Weet je precies hoe je van Rein houdt? De herinnering aan mijn eigen ervaring zegt
me, dat alleen het gevoel, waarbij de drie factoren in evenwicht zijn, de moeite waard
is op den duur. En als ze eenmaal in evenwicht zijn, moeten we zèlf uitvinden, van
welk van de drie de leidsels het
strakst gehouden moeten worden. Als we heel jong zijn doet de natuur dat, door ons
omtrent sommige dingen in onwetendheid te laten; als we heel jong zijn, gelden
alleen hart en intellect. Elke toespeling op het lichaam wondt dan nog. Daarom lijkt
me het moderne gedoe zoo gevaarlijk, dat de attentie der kinderen vestigt op deze
dingen vóór hun ondervinding eraan toe is. Ik lees tegenwoordig veel en volg al die
moderne theorieën - maar ik voor mij geloof in de ‘natuur’, die zelf haar
voorlichtingswerk doet en op een tijd dat 't haar schikt. Wij ouders mogen, geloof
ik, alleen raad geven als de strijd al begonnen is. Jij bent oud genoeg. Tegen jou durf
ik niet zeggen: Tracht voor jezelf uit te maken of wel alle drie deelen van jezelf Rein
nog noodig hebben. Zoo niet - tracht dan los te laten. Ja kind, ik begin oud te worden.
Eigenlijk heb ik van mijn dertigste jaar al vol nieuwsgierigheid de toekomst
ingekeken. Dat is een vreemd gevoel. Als ik een Godin was, kind, zou ik jou
-herdenkend al mijn uren van strijd met het onvermijdelijke - de eeuwige jeugd geven.
En terwijl ik dit schrijf, houd ik verschrikt op als had ik ècht de macht dit te doen
-door een wensch alléén al, en ik word bang van wat ik gedaan kon hebben! Zou het
geen kwaad zijn in plaats goed, die schoon luidende gift? Is jeugd niet begeerlijk,
grootendeels omdat ze maar zoo kort duurt? Toen ik daarnet over liefde schreef,
hield ik ook ineens op.... Waarom? Omdat ik, in zekeren zin, tegenover jou sta als
een vrouw van 25 tegenover een meisje van 12. Ik heb een mijlpaal bereikt en ben
tenslotte al een eindje op den weg des ouderdoms, waarvan niets werkelijks me meer
scheidt, al zie ik er nog jong uit. Ik wantrouw mijn gevoelens - wat weet ik nog van
liefde, behalve
in theorie en als herinnering? En toch, nu als vroeger, schijn ik nog omzichtig mijn
weg te moeten verkennen in alle gevoelens. Ik ben nooit heelemaal zeker welke
sensaties noodzakelijk en welke accidenteel zijn. Ik tracht, al zoekende, een waardig
leven te leven -, het leven van een vòl en bewust mensch in harmonie, met zijn
omgeving. Maar het is moeilijk.
Terwijl ik je schrijf, ben ik me ervan bewust dat we dit alles nooit samen besproken
zouden hebben als je hier gebleven was. Valsche schaamte? Misschien. Misschien
was het ook onnoodig geweest, omdat we het dan samen ‘geleefd’ hadden.
Bijna had ik nog een ander onderwerp aangeroerd, dat ik niet eens met je bespreken
mag, vóór jouw tijd dáár is - in ieder geval niet op papier. Misschien als we eens
door de duinen wandelen en ik al pratend inzicht krijg in den afstand die je denken
op dat gebied al afgelegd heeft - kom ik er toch eens toe. Ik zou niet graag willen,
dat jij alles moest doormaken, waarvan ik de herinnering zoo graag uit mijn gedachten
zou verbannen. Vage angsten, die uren duurden en gloeiende schrijning achterlieten,
angsten om ouderdom en dood. Alles onnoodig. Ik ben nu zóóver, dat ik kan zeggen:
het leven is heerlijk, verrukkelijk en dubbel en dwars de moeite waard zoolang je je
goed voelt. Zoodra je moe bent of in krachten te kort schiet, schijnt het in te
schrompelen tot niets. Ik geloof nu, dat alles zoo wat om gezondheid draait. Zorg
voor jezelf. Toen ik las, dat je toch werkelijk dat dolle plan wilt doorzetten en naar
China gaan, moest ik letterlijk mijn hart vasthouden. Hoe voel je je na zoo'n besluit?
Als iemand die op de wolken wandelt en voor wie de dagelijksche omgeving
alle realiteit verloren heeft? Ik heb een boek over China gekocht en ik ben al met je
in één van die groote, machtige tempels geweest. Ik heb ook vaak naar het Oosten
verlangd - maar mijn verlangen sloeg altijd om in de vrees dat dat verre Oosten mij
mijn eigen onwetendheid zou openbaren en me dan alleen wanhoop zou brengen,
omdat ik nu toch te oud en te vastgeroest ben om nieuwe dingen in me op te nemen.
Het duurt altijd een heelen tijd eer ik mijn indrukken verwerkt heb en zoolang ik
aan ‘'t opnemen’ ben, voel ik me gewoonweg onuitstaanbaar voor anderen. Ik kan
niet gelijk opnemen en geven. Als dàt van me verwacht wordt, overvalt me een
stupide gevoel (- dan zou ik liefst in den grond zinken). 't Is òf ik dan met stomheid
geslagen ben of ik vraag ‘domme dingen’ met een mondaine zekerheid, die maakt
dat géén der twee persoonlijkheden die in me leven, naar buiten uit schijnen wat ze
zijn. Ik maak wat men noemt: ‘een goeden indruk’. Vroeger was het nog erger. Toen
vroeg ik niet eens domme dingen - toen had ik alleen het verlangen, dat iemand
anders mijn vragen voor me zou inkleeden of raden.
Heb je wel eens opgelet, dat, àls je iets vraagt over dingen die je ziet, de vraag
In document
Ellen Forest, Aleid · dbnl
(pagina 80-83)