me, waarom heb ik den indruk dat uw

geleerden elk hun heilig huisje hebben en maar weinige belang stellen in wat daar

buiten valt? Er is geen Chineesch geleerde in welk vak ook, die zijn eigen klassieken

niet kent - en er zijn er vele. Maar ik ken in Europa wèl groote

leerden, die hun eigen groote meesters ternauwernood kennen of heelemaal niet....’

‘Misschien heeft u gelijk. Onze geleerden verliezen zich te veel in details, maar

ik heb wel eens gehoord, dat zèlfs om een onderdeel van een vreemde taal goed te

bestudeeren, een menschenleven niet voldoende is. Op medisch en natuurkundig

gebied zal dit ook wel zoo zijn en soms denk ik, dat later, veel en veel later, als al

het vuile werk gedaan is en het huis der wetenschap in orde zal zijn, het nageslacht

veel meer zal genieten. Dan heeft het maar op te nemen. Ik zie alles nu nog in wording,

onze wetenschapsmenschen doen ontginningswerk, niet? China is zooveel ouder

en...’ Ze aarzelde even... Zou ze het wagen een lans voor het Westen te breken door

het Oosten even op 'n gemis te wijzen? Waarom niet? Even nog vlamde twijfel in

haar - ze wilde immers niet kwetsen? Maar ook niet sparen tot elken prijs.

‘China is zooveel ouder,’ herhaalde ze, ‘en dan - hoe lang het ook op die oude

wijsheid teerde, ééns moet er iets bij komen. En weest u nu heel eerlijk en bekent u

nu toch, dat het alle moderne wetenschap en techniek van het Westen moet hebben.

Want zelfs uw idealisme kan niet zonder materieelen vooruitgang. Wie niet meegaat,

gaat achteruit. Om niet achteruit te gaan, moet China bij het Westen aankloppen.’

Als schaamde ze zich voor haar vurige verdediging van wat ze niet zoo heel zeker

In document Ellen Forest, Aleid · dbnl (pagina 70-73)