‘Is dat zoo?’ vroeg hij gretig. ‘Dan zult u het heerlijk vinden in China, want onze
natuur is prachtig en onze muziek, voor wie haar verstaat, is vol wijsheid....’
‘U hebt me nog niet verteld waarover u nu zoudt praten als u in China was.’
Zijn schuwheid was verdwenen. Zijn diepe, bruine oogen lachten: ‘Met u over
poëzie en over de wijsheid der Ouden. Ik zou u vertellen van Sakiâ Mouni, den
Buddha of van Kuanyin en honderd andere heilige Bodhisattwa. Of ik zou u verhalen
doen uit de annalen der Keizers of u de schoonheid leeren zien van jaspis, oud
porselein, teekeningen en bronzen.... Wat mij in Europa zoo verwondert, is, dat er
zoo weinig over de groote schatten gesproken wordt. Als in China Westerlingen bij
ons kwamen, spraken ze altijd over beursnoteeringen of politiek. In Oxford praten
we over sport, cricket, theaters en concerten of we hekelen de professoren. Over de
groote leeraren wordt nooit gesproken. Over Christus hooren we alleen in de kerken.
Soms denk ik wel eens dat de Westerling absoluut geen behoefte heeft om over
hoogere en betere dingen te praten. Ik zou zoo graag eens hooren wat mijn
medestudenten denken over Pascal, Elisée Reclus, Spinoza, Fichte, Hegel en anderen.
't Is me nog nooit gelukt een behoorlijk gesprek daarover te hebben. Van onze filosofie
en van de groote wijsheid der Indiërs weten ze niets en tòch voelen ze zich zoo
superieur. Waarom eigenlijk? Zie eens hoe eenvoudig hun Nieuwe Testament is
vergeleken bij het Buddhisme. En daar weten ze niet eens veel van.’ Hij zweeg even
en vervolgde dan: ‘En tòch zijn ze superieur
- ze zijn het. Maar waardoor en waaròm?’
‘Als het eens was door die moraal van Christus?’
‘Maar die is precies dezelfde als onze moraal. Ik heb een boek gelezen van een
man, genaamd: Krause?, die bewijst met a en b dat het verschil tusschen het
Buddhisme en het Christendom heel gering is.’
‘Eén verschil is er toch’, zei Aleid, inwendig woedend zoo slecht op de hoogte
van haar geloof te zijn. ‘Dat is de figuur van Christus.’
Chung wachtte even. Aleid voelde hoe vlak haar bewering was. Ze wist wel, dat
ze in haar ziel argumenten verborgen had ter verdediging van haar geloof, maar het
waren alle argumenten in den vorm van gevoelens, van kalme zekerheden, steeds
veilig aanvaard maar te subtiel en te weinig overdacht, om in woorden om te zetten.
Chung's stem verstoorde en verjoeg haar schaamtegevoel om eigen onmacht.
‘Ja, dàt moet het zijn. Christus, de Godszoon, die zijn leven gaf.... de opoffering....
de vrijwillige opoffering. Opoffering als zoodanig kennen wij ook wel - maar die is
geboden, ééns voor al. Heel de voorvaderen-cultus en de “clan”-verplichting bestaat
uit opofferingen, die we “gelaten” maar niet vreugdig of vrijwillig doen. De woorden
van Christus zijn voor mij als een richtsnoer voor 'n puur, goed leven. Alleen is er
nog veel wat ik niet begrijp. Ik had gehoopt daarover te kunnen spreken met mannen
van mijn eigen leeftijd - maar 't is me nog nooit gelukt, alleen met dominées of
pastoors -, maar ik wil met gewone menschen daarover praten, zooals ik bij ons praat
over een vêda of een rikvêda. Bij ons kan een onpersoonlijk feit, persoonlijke vreugde
geven - als we bijvoorbeeld plotseling de schoonheid zien van het denken
van één onzer vrienden. Hier is vreugde altijd onpersoonlijke verrijking van geest
of materieele dingen.’
‘Oordeelt u niet wat haastig? En kent u Europa zóó goed, dat u allen over één kam
durft scheren?’
Idioot, dat zij voor Europa opkwam, dat ze stellig niet veel beter kende dan hij.
Maar ze moest. Tot nu toe had ze Europa en zichzelf in Europa, genomen als iets
vanzelfsprekends, als eenvoudig ‘het andere van het Oosten’, maar nu moest ze, ten
behoeve van hem hier, dat Europa ontleden. Nu pas begreep ze hoe oppervlakkig ze
geleefd had en een soort schaamte rees in haar, tegenover dien Oosterling die wel
zijn land en ras en godsdienst kende en die nu ook het andere wilde onderzoeken.
De erkenning van haar minderwaardigheid liet een litteeken achter waarvoor ze
Chung aansprakelijk stelde. Wrevel rees in haar, onredelijke wrevel, de wrevel van
den Westerling die plotseling staat tegenover zijn eigen oppervlakkigheid. Chung
antwoordde niet dadelijk. Hij maakte in stilte een vergelijking tusschen de begeerten
van Oost en West en toen hij stuk voor stuk de begeerten en genoegens van allen die
hij kende had nagegaan, kwam hij tot de conclusie dat China en de Chineezen
verreweg stonden boven al wat hij van Europa kende. Eerst toen zei hij:
‘Ik heb meer van Europa gezien dan u denkt. Ik heb congressen meegemaakt en
zeer geleerde lezingen aangehoord. Zeg me, waarom heb ik den indruk dat uw
geleerden elk hun heilig huisje hebben en maar weinige belang stellen in wat daar
buiten valt? Er is geen Chineesch geleerde in welk vak ook, die zijn eigen klassieken
niet kent - en er zijn er vele. Maar ik ken in Europa wèl groote
leerden, die hun eigen groote meesters ternauwernood kennen of heelemaal niet....’
‘Misschien heeft u gelijk. Onze geleerden verliezen zich te veel in details, maar
ik heb wel eens gehoord, dat zèlfs om een onderdeel van een vreemde taal goed te
bestudeeren, een menschenleven niet voldoende is. Op medisch en natuurkundig
gebied zal dit ook wel zoo zijn en soms denk ik, dat later, veel en veel later, als al
het vuile werk gedaan is en het huis der wetenschap in orde zal zijn, het nageslacht
veel meer zal genieten. Dan heeft het maar op te nemen. Ik zie alles nu nog in wording,
onze wetenschapsmenschen doen ontginningswerk, niet? China is zooveel ouder
en...’ Ze aarzelde even... Zou ze het wagen een lans voor het Westen te breken door
het Oosten even op 'n gemis te wijzen? Waarom niet? Even nog vlamde twijfel in
haar - ze wilde immers niet kwetsen? Maar ook niet sparen tot elken prijs.
‘China is zooveel ouder,’ herhaalde ze, ‘en dan - hoe lang het ook op die oude
wijsheid teerde, ééns moet er iets bij komen. En weest u nu heel eerlijk en bekent u
nu toch, dat het alle moderne wetenschap en techniek van het Westen moet hebben.
Want zelfs uw idealisme kan niet zonder materieelen vooruitgang. Wie niet meegaat,
gaat achteruit. Om niet achteruit te gaan, moet China bij het Westen aankloppen.’
Als schaamde ze zich voor haar vurige verdediging van wat ze niet zoo heel zeker
In document
Ellen Forest, Aleid · dbnl
(pagina 70-73)